ECLI:NL:RBZWB:2016:6743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
4861767
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde commissie en schadevergoeding in het kader van een bemiddelingsovereenkomst met concurrentiebeding

In deze zaak vordert eiser, een zelfstandig vertegenwoordiger, betaling van onbetaalde commissie en schadevergoeding van de besloten vennootschap Premium Ceilings Franchising B.V. (PCF). De vordering is gebaseerd op een bemiddelingsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan van 14 oktober 2014 tot 9 november 2015. Eiser stelt dat PCF de overeenkomst op 9 november 2015 mondeling heeft opgezegd zonder de overeengekomen opzegtermijn van één maand in acht te nemen, waardoor hij schade heeft geleden. Eiser vordert een totaalbedrag van € 12.438,43, inclusief rente en incassokosten.

PCF voert verweer en vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 11.305,-- en stelt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen door het concurrentiebeding te overtreden. De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk beoordeeld. De kantonrechter oordeelt dat PCF tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de opzegtermijn niet in acht te nemen, en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.600,--. Daarnaast wordt PCF veroordeeld tot betaling van de onbetaalde commissie van € 10.381,--, vermeerderd met wettelijke handelsrente.

De kantonrechter wijst de vorderingen van PCF in reconventie af, omdat de concurrentiebeding niet van toepassing is gezien de wijze van beëindiging van de overeenkomst. De proceskosten worden toegewezen aan eiser, die in het gelijk is gesteld. Dit vonnis is uitgesproken op 19 oktober 2016 door kantonrechter J.A. van Voorthuizen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 4861767 / 16-1234

vonnis van de kantonrechter d.d. 19 oktober 2016

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , België,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.F. van Es,
t e g e n :

de besloten vennootschap Premium Ceilings Franchising B.V.,

gevestigd te Hulst,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder te noemen: PCF,
gemachtigde: mr. A.I Cambier.

het verdere verloop van de procedure

De procedure is verder als volgt verlopen:
- tussenvonnis van 11 mei 2016;
- akte houdende vermeerdering q.q. wijziging van eis tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- akte houdende vermeerdering van eis in reconventie;
- proces-verbaal van comparitie gehouden op 23 augustus 2016.

de verdere beoordeling van de zaak

in conventie en in reconventie
1.1.
Tussen partijen is van 14 oktober 2014 tot 9 november 2015 een overeenkomst van kracht geweest (de overeenkomst) op grond waarvan [eiser] als zelfstandig vertegenwoordiger van PCF keukens aan (potentiële) klanten heeft verkocht.
1.2.
In de schriftelijke overeenkomst is in artikel 9 een concurrentiebeding opgenomen. Daarin is voor zover hier van belang bepaald:
(…) Dit verbod blijft zonder uitwerking, indien de overeenkomst eindigt ten gevolge van de beëindiging door PCF zonder inachtneming van de modaliteiten vastgelegd in deze overeenkomst.”
1.3.
In artikel 15 van de overeenkomst is, voor zover hier van belang, bepaald:
“De commissie is slechts verschuldigd na: (…)
- controle-opmeting en aanvaarding van het order door Premium Ceilings Franchising”.
1.4.
In artikel 17 van de schriftelijke overeenkomst is, voor zover van belang, bepaald:
(…) Iedere partij kan het contract beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Deze partij dient aan de andere partij per aangetekende brief kennis te geven van zijn voornemen.”
2.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis, zonder bezwaar van PCF, de veroordeling van PCF tot betaling van (i) een bedrag van (inclusief rente en incassokosten) € 12.438,43 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 11.549,27 met ingang van 26 januari 2016 tot de dag van algehele voldoening, (ii) een bedrag van € 4.968,-- vermeerderd met de wettelijke handelsrente met ingang van 2 augustus 2016 tot de dag van algehele voldoening en (iii) de proceskosten.
2.2.
[eiser] voert daartoe -samengevat- het volgende aan. PCF heeft op 9 november 2015 de overeenkomst mondeling met onmiddellijke ingang opgezegd. PCF heeft daarbij niet de opzegtermijn in achtgenomen, zodat [eiser] aanspraak heeft op schadevergoeding tot een bedrag van € 4.968,-- wegens gemiste omzet. Aan onbetaalde facturen ter zake commissie staat nog een bedrag open van € 11.416.--. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
PCF voert verweer dat voor zover van belang in het vervolg van dit vonnis wordt besproken. In reconventie vordert PCF, na vermeerdering van eis, zonder bezwaar van [eiser] , dat de kantonrechter (i) [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 11.305,-- vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 9 november 2015, (ii) voor recht verklaart dat [eiser] zich jegens PCF sedert november 2015 schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen door het concurrentieverbod van artikel 9 van de overeenkomst te overtreden, (iii) [eiser] veroordeelt tot betaling van een boete c.q. schadevergoeding van € 31.251,46 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2016, (iv) [eiser] gebiedt de onrechtmatige handelwijze die overtreding van het concurrentieverbod oplevert binnen vierentwintig uur na betekening van het vonnis te staken, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat [eiser] in gebreke blijft het gebod na te leven en (v) [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
2.4.
[eiser] voert verweer dat voor zover van belang in het vervolg van dit vonnis aan de orde komt.
3.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden gelet op hun samenhang gezamenlijk besproken.
onbetaalde commissie
3.2.1.
PCF stelt dat op het door [eiser] gevorderde bedrag van € 11.416,-- een bedrag van € 1.456,-- in mindering strekt. Zij voert aan dat factuur 15/1041 inzake de order van [klant 1] ten bedrage van € 923,-- door PCF is voldaan en dat factuur 15/1062 inzake de order van [klant 2] € 533,-- te hoog is, omdat die order tussentijds is verlaagd en [eiser] daarom minder commissie toekomt. Artikel 15 van de overeenkomst geeft daarvoor ruimte, aldus PCF.
[eiser] heeft ter comparitie de betaling door PCF van factuur 15/1041 inzake [klant 1] erkend, zodat dat bedrag in mindering strekt op zijn vordering. Met verlaging van de factuur 15/1062 inzake [klant 2] is [eiser] het niet eens. Uit de interne e-mail waarop PCF zich beroept blijkt niet dat de order is aangepast. Bovendien zou dat dan pas na het inmeten en akkoord van PCF op verzoek van [klant 2] uit coulance zijn gebeurd. Voor de verschuldigde commissie heeft dat geen effect. Die moet volgens [eiser] worden berekend op basis van de initiële order. PCF heeft ter comparitie erkend dat [klant 2] naderhand aanpassingen wenste aan zijn keuken, welke hebben geleid tot een lagere order dan de aanvankelijke order. PCF heeft niet bestreden dat dat pas is gebeurd na inmeten en akkoord van PCF. Zonder nadere toelichting, die PCF niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat onder die omstandigheid de aan [eiser] verschuldigde commissie dient te worden berekend op basis van de lagere aangepaste order in plaats van de initiële order. [klant 2] had die order immers aanvaard en PCF had ingemeten en aanvaard. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de ter zake [klant 2] gefactureerde commissie juist is.
