Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam bij de politie in het team Arrestantentaken. In zijn akte van aanstelling staat de [adres tewerkstelling 1] als plaats van tewerkstelling genoemd.
Bij besluit van 23 april 2015 (primair besluit) heeft de korpschef aan eiser per 1 mei 2015 als tweede plaats van tewerkstelling [adres tewerkstelling 2] toegewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Volgens eiser verricht hij vrijwel al zijn diensten op het politiebureau en komt het slechts sporadisch voor dat hij dienst doet op zijn formele plaats van tewerkstelling. Eiser is van mening dat [adres tewerkstelling 2] aangemerkt dient te worden als plaats van tewerkstelling, maar het [adres tewerkstelling 1] niet.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De korpschef stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Eiser maakt onderdeel uit van de flexpool. Dit houdt in dat hij breed inzetbaar is op diverse locaties voor de parkettaken en arrestantenzorg. In zijn situatie is sprake van meerdere plaatsen van tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 10 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Eiser heeft vanwege privéomstandigheden gevraagd om zijn werkzaamheden zo veel mogelijk te mogen uitvoeren op de locatie [adres tewerkstelling 2] . Hierdoor heeft eiser weinig diensten gedraaid op de locatie [adres tewerkstelling 1] Dit betekent echter niet dat er dan maar één plaats van tewerkstelling is.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Het aanwijzen van twee plaatsen van tewerkstelling – waarvan er één niet het karakter heeft van een vaste plaats van tewerkstelling – is in strijd met Richtlijn 2003/88/EG. Eiser doet in dit kader een beroep op het Tyco-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie). Daarnaast is er sprake van misbruik van bevoegdheid, en is het aanwijzen van de tweede plaats van tewerkstelling in strijd met eerder gemaakte afspraken.
4. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder v, van het Barp wordt in dit besluit onder plaats van tewerkstelling verstaan:
1. het gebouw, gebouwencomplex of terrein dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn ambt is aangewezen;
2. de aangewezen aanlegplaats van het vaartuig dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn taak gebruikt of
3. bij gebrek aan een aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede onderdeel, het gebouw, gebouwencomplex, of terrein, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht, het gebouwencomplex waar hij kantoor houdt, dan wel de aanlegplaats waar hij gewoonlijk het vaartuig aanlegt.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder w, van het Barp wordt in dit besluit onder hoofdplaats van tewerkstelling verstaan: de plaats van tewerkstelling, bedoeld in artikel 10, tweede lid.
Artikel 10 van het Barp luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Aan de ambtenaar wordt, zo mogelijk voor de aanvaarding van zijn ambt, maar in ieder geval binnen een maand na aanvang van zijn werkzaamheden, een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag uitgereikt waarin in elk geval worden vermeld:
d. de plaats of de plaatsen van tewerkstelling en het werkgebied.
2. Indien aan de ambtenaar meerdere plaatsen als plaats van tewerkstelling zijn aangewezen, wordt in de akte van aanstelling tevens een hoofdplaats van tewerkstelling vermeld.
6. Wijziging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar binnen een maand schriftelijk medegedeeld, behoudens de wijziging van een algemeen verbindend voorschrift waarnaar is verwezen.
Richtlijn 2003/88/EG en Tyco-arrest
5. Eiser heeft in beroep gewezen op het Tyco-arrest, en zich naar aanleiding van dit arrest op het standpunt gesteld dat de besluitvorming van de korpschef in strijd is met de Richtlijn 2003/88/EG.
6. Artikel 2, aanhef en onder 1, van de Richtlijn 2003/88/EG luidt als volgt:
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder arbeidstijd: de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden
of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken.
7. Het Hof van Justitie heeft in het Tyco-arrest geoordeeld dat bovenstaand artikel aldus moet worden uitgelegd dat – in omstandigheden als die aan de orde in het hoofdgeding – de tijd die werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek dagelijks besteden aan de reis tussen hun woonplaats en de locatie van de door hun werkgever aangeduide eerste en laatste klant, ‘arbeidstijd’ in de zin van deze bepaling is.
8. De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing naar het Tyco-arrest in deze zaak geen doel kan treffen. Naast het feit dat de omstandigheden waar in het arrest naar wordt verwezen niet gelijk zijn aan eisers omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat eiser wel een vaste of gebruikelijke werkplek heeft. Eiser maakt deel uit van een flexpool, wat met zich meebrengt dat hij geacht wordt zijn werkzaamheden op meerdere locaties uit te voeren. Dat eiser om persoonlijke redenen afspraken heeft gemaakt met de werkgever om zijn werkzaamheden zoveel mogelijk op één locatie uit te voeren, maakt niet dat [adres tewerkstelling 1] niet als gebruikelijke werkplek heeft te gelden. Van een strijd met de Richtlijn 2003/88/EG is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Ter zitting is door eisers leidinggevende onbetwist gesteld dat bij het maken van de dienstroosters weliswaar rekening wordt gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden zodat hij minder wordt ingeroosterd op diensten in [adres tewerkstelling 1] dan sommige van zijn collega’s maar dat hij nog regelmatig op die diensten wordt ingeroosterd en dat eiser zijn inzet in [adres tewerkstelling 1] vervolgens vaak nog zelf vermindert door zelf met zijn collega’s diensten te ruilen. De gestelde omstandigheid dat eiser feitelijk slechts ongeveer tweemaal per tijdvak een dienst in [adres tewerkstelling 1] doet, hoefde, wat daarvan ook zij, gelet daarop niet te leiden tot het oordeel dat die locatie niet meer als gebruikelijke werkplek kan worden aangemerkt.
