Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren op 1 april 1993, heeft op 20 mei 2015 een aanvraag gedaan voor een Wajonguitkering.
Bij besluit van 8 september 2015 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zijn medische beperkingen te laag en zijn fysieke capaciteiten te hoog zijn ingeschat. Het onderzoek is niet met de nodige zorgvuldigheid geschied. Eiser heeft ernstige pijnklachten die invaliderend werken. Bij brief van 25 mei 2016 heeft eiser informatie van zijn revalidatiearts en huisarts ingebracht en bij brief van 13 september 2016 heeft hij een second opinion van een neuroloog ingediend.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente.
3. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong 2015 is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a:2 van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat luidt per 1 januari 2015, heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en bestaat uit één of meerdere handelingen.
4. Uit voorgaande regelgeving volgt dat het UWV dus moet beoordelen of eiser aan ten minste een van de vier genoemde voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit voldoet en, indien dat het geval is, moet beoordelen of deze situatie duurzaam is. Daarbij maakt het UWV geen gebruik van de in zogenoemde schattingszaken gebruikte Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)-systematiek, maar is gekozen voor de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. Bij deze beoordeling staat de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ centraal. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld. De rechtbank vindt de SMBA-systematiek als ondersteunend systeem bij de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie aanvaardbaar.
5. Aan het bestreden besluit ligt een medische en een arbeidskundige beoordeling ten grondslag.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op 15 juli 2015 waarbij hij een lichamelijk onderzoek van de rug en de schouder heeft verricht. Tevens heeft een psychisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met persisterende rugklachten maar dat geen orthopedische afwijkingen worden gezien. De geclaimde fysieke beperkingen worden slechts deels plausibel geacht. Verder is er sprake van posttraumatische klachten. Bij psychisch onderzoek heeft de verzekeringsarts geen aanwijzingen gezien die kunnen doen denken aan een psychische stoornis. De verzekeringsarts is van mening dat slechts lichte beperkingen op fysiek gebied kunnen worden aangegeven. Er zijn geen psychische beperkingen bij de uitvoering van arbeid aan de orde omdat de angst alleen ziet op verkeerssituaties. De verzekeringsarts ziet dan ook geen aanleiding om beperkingen op sociaal en persoonlijk gebied aan te nemen. Verder ziet de verzekeringsarts geen aanleiding een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts vindt eiser beperkt voor buigen, optillen, lopen en staan. De verwachting is dat de beperkingen niet wezenlijk zullen veranderen.
De eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt gesteld op 1 oktober 2014. Eiser wordt in staat geacht tenminste vier uur per dag belastbaar te zijn en ten minste een periode van een uur aangesloten te kunnen werken.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van de revalidatiearts, bestudeerd. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts eiser gezien op de hoorzitting en heeft hij aansluitend nog een medisch onderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd dat hij geen medische redenen heeft om eiser zwaarder beperkt te achten. Ook de bezwaarverzekeringsarts vindt eiser tenminste vier uur per dag belastbaar en acht hem in staat om tenminste een uur aaneengesloten te werken. Er is sprake van a-specifieke rugklachten. In strikte zin zijn er wat de rug betreft geen medische redenen voor het opleggen van beperkingen. Eiser is voldoende alert om in staat te zijn gevaarlijke machines te bedienen. In de periode van 1 oktober 2014 tot en met 8 september 2015 is er geen sprake van toename van de beperkingen.
6. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij eiser niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn rugklachten en pijnklachten. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de beperkingen die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit deze informatie geen andere medische situatie blijkt dan waarvan de verzekeringsartsen op basis van eigen onderzoek en de op dat moment beschikbare medische informatie zijn uitgegaan. Ook bevestigt de overgelegde informatie de stelling van de verzekeringsartsen dat er een discrepantie bestaat tussen de objectieve bevindingen en de subjectieve beleving van eiser. Zo spreekt de neuroloog over een “zeer inconsistent beeld” en beschrijft zij hoe zij tot die bevinding is gekomen. Bij de beoordeling van het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat het om de te objectiveren beperkingen. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat met de vastgestelde beperkingen recht wordt gedaan aan de te objectiveren klachten van eiser. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte bij zijn overwegingen heeft betrokken dat eiser ervaring heeft met het verrichten van stage (eiser heeft immers onweersproken gesteld dat hij de stage waaraan hij was begonnen niet heeft kunnen volhouden), resteren er voldoende argumenten om te kunnen oordelen dat eiser in staat is gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten te werken en dat hij vier uur per dag belastbaar is.
7. De arbeidsdeskundige heeft, gelet op de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen, beoordeeld of eiser arbeidsvermogen heeft. Over de aard van de beperkingen heeft de arbeidsdeskundige nog overleg met de verzekeringsarts gehad en de door hem geduide taken zijn met de verzekeringsarts besproken en door de verzekeringsarts ook akkoord bevonden. Eiser wordt in staat geacht tot het verrichten van fysiek licht, overwegend zittend werk. De arbeidsdeskundige is van mening dat eiser in ieder geval de taken ‘invoeren van gegevens’ en ‘handmatig bestukken’ kan verrichten.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat eiser geschikt is om de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde taken door eiser kunnen worden verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat eiser, rekening houdend met de vastgesteld beperkingen, in staat is een taak te verrichten. Buiten de gronden die zien op het vaststellen van de beperkingen, heeft eiser ook geen gronden naar voren gebracht die zien op de geduide taken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de geduide taken aan de beoordeling ten grondslag gelegd kunnen worden.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ten tijde in geding beschikte over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Nu slechts recht bestaat op een Wajong-uitkering als er geen mogelijkheden zijn tot arbeidsparticipatie heeft het UWV op goede gronden geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen.
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond zal worden verklaard, zal de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. D.H. Hamburger, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: