ECLI:NL:RBZWB:2016:6248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
AWB 16_1499
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Verordening (EG) 883/2004 op het recht op een WW-uitkering voor een in Nederland gevestigde eiseres met eerdere werkzaamheden in Italië

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die in Italië heeft gewoond en gewerkt, en het UWV over haar recht op een WW-uitkering. Eiseres heeft zich in 2014 in Nederland gevestigd en heeft in 2015 een WW-uitkering aangevraagd, waarbij zij verwees naar haar eerdere werkzaamheden in Italië. Het UWV heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 11 van de Verordening (EG) 883/2004, waarin wordt gesteld dat Italië de bevoegde lidstaat is voor de sociale zekerheidswetgeving, omdat eiseres op het moment van werkloosheid in Italië woonde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar beroepswerkzaamheid in Italië heeft beëindigd en zich in Nederland heeft gevestigd. De rechtbank concludeert dat eiseres, onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie, niet voldoet aan de voorwaarden van het werklandbeginsel, maar dat het woonlandbeginsel van toepassing is. Dit betekent dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is op haar aanvraag voor een WW-uitkering.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en het UWV opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/1499 WW

uitspraak van 5 oktober 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.H.M. den Otter,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; [vestigingsplaats verweerder] ), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 augustus 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft van 1 juli 2009 tot en met 2 mei 2014 gewerkt voor [ex-werkgever eiseres] in Italië . Zij is op 6 mei 2014 uitgeschreven uit de Italiaanse basisregistratie in verband met haar vertrek naar Polen . Eiseres heeft zich op 22 mei 2014 in Nederland gevestigd. Zij heeft op 30 september 2015 een WW-uitkering aangevraagd en heeft daarbij verwezen naar haar werkzaamheden voor [ex-werkgever eiseres] in Italië .
Bij besluit van 20 november 2015 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens het UWV heeft eiseres in Nederland geen recht op een WW-uitkering. In verband met haar werkzaamheden voor [ex-werkgever eiseres] valt zij onder de sociale verzekeringswetten van Italië . Mogelijk heeft zij hierdoor wel recht op een uitkering in Italië .
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Voor de beoordeling van deze zaak is de Verordening (EG) 883/2004 (Verordening) van belang. Op het moment dat eiseres werkloos werd (en de dag ervoor) woonde zij in Italië . Op grond van artikel 11 van de Verordening is Italië de bevoegde lidstaat. De wetgeving van Italië is daarom op eiseres van toepassing. Het beroep van eiseres op het gelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel kan niet slagen, omdat eiseres zich niet eerder dan 30 september 2015 bij het UWV heeft gemeld.
3. Eiseres voert in beroep, kort samengevat, het volgende aan. Op grond van de Verordening is de Nederlandse wetgeving op haar van toepassing. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de wet en het internationaal recht. Daarnaast is er sprake van strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
4. Artikel 11 van de Verordening luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat,
de wetgeving van die lidstaat;
b) geldt voor ambtenaren de wetgeving van de lidstaat waaronder de dienst waarbij zij
werkzaam zijn, ressorteert;
c) geldt voor degene die een werkloosheidsuitkering ontvangt overeenkomstig artikel 65
volgens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, de wetgeving van die lidstaat;
d) geldt voor degene die wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen voor militaire
dienst of vervangende burgerdienst in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van
toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere
bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving
van een of meer andere lidstaten.
Omvang van het geding
5. Tussen partijen is in geschil de vraag welke wetgeving op eiseres van toepassing is. Voor het antwoord op deze vraag moet worden gekeken naar de aanwijsregels van artikel 11 van de Verordening.
6. Het UWV stelt zich op het standpunt dat Italië de bevoegde staat is. Volgens het UWV kan dit worden afgeleid uit het samenstel van artikel 11, tweede lid, en derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening.
7. De rechtbank overweegt dat artikel 11, tweede lid, van de Verordening niet op eiseres van toepassing is. Dit lid ziet immers op personen die een (werkloosheids)uitkering ontvangen en dat is bij eiseres niet het geval. Zij wordt dus niet op grond van dit artikellid beschouwd als een persoon die een werkzaamheid verricht. Artikel 11, tweede lid, van de Verordening geeft dus geen ingang om artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening op eiseres van toepassing te achten.
Vervolgens komt de vraag op of eiseres valt onder artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Daarbij richt het geschil zich met name over de vraag hoe dit artikel moet worden uitgelegd. Het UWV heeft namelijk betoogd dat moet worden gekeken naar de eerste werkloosheidsdag (en de dag ervoor). Volgens het UWV werkte eiseres in Italië , waardoor het werklandbeginsel van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening heeft te gelden. De andere benadering is dat moet worden gekeken naar de dag van aanvraag om een WW-uitkering. In dat laatste geval zou artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening niet op eiseres van toepassing zijn. Tussen partijen is immers niet in geding dat eiseres na haar vertrek uit Italië – en derhalve ook ten tijde van haar aanvraag om een WW-uitkering – geen werkzaamheden meer heeft verricht.
Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie
8. Verordening (EEG) 1408/71 regelde de sociale zekerheidspositie van grensoverschrijdende werknemers en zelfstandigen binnen de Europese Unie. Verordening 1408/71 is per 1 mei 2010 vervangen door Verordening (EG) 883/2004. Met deze laatste verordening is echter ten aanzien van de toepasselijke wetgeving voor het aanvragen van een WW-uitkering geen wijziging beoogd ten opzichte van de Verordening 1408/71.
9. De jurisprudentie van het Hof van Justitie laat een ontwikkeling zien ten aanzien van artikel 11 van de Verordening (artikel 13 van de Verordening 1408/71):
- Volgens het Ten Holder-arrest (1986, ECLI:EU:C:1986:242) blijft betrokkene onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar hij laatstelijk werkzaam was, ongeacht de tijd die sedert de beëindiging van die werkzaamheden en van het dienstverband is verstreken
(artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening 1408/71 is vergelijkbaar met artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening);
- In het Daalmeijer-arrest (1991, ECLI:EU:C:1991:66) oordeelt het Hof van Justitie dat artikel 13, tweede lid, sub d, niet van toepassing is op de ambtenaar die zijn beroepswerkzaamheden voorgoed heeft gestaakt en daarna in een ander lidstaat is gaan wonen, alwaar hij geen beroepswerkzaamheden verricht noch uit anderen hoofde bij een stelsel van sociale zekerheid is aangesloten
(artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 1408/71 is vergelijkbaar met artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening);
- Vervolgens wordt in 1992 artikel 13, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening 1408/71 geïntroduceerd: als geen van de andere bepalingen van toepassing is, dan is de wetgeving van het woonland van toepassing
(artikel 13, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening 1408/71 is vergelijkbaar met artikel 11, derde lid, aanhef en onder e, van de Verordening);
- De toelichting bij het voorstel tot invoering van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening 1408/71 geeft aan dat:
“het arrest Ten Holder een lacune in titel II van verordening nr. 1408/71 aan het licht heeft gebracht. Er is namelijk geen uitdrukkelijke bepaling die aangeeft welke wetgeving van toepassing is op personen die onder de wetgeving van een lidstaat elke beroepswerkzaamheid hebben stopgezet en op het grondgebied van een andere lidstaat wonen.”
- In het Kuusijärvi-arrest (1998, ECLI:EU:C:1998:279) oordeelt het Hof van Justitie dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat iedere werkzaamheid in loondienst heeft stopgezet, niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 13, tweede lid, sub a, van de Verordening 1408/71. Het Hof van Justitie overweegt verder dat artikel 13, tweede lid, sub f, van Verordening 1408/71 […] van toepassing is op een persoon die zijn beroepswerkzaamheid op het grondgebied van een lidstaat heeft stopgezet en zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere lidstaat heeft overgebracht;
- Dit standpunt van het Hof van Justitie wordt bevestigd in het Adanez-Vega-arrest (2004, ECLI:EU:C:2004:705):
“Volgens vaste rechtspraak van het Hof is artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 zowel van toepassing op personen die definitief elke beroepswerkzaamheid hebben stopgezet, als op personen die hun beroepswerkzaamheid niet definitief hebben stopgezet (arrest van 11 juni 1998, Kuusijärvi, C-275/96, Jurispr. blz. I-3419, punten 39 en 40). Derhalve is de krachtens de algemene bevoegdheidsregels van titel II van verordening nr. 1408/71 op werklozen toe te passen wettelijke regeling in beginsel die van de lidstaat van woonplaats.”(overweging 24 en 25).
Bevoegde staat
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar beroepswerkzaamheid in Italië heeft beëindigd en dat zij zich vervolgens in Nederland heeft gevestigd. Niet in geschil is dat eiseres haar woonplaats in Nederland heeft.
Uit de Kuusijärvi- en Adanez-Vega-arresten volgt dat eiseres onder die omstandigheden niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening, maar dat artikel 11, derde lid, aanhef en onder e, van de Verordening op haar van toepassing is.
11. Weliswaar heeft het UWV ter zitting aangevoerd dat deze situatie niet op zichzelf staat, dat legio aanvragen op dezelfde wijze zijn afgewezen en dat er meerdere uitspraken van rechtbanken over ditzelfde vraagstuk zijn, maar het UWV heeft noch in zijn schriftelijke reactie op de hierover door de rechtbank gestelde vragen, noch desgevraagd ter zitting concrete uitspraken genoemd.
Ook de verwijzing van het UWV naar de artikelen 61 en 65 van de Verordening leidt niet tot een andere conclusie ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 11, derde lid, aanhef en onder e, van de Verordening omdat deze artikelen pas een rol kunnen gaan spelen nadat is vastgesteld welke wetgeving op eiseres van toepassing is.
12. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 10 is overwogen, is de wetgeving van Nederland op eiseres van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat het aan het UWV is om te beoordelen of eiseres, op grond van de Nederlandse wetgeving, in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
13. Nu het UWV zich niet bevoegd heeft geacht, is het bestreden besluit in strijd met de Verordening. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
15. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. W. Toekoen, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2016.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.