3.2.2
PCF stelt dat zij factuur 15/1036 inzake de order van [klant 3] geheel en factuur 15/1054 inzake de order van [klant 4] deels onverschuldigd heeft betaald. Haar vordering ter zake wil zij verrekenen met de vordering van [eiser] . PCF voert aan dat [klant 3] de order binnen 14 dagen heeft geannuleerd, waardoor deze niet is uitgevoerd en [eiser] dus geen aanspraak heeft op commissie. Ter comparitie heeft PCF toegelicht dat de order van [klant 3] niet is geannuleerd, maar dat zij is verwikkeld in een juridisch debat met [klant 3] in verband met in de keuken aangetroffen asbest, dat eerst moet worden verwijderd, voordat zij verder wil met uitvoering van de order. Het valt niet in te zien waarom dat van invloed is op de aan [eiser] toekomende commissie en betaling daarvan onverschuldigd was.
[eiser] heeft erkend dat PCF ter zake factuur 15/1054 ten bedrage van € 923,-- in totaal een bedrag van € 1.035,-- en dus € 112,-- teveel heeft ontvangen. Dat bedrag is onverschuldigd betaald en kan PCF verrekenen met de vordering van [eiser] .
3.2.3.
PCF beroept zich ook op verrekening met andere vorderingen op [eiser] . Zij heeft (in conventie) echter niets over deze vorderingen gesteld, zodat haar beroep op verrekening reeds daarop afstuit.
3.2.4.
De vordering ter zake commissie zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 10.381,--. De gevorderde handelsrente zal worden toegewezen vanaf 4 december 2015 tot de dag van voldoening.
3.3.1.
Naast betaling van commissie maakt [eiser] aanspraak op schadevergoeding. Hij voert daartoe aan dat PCF de overeenkomst in strijd met de artikelen 17 en 18 van de overeenkomst niet heeft opgezegd met inachtneming van een termijn van één maand en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Als gevolg daarvan loopt [eiser] een maand omzet mis, welke hij begroot op een bedrag van € 4.692,60.
In de conclusie van antwoord heeft PCF gesteld dat zij de overeenkomst wegens gerezen geschillen per 9 november 2015 met onmiddellijke ingang heeft beëindigd. Zij erkent daarmee dat geen opzegtermijn in acht is genomen. Eerst nadat [eiser] daaraan (bij vermeerdering van eis) gevolgen heeft verbonden heeft PCF een draai aan haar stelling gegeven. Ter comparitie heeft zij gesteld dat het initiatief tot beëindiging van de overeenkomst weliswaar bij haar heeft gelegen, maar dat eigenlijk sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden. Gelet op de expliciete stelling bij conclusie van antwoord dat PCF de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft beëindigd, is dat naar het oordeel de kantonrechter niet geloofwaardig. In het licht van de niet weersproken stelling van [eiser] dat hij op 9 november 2015 met PCF heeft gesproken over de achterstand in de betaling van commissie, de opzegging uit de lucht kwam vallen en hij naar zijn idee niet veel anders kon doen dan zich bij de beëindiging neer te leggen, had PCF haar wending tenminste beter moeten onderbouwen. De enkele omstandigheid dat [eiser] na de bespreking zijn spullen heeft ingeleverd is daarvoor niet voldoende. De kantonrechter gaat daarom aan die gewijzigde stelling van PCF voorbij en neemt als vaststaand aan dat PCF de overeenkomst, zonder in achtneming van de overeengekomen opzegtermijn, heeft beëindigd. Daarmee is zij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Door beëindiging van de overeenkomst werd nakoming blijvend onmogelijk en is PCF, nu gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend, schadeplichtig.
3.3.2.
Bij de begroting van de schade is [eiser] uitgegaan van een gemiddelde maandomzet van € 4.968,--. PCF heeft dat bedrag niet bestreden. Ter comparitie heeft [eiser] erkend dat hij bij de begroting van de schade (het gemis van commissie over de periode van de opzegtermijn) is uitgegaan van een bedrag inclusief BTW en geen rekening heeft gehouden met kosten en inkomstenbelasting. Partijen zijn het over eens dat voor [eiser] moet worden gerekend met een belastingtarief van vijftig procent. Rekening houdend met de BTW, de kosten en belasting, zal de kantonrechter de schade van [eiser] schatten en vaststellen op € 1.600,--. De gevorderde wettelijke handelsrente, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen vanaf 23 augustus 2016 tot de dag van betaling.
3.4.1.
In reconventie vordert PCF de door haar aan [eiser] betaalde facturen 15/1036 inzake [klant 3] en 15/1054 inzake [klant 4] als onverschuldigd terug. De kantonrechter verwijst naar r.o. 3.2.2. waarin in verband met het verrekeningsverweer van PCF over deze vorderingen is geoordeeld. De vordering met betrekking tot factuur 15/1036 zal worden afgewezen. Die met betrekking tot factuur 15/1054 ook, nu die zal worden verrekend met de vordering van [eiser] in conventie.
3.4.2.
PCF vordert voorts in reconventie, primair op grond van artikel 14 van de overeenkomst, subsidiair als schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, de veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 10.366,--. Omdat [eiser] zich bij de offertes aan klanten niet altijd aan het door PCF gehanteerde puntensysteem heeft gehouden, heeft hij te lage prijzen met een aantal klanten afgesproken. Ook heeft hij te weinig punten gerekend voor de inbouw van apparatuur en accessoires gedurende het jaar 2015. Dat [eiser] grove fouten heeft gemaakt in de zin van artikel 14 van de overeenkomst, heeft PCF niet onderbouwd en wordt door [eiser] betwist. Bovendien is de primaire vordering van PCF niet gericht op herziening, vermindering of heroeping van commissie, maar op de vergoeding van schade. [eiser] heeft gesteld dat met de desbetreffende klanten een prijs is overeengekomen waarvan de order na controle-opmeting is aanvaard door PCF, daarbij inbegrepen de inbouw van apparatuur. PCF heeft dat niet betwist. Ter comparitie heeft PCF erkend dat de orders die [eiser] heeft binnengehaald door haar zijn geaccepteerd. Dat volgt ook uit het feit dat, naar de kantonrechter begrijpt [eiser] commissie heeft ontvangen voor (het grootste deel) van de desbetreffende orders, danwel de verschuldigdheid daarvan in conventie is erkend. Juist omdat PCF met een puntensysteem werkte was het voor haar mogelijk om de orders op juistheid te controleren. Op grond van artikel 15 van de overeenkomst was PCF pas daarna commissie verschuldigd. PCF heeft ter comparitie nog aangevoerd dat zij niet telkens alle papieren heeft nagekeken. Daargelaten dat dat niet rijmt met haar stelling dat zij eeuwig met [eiser] de discussie voerde over de juiste toepassing van het puntensysteem, komt dat voor haar risico. [eiser] heeft ter comparitie bovendien toegelicht dat hij nooit onder de door PCF gestelde bodemprijs heeft verkocht, hetgeen PCF onweersproken heeft gelaten.
Ten aanzien van de door PCF genoemde order van [klant 5] heeft [eiser] erkend dat hij daarbij een fout heeft gemaakt. Die fout is hem door PCF niet aangerekend, zoals blijkt uit de door [eiser] geciteerde e-mails van PCF d.d. 26 oktober en 24 november 2015. PCF heeft ondanks de fout de order geaccepteerd en [eiser] toegestaan commissie te factureren. De vordering van PCF slaagt derhalve noch op de primaire noch op de subsidiaire grond.
3.6.
De vorderingen (bij akte vermeerdering) van PCF welke zij baseert op het in artikel 9 van de overeenkomst opgenomen concurrentiebeding zullen evenmin worden toegewezen. [eiser] heeft er terecht gewezen dat in artikel 9 van de overeenkomst ook is bepaald dat het concurrentieverbod zonder uitwerking blijft indien de overeenkomst eindigt op initiatief van PCF zonder in achtneming van de modaliteiten vastgelegd in de overeenkomst. Daaronder valt ook de inachtneming van een opzegtermijn van een maand. In r.o. 3.4.1. is als vaststaand aangenomen dat PCF de overeenkomst heeft opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. Dat heeft tot gevolg dat PCF zich vergeefs beroept op het concurrentiebeding.
3.7.
[eiser] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft niet -gemotiveerd- gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
3.8.
Als de in het ongelijk te stellen partij dient PCF de proceskosten van [eiser] in conventie en in reconventie te vergoeden. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen wordt voor de berekening van de proceskosten in reconventie het aantal toe te kennen punten gewaardeerd op de helft van het aantal toe te kennen punten in conventie.

DE BESLISSING

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
veroordeelt PCF om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.381 vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 4 december 2015 tot de dag van betaling en een bedrag van € 1.600,-- vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 23 augustus 2016 tot de dag van betaling;
veroordeelt PCF in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van [eiser] in conventie begroot op € 922,87 waarvan € 600,-- aan salaris gemachtigde en in reconventie begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.