4.3Het oordeel van de rechtbank
Verbalisanten kregen op 16 april 2015 omstreeks 00.06 uur de melding van het Operationeel Centrum Middelburg om te gaan naar Blikkenburg te Vlissingen, omdat daar volgens de meldster een manspersoon op het hoofd van een andere, op de grond liggende manspersoon aan het trappen was. De verbalisanten zagen ter plaatse een man buiten kennis op de grond liggen. Hij bloedde hevig aan zijn hoofd. Deze man bleek later te zijn [voornaam] [slachtoffer] . Naast hem stond, de verbalisanten ambtshalve bekende, verdachte. Zijn rechterschoen en de onderzijde van zijn broekspijpen zaten onder het bloed. Verdachte is vervolgens aangehouden ter zake mishandeling.Door de verbalisanten is geconstateerd dat verdachte na zijn aanhouding ongecontroleerde bewegingen maakte met zijn hele lichaam, dat hij heet en bezweet was en dat zijn ogen wegdraaiden, waardoor zij de indruk kregen dat hij onder invloed was van verdovende middelen. Kort daarop kwam getuige [getuige] aanlopen. Hij verklaarde samen met het slachtoffer en verdachte alcohol en vervolgens MDMA te hebben genuttigd. Zij zouden de MDMA zelf hebben ingenomen.
Diezelfde dag is ’s middags door [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat [getuige] de avond tevoren samen met verdachte langs kwam en dat zij alcohol hebben gedronken en dat [getuige] en verdachte jointjes met hasj hebben gerookt. Verdachte begon ineens te hyperventileren en heeft een tijd op het balkon gezeten. Hij schreeuwde ineens ‘jullie hebben iets van drugs in mijn drankje gestopt’. Het volgende moment dat het slachtoffer zich kan herinneren is dat hij in het ziekenhuis lag en werd behandeld door artsen.Verdachte heeft meerdere huidwonden en botbreuken in zijn gezicht opgelopen.
Getuige [getuige 2] werd die nacht omstreeks 00.05 uur wakker van geschreeuw buiten. Zij hoorde een man roepen dat hij drugs in zijn drinken had gedaan. Toen zij uit het raam keek, zag zij een man op straat liggen, terwijl een andere man hem schopte. Vervolgens zag zij dat de man op zijn hurken naast het slachtoffer ging zitten en hij sprak weer over de drugs die het slachtoffer in zijn drinken had gedaan. Daarna stond hij op en begon weer te schoppen in het gezicht en tegen het achterhoofd van het slachtoffer. Ook toen het slachtoffer niet meer bewoog, schopte de dader hem nog.Getuige [getuige 2] heeft de man die is aangehouden door de politie herkend als de man die het slachtoffer schopte.
Getuige [getuige 3] hoorde rond middernacht geschreeuw op straat. Toen hij uit het raam keek zag hij zijn buurman op de grond liggen. Op de buurman zat een man die schreeuwde ‘waar heb je het vandaan?’ en hem vervolgens sloeg.
[getuige] is ’s middags gehoord als getuige en heeft toen verklaard dat zij eerst met z’n drieën een fles likeur op hadden en dat zij daarna siroop hebben gedronken. [voornaam] heeft verschillende keren gezegd dat er MDMA in zat. Verdachte dronk de siroop ondanks dat hij wist dat er MDMA in zat.
Verdachte heeft zowel bij de politie, bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [getuige] bij [slachtoffer] op bezoek is gegaan. Zij hebben eerst alcohol gedronken en later siroop. Daarna voelde hij zich niet goed en heeft hij op het balkon gestaan. Het volgende moment dat hij zich kan herinneren is dat hij op de keukenvloer lag met [slachtoffer] bovenop zich. Hij heeft hem van zich af geduwd en is weggerend. Vervolgens kwam de politie er aan.
Uit toxicologisch onderzoek van bloed van verdachte, dat ongeveer 15 uur na het incident is afgenomen, is gebleken dat verdachte onder meer een werkzame MDMA concentratie in zijn bloed had.
De feiten
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op 16 april 2015 kort na middernacht meerdere malen met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt. Vastgesteld kan worden dat hij kort voor het incident softdrugs, alcohol en MDMA heeft gebruikt en dat hij ten tijde van het incident onder invloed was van in ieder geval MDMA.
(On)vrijwillige intoxicatie
Uit de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige] en verdachte blijkt dat verdachte die avond onder invloed van softdrugs was; hij heeft hasj gerookt. Voorts stelt de rechtbank vast de verdachte tevens onder invloed van alcohol was. Weliswaar heeft verdachte ter zitting verklaard dat de hoeveelheid alcohol die hij had ingenomen, beperkt was, maar uit de verklaringen van de twee andere betrokkenen, blijkt dat verdachte veel had gedronken. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte twee flessen Vermouth met 15 % alcohol had gedronken; [getuige] heeft verklaard dat zij met zijn drieën bijna een hele fles van een soort likeur hadden opgedronken. Verdachte heeft het over “Canei-achtige” rotzooi.
Daarna heeft verdachte siroop met daarin MDMA gedronken. Verdachte stelt dat deze MDMA aan hem is toegediend zonder dat hij daarvan op de hoogte was. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[getuige] heeft enkele minuten na het incident verklaard dat het slachtoffer, verdachte en hijzelf die avond alcohol hebben gedronken en MDMA hebben gebruikt. Hij heeft dat diezelfde middag tijdens zijn verhoor bij de politie herhaald en daarbij ook verklaard dat verdachte op de hoogte was van het feit dat er MDMA in zijn drankje zat. Pas vier dagen later, tijdens zijn aangifte tegen [slachtoffer] wegens het opzettelijk benadelen van zijn gezondheid door een onbekend middel in zijn drankje te doen, heeft hij verklaard dat [slachtoffer] met hem meeliep in de richting van de keuken en daar toen tegen hem heeft gezegd dat het MDMA was. De rechtbank acht de eerste verklaringen van [getuige] , dat verdachte het wist, authentiek en geloofwaardig, nu deze kort na het incident zijn afgelegd. Voorts komt betekenis toe aan het feit dat [getuige] een vriend is van verdachte waardoor de rechtbank niet uitsluit dat de vier dagen later afgelegde verklaring van [getuige] door opportuniteitsoverwegingen is bepaald. Bovendien blijkt uit de laatste verklaring van [getuige] niet dat verdachte het niet heeft gehoord.
Dat verdachte wist dat er MDMA in zijn drankje zat, wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] . [getuige 2] heeft verdachte over de drugs horen spreken/roepen die het slachtoffer in zijn drankje had gedaan en [getuige 3] hoorde hem vragen waar hij het vandaan had. Uit deze verklaringen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat er MDMA in zijn drankje was gedaan, maar dat hij geschrokken is van het effect dat het op hem heeft gehad en dat hij van het slachtoffer wilde weten wat het precies is geweest.
Gelet op het vorengaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet aannemelijk is geworden dat het gebruik van MDMA door verdachte niet vrijwillig zou hebben plaatsgehad. Verdachte heeft zich daarmee willens en wetens in een situatie van intoxicatie met softdrugs, alcohol en MDMA gebracht.
Poging tot doodslag
Vervolgens komt de vraag of het feit dat de verdachte als gevolg van het gebruik van MDMA ten tijde van zijn gedragingen niet wist wat hij deed, maakt dat van opzet geen sprake kan zijn. Volgens de Hoge Raad staat een ernstige geestelijke stoornis alleen dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Hiervan is slechts in hoge uitzondering sprake. Dat de verdachte zich achteraf nog maar weinig van het gebeuren kan herinneren doet daaraan niet af.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat een dergelijke uitzondering zich hier niet voordoet. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet alles kan herinneren van wat er die avond/nacht is gebeurd en dan met name hetgeen buiten op straat is gebeurd. Getuigen hebben verklaard dat zij zagen dat verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd schopte, terwijl deze op de grond lag. Er is sprake van een gedraging die op zichzelf een agressief karakter heeft naar anderen. Uit hetgeen hij riep terwijl hij schopte, volgens de getuige [getuige 2] op enig moment gehurkt naast het slachtoffer is gaan zitten en deze nogmaals aansprak op de drugs en gelet op het feit dat verdachte aan de verbalisanten tijdens zijn overbrenging naar [initialen] I. Torentijd vroeg : “is hij dood?”, kan worden afgeleid dat verdachte bewust heeft geschopt met als doel er achter te komen wat hij had ingenomen die avond.
Het verweer wordt dan ook verworpen en staat niet in de weg aan bewezenverklaring van opzet. Slechts de toestand van verdachte wanneer bij hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken, kan leiden tot de conclusie dat het opzet heeft ontbroken. Een dergelijke toestand is niet aannemelijk geworden.
Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer, nu verdachte niet de intentie heeft gehad om door zijn handelen het slachtoffer van het leven te beroven. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn gedragingen het leven zou kunnen verliezen en dit gevolg op de koop toegenomen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Immers, het hoofd is een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich op 16 april 2015 opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op het slachtoffer door hem meermalen tegen het hoofd te schoppen/trappen.