Strijd met gemaakte afspraken
9. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de aanwijzing van een tweede plaats van tewerkstelling is geschied met het oog op de reorganisatie. Dit is volgens eiser in strijd met de afspraken tussen werkgever en de OR.
De rechtbank stelt vast dat eiser deze grond ook al in bezwaar heeft aangevoerd en dat de korpschef deze grond gemotiveerd heeft weerlegd in het bestreden besluit. Eiser heeft in beroep niet gemotiveerd waarom het standpunt van de korpschef onjuist zou zijn en heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die kunnen leiden tot het oordeel dat de korpschef deze bezwaargrond ten onrechte ongegrond heeft geacht. Het beroep van eiser kan op dit punt dan ook niet slagen.
10. Eiser heeft in beroep verder gewezen op een mailwisseling tussen hem en zijn leidinggevende. Volgens eiser blijkt uit deze mailwisseling dat hij tot de reorganisatie zijn reizen naar het politiebureau [adres tewerkstelling 2] als dienstreis mag declareren, omdat hij reist naar een andere plaats dan zijn formele plaats van tewerkstelling.
De leidinggevende van eiser heeft ter zitting uitgelegd dat de mailwisseling ziet op de invoering van een nieuw HR-systeem (YouForce). Dit systeem zou begin 2015 worden ingevoerd en het was de bedoeling dat medewerkers zelf zowel de dienstreizen als het woon-werkverkeer in het systeem moesten declareren. In de e-mail geeft de leidinggevende aan hoe eiser zijn declaraties in het systeem diende te verwerken. In januari 2015 is echter besloten om dat systeem nog niet in te voeren, waardoor politieambtenaren hun vaste vergoeding voor woon-werkverkeer bleven ontvangen. Hierdoor is een situatie ontstaan waarbij eiser enkele maanden een dubbele vergoeding heeft gekregen: een vaste vergoeding woon-werkverkeer (van eisers woning in [woonplaats eiser] naar het [adres tewerkstelling 1] ) en een vergoeding voor dienstreizen (van zijn woning in [woonplaats eiser] naar [adres tewerkstelling 2] , aldus de leidinggevende. Eiser heeft dit niet bestreden.
Gelet hierop kan aan de mailwisseling niet de betekenis worden gehecht die eiser kennelijk voor ogen heeft. Hierin kan geen toezegging worden gelezen dat de feitelijke situatie – het uitbetalen van zowel een vergoeding woonwerk-verkeer als een vergoeding dienstreis, voor grotendeels hetzelfde traject – zou worden gehandhaafd tot het moment van de reorganisatie. Eiser kan in dit verband dan ook geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
11. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat de korpschef om financiële redenen heeft besloten om een tweede plaats van tewerkstelling aan te wijzen: de declaraties werden te hoog. Dit zijn echter vergoedingen waar eiser op grond van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp) recht op heeft; hij maakte immers dienstreizen. Volgens eiser heeft de korpschef dan ook misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid (détournement de pouvoir), door eisers rechten om financiële redenen in te korten.
12. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om de aanwijzing van het politiebureau als tweede plaats van tewerkstelling. Dit is juist de locatie waarvan eiser heeft erkend dat hij daar doorgaans (bijna dagelijks) zijn werkzaamheden verricht. Dit betekent dat de aanwijzing van [adres tewerkstelling 2] als plaats van tewerkstelling in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De omstandigheid dat de korpschef daarmee ook ongewenste financiële gevolgen van de inmiddels bij eiser ontstane situatie heeft beëindigd kan niet leiden tot de conclusie dat de korpschef zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor hij is gegeven.
Eiser kreeg voor het traject van zijn woning naar [adres tewerkstelling 2] zowel een vergoeding woon-werkverkeer als een dienstreisvergoeding. De rechtbank is met de korpschef van oordeel dat eiser met de besluitvorming geen aanspraken zijn ontnomen waarop hij op grond van het Brvvp recht op had, maar dat er een einde is gemaakt aan het oneigenlijk gebruik van het Brvvp. Het beroep van eiser kan op dit punt dan ook niet slagen.
13. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.