ECLI:NL:RBZWB:2016:6758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
C/02/321308 / FA RK 16-5688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in familierechtelijke geschil met betrekking tot stiefkinderen en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in een familierechtelijk geschil. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de stiefkinderen van de man, alsook om een partnerbijdrage en het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is jegens de stiefkinderen, ondanks dat hij elders woont. De rechtbank heeft de bijdrage voor de stiefkinderen vastgesteld op € 566,-- per maand, oftewel € 189,-- per kind per maand, en heeft de vrouw het gebruik van de echtelijke woning toegewezen. De verzoeken van de vrouw om een partnerbijdrage en om afgifte van de caravan en de opbrengsten uit de verkoop van de stallen zijn afgewezen, omdat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft aan partneralimentatie en de gevraagde goederen niet onder de voorlopige voorzieningen vallen zoals bedoeld in de wet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familierecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/321308 / FA RK 16-5688
beschikking d.d. 28 oktober 2016 betreffende vaststelling voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. P.C. van der Kuijl te Middelburg,
tegen
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat: mr. P. Buijs te Vlissingen.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 27 september 2016 ingekomen verzoekschrift tot voorlopige voorzieningen, met bijlagen;
- het op 12 oktober 2016 ingekomen verweerschrift met bijlagen;
- de ter zitting door mr. Van der Kuijl overgelegde stukken;
- het F-formulier d.d. 13 oktober 2016 van mr. Buijs met aanvullende stukken.
1.2
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 oktober 2016. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.Het verzoek

2.1
De vrouw verzoekt, na wijziging ter zitting, samengevat:
  • te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres echtelijke woning] , alsmede de zich daarin bevindende inboedel, en indien nodig met bevel aan de man die woning te verlaten en verder niet mag betreden;
  • met machtiging op de vrouw de beschikking ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
  • vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarige stiefkinderen van de man [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op 22 februari 1997, [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op 1 september 2001 en [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 3] op 1 maart 2003, met een bedrag van
€ 564,-- per maand, oftewel € 188,-- per kind per maand.
  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 620,-- bruto per maand;
  • te bevelen dat de man de caravan, merk Hobby bouwjaar 1997 met kenteken [kenteken] , alsmede de daaruit genoten huurinkomsten beschikbaar zal stellen aan de vrouw;
  • te bevelen dat de man ter zake van de verkoopopbrengst van de stallen aan de vrouw een bedrag zal voldoen van € 750,--.
2.2
De man voert verweer ten aanzien van de door de vrouw verzochte kinderbijdrage, partneralimentatie, en de afgifte van de caravan en de opbrengst uit de verhuur daarvan alsmede uit de verkoop van de stallen van de vrouw.
2.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Echtelijke woning;
3.1.1
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, alsmede de zich daarin bevindende inboedel, zal nu de man hiertegen geen verweer voert, op onderstaande wijze worden toegewezen.
3.1.2
Het verzoek van de vrouw haar te machtigen om de beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, zal worden afgewezen, nu zulks reeds uit de wet voortvloeit zodat ter zake geen rechterlijke beslissing is vereist.
3.2
Kinderbijdrage;
3.2.1
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage vast te stellen in de kosten van verzorging en opvoeding van de stiefkinderen van de man. De man voert hiertegen verweer en stelt dat hij niet meer onderhoudsplichtig is jegens de stiefkinderen nu zij sinds zijn vertrek uit de echtelijke woning, niet meer toebehoren tot zijn gezin.
3.2.2
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:395 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is een stiefouder verplicht gedurende zijn huwelijk levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot. Nu de man nog gehuwd is met de vrouw en de minderjarigen nog steeds tot haar gezin behoren, is de man onderhoudsplichtig jegens zijn stiefkinderen. Het enkele feit dat de man elders woont, is niet voldoende om thans te stellen dat de kinderen nu niet meer tot zijn gezin behoren.
Behoefte;
3.2.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarigen € 988,-- per maand, oftewel € 329,-- per kind per maand bedraagt. De rechtbank zal van deze behoefte uitgaan.
