Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 augustus 2016 met de daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 4 oktober 2016.
2.Het geschil
(de heer [naam contactpersoon] ) heeft Previtech ter zekerheid van haar vordering uit hoofde van de overeenkomst van geldlening een stil pandrecht bedongen op alle zaken en vorderingen toebehorend aan FMS. De pandakte is door mr. [naam jurist] opgesteld.
15 september, 15 oktober en 6 november debiteurenlijsten van FMS bij de belastingdienst geregistreerd. Vervolgens is de namens FMS ondertekende debiteurenlijst van 5 januari 2015 op 6 januari 2015 geregistreerd. De namens FMS ondertekende debiteurenlijst van 16 januari 2015 is op 19 januari 2015 bij de belastingdienst geregistreerd.
mr. [naam jurist] [naam bestuurder] om haar alle geregistreerde pandakten toe te zenden.
mr. Mensink mr. [naam jurist] onder meer het volgende.
“(…) Op mijn e-mail aan u van woensdag jl. heb ik geen reactie gekregen. Ik ga er daarom van uit dat er geen recentere pandakte is dan die van september 2013. Dit betekent dat er geen pandrecht rust op debiteurenvorderingen van oktober 2013 en jonger. Ik zal die als curator incasseren(…).”
mr. [naam jurist] aan [naam bestuurder] het een en ander over het pandrecht op de inventariszaken.
mr. Mensink aan mr. [naam jurist] dat hij de gehele debiteurenportefeuille zal verkopen en overdragen. In deze e-mail staat onder meer:
“(…)
6 februari 2015 (productie 41 bij dagvaarding) heeft mr. Mensink de vorderingen op de debiteuren tegen verschillende percentages van de factuurwaarde inclusief btw verkocht.
- manager juristen van ABAB - aan Previtech dat ABAB voor de door [naam bestuurder] gestelde schade op geen enkele wijze en onder geen enkele voorwaarde aansprakelijkheid aanvaardt.
mr. Mensink aan [naam bestuurder] dat hij de vordering uit hoofde van de overeenkomst van geldlening en de daarover verschuldigde rente voorlopig erkent.
€ 107.505,23. Dit bedrag is op 16 november 2015 aan Previtech uitgekeerd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
10% boedelbijdrage inclusief 21% btw.
26 bij dagvaarding) aan de directeur van FMS, de heer [naam directeur FMS] , heeft medegedeeld dat overgegaan is tot executie van het pandrecht door het aanschrijven van debiteuren en dat ingeval van rechtstreekse betalingen door debiteuren aan FMS sprake is van onverschuldigde betaling, alsmede dat FMS in zo’n geval gehouden is het geld over te maken op het bankrekeningnummer van Previtech. Hierbij wordt door mr. [naam jurist] gemeld dat bij gebreke hiervan FMS aansprakelijk zal worden gesteld voor alle schade en kosten die dit bij de pandhouder veroorzaakt. In gelijke zin is FMS door ABAB bericht bij e-mailberichten van 19 januari en 21 januari 2015 (prod. 29 en 30 bij dagvaarding). Uit de inhoud van deze berichten volgt aldus dat ABAB wist welke belangen voor Previtech op het spel stonden en heeft zij op voormelde momenten als juridisch professional gewaakt voor de belangen van Previtech en daarmee jegens de pandgever FMS gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend juridisch dienstverlener in gelijke omstandigheden mag worden verwacht.
mr. Mensink aan de mr. [naam jurist] wederom om toezending van de meest recente pandakte. Hierbij meldt hij dat voor een geldig pandrecht de bij de fiscus geregistreerde debiteurenlijsten voorzien van een handtekening niet voldoende is, maar dat vereist is dat in de pandakte/op de pandlijst zelf ook is verklaard dat de betreffende vorderingen worden verpand. Volgens mr. Mensink is bij gebrek van een dergelijke mededeling sprake van slechts een debiteurenoverzicht doch niet van een pandlijst/pandakte
.Hierop heeft mr. [naam jurist] geen inhoudelijk standpunt jegens mr. Mensink ingenomen, terwijl bij uitstek van haar als juridisch deskundige en adviseur van Previtech mocht worden verwacht dat zij alles in het werk zou stellen ter verdediging van de rechtsgeldigheid en behoud van het pandrecht van Previtech; kortom de belangen van haar opdrachtgeefster.
