Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
- een bedrag van € 5.821,50 bruto over de periode 28 maart 2016 tot en met 21 mei 2016;
- een bedrag van € 2.226,32 bruto per 4 weken c.a. op en na 22 mei 2016 zolang de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd;
- de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de twee hiervoor genoemde posten;
- een bedrag van € 938,33 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen.
- een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van € 30.000,00 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
- een bedrag ad € 10.511,47 bruto (gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de opzegtermijn), onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
- een bedrag ter hoogte van de transitievergoeding ad € 16.875,95 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
- een bedrag van € 938,33 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen.
4.Het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.De beoordeling
voorwaardelijktegenverzoek mogelijk is. Met betrekking tot de door [verwerende partij] gestelde voorwaarde ‘als in een later hoger beroep door het Gerechtshof herstel dienstbetrekking zou worden bevolen’ wordt door de kantonrechter geoordeeld dat het stelsel van de WWZ geen ruimte biedt om de arbeidsovereenkomst onder die voorwaarde te ontbinden. Immers, het geven van een dergelijk voorwaardelijk oordeel in eerste aanleg zou de rechter in hoger beroep te zeer voor de voeten lopen.
6.De beslissing
- een bedrag van € 5.821,50 bruto over de periode 28 maart 2016 tot en met 21 mei 2016;
- een bedrag van € 2.226,32 bruto per 4 weken, alsmede al het overige dat [verwerende partij] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, collectieve arbeidsovereenkomst, wet of andere regeling verschuldigd is of nog zal zijn, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, op en na 22 mei 2016 zolang de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd;
- de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de twee hiervoor genoemde posten;
- een bedrag van € 938,33 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd tot de dag der algehele voldoening.