Aandeel onderhoudsplichtigen;
3.2.4
De rechtbank stelt voorop dat zij, nu zij in het kader van onderhavige procedure slechts een ordemaatregel kan treffen bedoeld om een voorlopige oplossing te geven gedurende de echtscheidingsprocedure voor het geschil dat zich thans tussen partijen voordoet, voor de vaststelling van de draagkracht van de man geen rekening zal houden met een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn eigen kinderen, nu deze bijdrage nog niet is vastgesteld. Partijen dienen de discussie daaromtrent in de bodemprocedure te voeren.
3.2.5
Het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de minderjarigen becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig NBI, waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule zoals opgenomen in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen.
3.2.6
Blijkens de door de man als bijlage 2 van het verweerschrift overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2015 heeft de man een bruto inkomen van € 40.732,-- per jaar, en de vrouw een inkomen van € 15.209,-- bruto per jaar. Er wordt ook rekening gehouden met de toepasselijke heffingskortingen en inkomstenbelasting
.De rechtbank becijfert het NBI van de man alsdan op € 2.426,-- per maand, en van de vrouw op € 1.578,-- per maand.
Draagkracht onderhoudsplichtigen;
3.2.7
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule € 150,-- per maand, de draagkracht van de man (afgerond) € 566,-- per maand. Nu de gezamenlijke draagkracht van de partijen de totale behoefte van de minderjarigen niet overstijgt, blijft een draagkrachtvergelijking achterwege.
Zorgkorting;
3.2.8
Nu er geen contact is tussen de man en de minderjarigen, zal er geen zorgkorting worden toegepast. Aldus dient de man een bijdrage aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te voldoen ter hoogte van zijn maximale draagkracht, oftewel een bedrag van € 566,-- per maand, zijnde € 189,-- per kind per maand. De rechtbank zal deze bijdrage op onderstaande wijze vaststellen.
3.3
Partneralimentatie;
Tussen partijen is niet in geschil dat voor wat betreft de behoefte van de vrouw, dient uit te worden gegaan van de Hofnorm. De Hofnorm houdt in dat de behoefte gelijk gesteld wordt aan 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen.
Zoals reeds hiervoor is vastgesteld in het kader van de kinderbijdrage gaat de rechtbank aan de zijde van de man uit van een NBI van 2.426,-- ten tijde van de samenleving en aan de zijde van de vrouw van een NBI van € 1.145,--. Het totaal netto gezinsinkomen bedroeg derhalve € 3.571,-- per maand. Hierop strekt in mindering de kosten van de minderjarigen ad € 988,-- per maand zodat een bedrag resteert van € 2.583,--. De behoefte van de vrouw bij dit netto gezinsinkomen bedraagt 60% daarvan, zijnde € 1.549,-- netto per maand. Hierop strekt in mindering het huidige inkomen van de vrouw van € 1.578,-- per maand. Aldus heeft de vrouw geen behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man. Het verzoek van de vrouw wordt derhalve afgewezen.
3.4
Afgifte goederen;
Het verzoek van de vrouw tot afgifte van de caravan, alsmede het ter beschikbaar stellen van de daaruit genoten huurinkomsten alsmede de opbrengst van de verkoop van de stallen van de vrouw ad € 750,-- zal worden afgewezen, nu dit niet valt onder één van de in artikel 822 eerste lid, onderdelen a tot en met e, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering genoemde voorlopige voorzieningen. Volgens lid 1 onder b van genoemd artikel kan een bevel worden gegeven dat een echtgenoot aan de andere echtgenoot de goederen tot diens dagelijks gebruik strekkend beschikbaar zal stellen. De door de vrouw verzochte caravan en opbrengsten uit verhuur c.q. verkoop strekken niet tot haar dagelijks gebruik. Hieronder worden slechts verstaan goederen zoals kleding, toiletgerei, sieraden en persoonlijke papieren. De vraag aan wie de caravan en de stallen in eigendom toebehoren, dient aan de orde te worden gesteld bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in de echtscheidingsprocedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, alsmede de zich daarin bevindende inboedel, te [adres echtelijke woning] ;
beveelt de man die woning te verlaten en niet meer te betreden;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op 22 februari 1997, [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op 1 september 2001 en [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 3] op
1 maart 2003, op € 188,-- per kind per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.K.N. Vos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Parent.
(sp)