ECLI:NL:RBZWB:2016:6316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
/688100-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake heimelijk filmen in badkamer met gebruik van technisch hulpmiddel

Op 10 oktober 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het heimelijk filmen van een persoon in de badkamer. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Middelburg, na verwijzing door de politierechter. De verdachte, wiens identiteit niet openbaar is gemaakt, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.E.J.E. Kouijzer. De officier van justitie, mr. G.V. van der Hofstede, presenteerde de zaak op de zitting van 26 september 2016, waar de verdachte een bekennende verklaring aflegde. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, en oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 2.652,35, welke door de rechtbank integraal werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, waarbij de privacy van het slachtoffer op onaanvaardbare wijze was geschonden. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688100-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [datum en plaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze meervoudige kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 september 2016, waarbij de officier van justitie mr. G.V. van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2012
tot en met 05 augustus 2014 te Aardenburg en/of Breda, althans in Nederland,
gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een telefoon en/of
camera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt,
opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer] aanwezig
in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats,
namelijk de badkamer, een of meerdere afbeelding(en) heeft vervaardigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen uit het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [1] ;
- de aangifte van [slachtoffer] [2] ;
- de verhoren van aangeefster [slachtoffer] , met bijlagen [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
een ofmeerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juli 2012
tot en met 05 augustus 2014 te Aardenburg
en/of Breda,
althans in Nederland,
gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een telefoon en/of
camera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt,
opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer] aanwezig
in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats,
namelijk de badkamer,
een ofmeerdere afbeelding(en) heeft vervaardigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf ter hoogte van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de gevorderde straf te matigen, gelet op de oudheid van de zaak, de omstandigheid dat de impact voor verdachte groot is geweest en het blanco strafblad van verdachte. Verdachte heeft een vaste baan en wil deze graag behouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode meermalen schuldig gemaakt aan het heimelijk filmen van het slachtoffer, zijnde het zusje van zijn toenmalige vriendin. Hij heeft onder meer door zijn telefoon in zijn toilettas in de badkamer te verstoppen opnames gemaakt van het slachtoffer die aldaar naakt aan het douchen was. Het slachtoffer voelde en voelt zich nog steeds, blijkens de door haar op zitting gegeven toelichting ten aanzien van de door haar geleden immateriële schade, ernstig aangetast in haar privacy. Dit geldt temeer nu het feit is gepleegd in de badkamer in haar ouderlijk huis, een plek die voor haar als veilig aanvoelde. Het slachtoffer is sinds de ontdekking doorlopend onder behandeling geweest van artsen en psychologen. Het gebeuren heeft een enorme negatieve impact op haar gehad. Verdachte heeft door zijn handelen op onaanvaardbare wijze inbreuk gemaakt op de privacy van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat zijn gedragingen ervoor gezorgd hebben dat de familie van het slachtoffer uiteen is gerukt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank verder rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie ten name van verdachte van 26 augustus 2016 waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten.
Ook betrekt de rechtbank bij de straftoemeting de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de zitting. Door verdachte is naar voren gebracht dat hij direct nadat het slachtoffer erachter is gekomen, naar een psycholoog is toegegaan. Het gebeuren heeft ook een grote impact op hem gehad. De band met de familie van het slachtoffer, die voorheen erg goed was, is verbroken. Daarnaast is zijn relatie over en staat zijn baan mogelijk op het spel. De rechtbank merkt op dat, gelet op de proceshouding van verdachte waarin hij openheid van zaken heeft gegeven zonder zichzelf daarbij te sparen, zij de indruk heeft dat sprake is van oprechte spijt bij verdachte.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank legt derhalve, om de ernst van het feit te benadrukken, aan verdachte een hogere werkstraf op, te weten een werkstraf ter hoogte van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter zake van het feit een schadevergoeding van
€ 2.652,35, bestaande uit een bedrag van € 902,35 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.750,00 wegens immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering integraal zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop verdachte begon met het plegen van de feiten, te weten 1 juli 2012.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36, 57 en 139f van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

gebruik maken van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.652,35, waarvan € 902,35 ter zake van materiële schade en € 1.750,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 2.652,35 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 36 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. K.M. de Jager en mr. I.M. Josten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 oktober 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit pagina’s van het dossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, ZLD District Zeeuwsch-Vlaanderen, ZLD Wijkteam Oostburg/ Breskens, registratienummer PL2000-2014175032-5, .
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 augustus 2014.
3.De processen-verbaal van verhoor aangeefster, met bijlagen, van [slachtoffer] van 8 februari 2016 en 27 mei 2016.