ECLI:NL:RBZWB:2016:6550

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
AWB 16_2107
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op zorgtoeslag en kindgebondenbudget voor het jaar 2014. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 februari 2016, waarin werd gesteld dat zij niet onder artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir viel, omdat zij het gehele appartement huurde en niet 'een gedeelte van een woning'. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de Belastingdienst te eng was en dat er geen rechtvaardiging was voor het onderscheid tussen het huren van een deel van een woning en het huren van een gehele woning.

De rechtbank stelde vast dat eiseres met haar kind op het adres stond ingeschreven en dat haar toeslagpartner ook op dat adres stond ingeschreven. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte had gesteld dat eiseres niet als huurder kon worden aangemerkt. Eiseres had een huurovereenkomst overgelegd die volgens de rechtbank een reële weergave was van de verhouding tussen de partijen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst/Toeslagen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Daarnaast werd het griffierecht aan eiseres vergoed en werden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 992,-. De uitspraak werd gedaan door rechter M.J.H.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier N.M. Zandbergen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/2107 ZORG
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 29 september 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. D. Marcus,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 februari 2016 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake haar recht op zorgtoeslag en kindgebondenbudget voor het jaar 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 september 2016
.Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Mhamdi. Tevens is voor eiseres verschenen M.J. Teunissen, tolk in de Poolse taal.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat dat nog sprake is van procesbelang bij de onderhavige procedure, ondanks dat inmiddels een definitieve vaststelling heeft plaatsgevonden, nu Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft gesteld dat het besluit over de definitieve vaststelling, zal worden aangepast aan het oordeel van de rechter over de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit.
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [naam toeslagpartner eiseres] terecht als toeslagpartner van eiseres is aangemerkt en of zijn inkomen terecht is betrokken bij de vaststelling van de zorgtoeslag en het kindgebondenbudget voor het jaar 2014.
3. Niet in geschil is dat eiseres met haar kind op het adres [adres eiseres] stond ingeschreven. Ook is niet in geschil dat [naam toeslagpartner eiseres] op dat adres stond ingeschreven. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir moet [naam toeslagpartner eiseres] dan ook worden aangemerkt als toeslagpartner van eiseres, tenzij eiseres door middel van een schriftelijke huurovereenkomst aantoont dat zij, zoals gesteld, op zakelijke gronden een gedeelte van de woning van [naam toeslagpartner eiseres] huurt.
4. De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir te eng uitlegt door te stellen dat eiseres niet onder dit artikel valt, omdat zij het gehele appartement op het adres [adres eiseres] huurt en niet ‘een gedeelte van een woning’ zoals in het artikel staat. De rechtbank ziet niet in waarom deze uitzondering slechts van toepassing is als een gedeelte van een woning wordt gehuurd en niet bij de huur van de gehele woning. De uitleg van de Belastingdienst/Toeslagen leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gevallen waarin een deel van de woning wordt gehuurd en gevallen waarin de gehele woning wordt gehuurd. Bovendien voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om van een huurder te verlangen dat hij eist dat de verhuurder zich uitschrijft op het betreffende adres in de BRP alvorens de huurovereenkomst aan te gaan.
5. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een huurovereenkomst overgelegd tussen haar en [naam toeslagpartner eiseres] voor de huur van het betreffende appartement. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat de overgelegde huurovereenkomst geen reële weergave is van de door de partijen bij de overeenkomst beoogde verhouding. Bij ministeriële regeling zijn voorts geen nadere voorwaarden gesteld waaraan een schriftelijke huurovereenkomst moet voldoen, zodat eiseres onder de in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir genoemde uitzondering valt en als huurder van [naam toeslagpartner eiseres] moet worden aangemerkt.
4. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir vernietigd.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De Belastingdienst/Toeslagen zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
7. De rechtbank zal Belastingdienst/Toeslagen veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 29 september 2016.
griffier rechter
De rechter is niet in staat deze uitspraak
te ondertekenen,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.