mr. [naam jurist] geenszins strookt met de zorgplicht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend juridisch dienstverlener mag worden verwacht. De rechtbank verwerpt het verweer van ABAB dat het niet expliciet presenteren van de rechtsgeldigheid van het stil pandrecht van Previtech door mr. [naam jurist] jegens mr. Mensink niet ingegeven was door een onjuiste juridische beoordeling van mr. [naam jurist] . Vast staat immers dat mr. [naam jurist] geen enkel standpunt ter verdediging van het pandrecht van Previtech heeft ingenomen, noch enig andere actie op dit punt heeft ondernomen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met deze stellingname de rol van mr. [naam jurist] als juridisch dienstverlener en adviseur handelend in opdracht van Previtech miskend. Die rol vergt immers een actieve en niet een passieve opstelling bij de invulling van de op mr. [naam jurist] rustende zorgplicht.
mr. [naam jurist] bij het naleven van de op haar rustende zorgplicht ernstig rekening te houden met de omstandigheid dat hiermee de zekerheidsrechten van Previtech onherstelbaar zouden worden aangetast en diende zij hiertegen in verzet te komen door bijvoorbeeld
mr. Mensink te waarschuwen en hem op voorhand expliciet aansprakelijk te stellen. De rechtbank passeert het verweer van ABAB dat mr. [naam jurist] er geen rekening mee hoefde te houden dat mr. Mensink binnen twee à drie dagen over zou gaan tot verkoop en dat het niet aannemelijk is dat de mr. Mensink op zijn schreden zou zijn teruggekomen indien mr. [naam jurist] vóór 6 februari 2015 het standpunt van mr. Mensink over de rechtsgeldigheid van het pandrecht zou hebben betwist. Voormeld verweer is geenszins onderbouwd. Daar komt bij dat mr. [naam jurist] - wetende welke belangen voor Previtech op het spel stonden alsmede dat juiste informatie over de rechtsgeldigheid van het pandrecht van Previtech van cruciaal belang was om mr. Mensink te weerhouden van zijn voornemen - niet heeft kunnen volstaan met het uitsluitend doorsturen van het e-mailbericht van
mr. Mensink aan [naam bestuurder] met daarbij de vraag aan laatstgenoemde of zij mr. Mensink kon berichten voor akkoord, zonder daarbij enig juridisch inhoudelijk standpunt in te nemen. Met deze handelwijze heeft mr. [naam jurist] haar rol miskend en nagelaten hieraan invulling te geven. Anders dan ABAB stelt, acht de rechtbank het niet uitgesloten dat mr. Mensink niet tot verkoop van de debiteurenportefeuille zou zijn overgegaan indien hij indringend en met de nodige verwijzingen naar wet- en regelgeving op de rechtsgeldigheid van het pandrecht van Previtech zou zijn gewezen en op voorhand aansprakelijk zou zijn gesteld indien hij niettemin tot verkoop zou zijn overgegaan. Dit mede gelet op het feit dat
mr. Mensink naar aanleiding van de brief van mr. [naam advocaat] van 22 mei 2015 (productie 50 bij dagvaarding) onder verwijzing van meergenoemd arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2001, NJ 2001/662, heeft erkend dat zijn ingenomen standpunt ter zake de rechtsgeldigheid van het pandrecht van Previtech onjuist was. Verwacht mocht worden dat mr. [naam jurist] vóór 6 februari 2015 een soortgelijk verweer zou hebben gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht van mr. [naam jurist] aldus in de gegeven situatie aldus een actievere houding worden verwacht. De handelwijze van mr. [naam jurist] duidt naar het oordeel van de rechtbank op het continueren van het kritiekloos volgen en overnemen van het door
mr. Mensink (achteraf gebleken onjuist) ingenomen standpunt. Geenszins kan worden geconcludeerd tot handelen van mr. [naam jurist] op basis van de vereiste professionele deskundigheid en zorgvuldigheid.
mr. Mensink en Previtech is overeengekomen dat hij een bedrag van € 107.505,23 uit de boedel van FMS aanPrevitech betaalt. Dit bedrag is inclusief de door Previtech betaalde boedelbijdrage van 10%; voormeld percentage is eveneens schade van Previtech omdat zij deze kosten niet zou hebben gemaakt indien de verkoop van de debiteurenportefeuille buiten het faillissement zou hebben plaatsgevonden. Voormeld bedrag van € 107.505,23 correspondeert met de gelden die de boedel van verpande debiteuren en van de koper van de vorderingen heeft ontvangen. Previtech betoogt dat het totaalbedrag van € 107.505,23 aanzienlijk lager is dan het bedrag van € 168.069,41, zijnde het totaalbedrag van de vorderingen van FMS op haar debiteuren die zijn vermeld op de namens FMS ondertekende debiteurenlijst van 16 januari 2015 waarop Previtech een rechtsgeldig stil pandrecht heeft verkregen. Previtech voert aan dat in haastige toestand is overgegaan tot verkoop van de debiteurenportefeuille, terwijl [naam bestuurder] de debiteuren voor 100% had kunnen innen omdat hij ze persoonlijk kende, alsmede omdat hij verzekerd van juridische bijstand de tijd had om de debiteuren te innen. Het verschil tussen het bedrag van € 168.069,41 en € 107.505,23 vordert Previtech als schade, zijnde aldus een bedrag van € 60.564,18.
€ 27.350,-- geschrapt dient te worden van de debiteurenlijst van 16 januari 2015; dat betekent volgens ABAB dat uitgegaan dient te worden van een debiteurenstand van
€ 140.719,--. In de visie van ABAB is het uitgangspunt van de schade 85% van
€ 140.719,--. ABAB betoogt dat het schadebedrag aan de zijde van Previtech maximaal
€ 18.000,-- bedraagt.
€ 27.350,-- niet veroorzaakt door toedoen of nalaten van ABAB maar het gevolg van het tenietgaan van het pandrecht van ABAB vanwege gedane debiteurenbetalingen aan FMS. Ter zake hiervan heeft Previtech in het faillissement van FMS voorrang op het geïnde behouden omdat de betalingen deel zijn gaan uitmaken van de faillissementsboedel. Dit betreft echter een kwestie tussen Previtech en mr. Mensink en regardeert ABAB niet. Gezien de door Previtech gegeven toelichting alsmede de inhoud van de prod. 57 incl. bijlagen bij dagvaarding neemt de rechtbank aan dat voormelde betalingen onderdeel uitmaken van het tussen Previtech en mr. Mensink bereikte akkoord. Voor het overige acht de rechtbank, in het licht van de onderbouwing van de schade door Previtech, de betwisting van de gevorderde schade door ABAB onvoldoende gemotiveerd betwist. ABAB heeft haar stellingname omtrent de in het handelsverkeer gehanteerde percentage van 85%, alsmede haar stelling dat de schade maximaal € 18.000,-- bedraagt geenszins onderbouwd, zodat deze stellingen worden verworpen.
€ 33.213,77 (€ 140.719,-- minus € 107.505,23) zal worden toegewezen. De vorderingen tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2015 is op de wet gebaseerd en onbetwist gelaten en zal eveneens worden toegewezen.
- vast recht € 1.929,00
- salaris advocaat
€ 1.158,00(2 punten x € 579,00; tarief III)
Totaal € 3.174,75
4.De beslissing
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;