ECLI:NL:RBZWB:2016:5829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
AWB 16_2122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering indicatie banenafspraak door UWV; gemeente niet als belanghebbende toegelaten

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 februari 2016, waarin de aanvraag voor een indicatie banenafspraak werd geweigerd. Eiser, die sinds 2001 met vermoeidheidsklachten kampt, had een aanvraag ingediend in verband met belemmeringen bij het omgaan met tijdsdruk en stress. Het UWV concludeerde dat eiser in staat was het minimumloon te verdienen, wat leidde tot de weigering van de indicatie. De rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente voorlopig als belanghebbende aangemerkt, maar uiteindelijk geconcludeerd dat noch de gemeente noch het college als partij in deze procedure kan worden toegelaten. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtstreeks belang van de gemeente bij het bestreden besluit was en dat de taken van het college niet direct verband hielden met de indicatie banenafspraak. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, die stelde dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het UWV zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/2122 PW

uitspraak van 21 september 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.A.H. Matthijssen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; [vestigingsplaats UWV] ), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 februari 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering van een indicatie banenafspraak.
De rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats college] (college) voorlopig als belanghebbende aangemerkt. Het college heeft te kennen gegeven als partij aan het geding deel te willen nemen.
Eiser heeft toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door de het college.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is in 2001 uitgevallen met vermoeidheidsklachten. Omdat hij na het verstrijken van de wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt werd bevonden in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is geweigerd hem per 20 januari 2003 een WAO-uitkering toe te kennen. Hij is met ingang van die datum voor de duur van vijf jaar als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten aangemerkt.
Eiser heeft op 14 augustus 2015 om een zogenoemde ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend bij het UWV in verband met belemmeringen die hij ervaart ten aanzien van omgaan met tijdsdruk en stress. Hij wil in aanmerking worden gebracht voor een zogenoemde ‘indicatie banenafspraak’. Een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek hebben geleid tot een besluit van 21 oktober 2015 (primair besluit), waarbij het UWV een indicatie banenafspraak geweigerd heeft, omdat eiser in staat is het minimumloon te verdienen.
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De positie van gemeente en college in deze procedure
2.1
De rechtbank staat eerst stil bij de vraag of in deze procedure het college en/of de gemeente [plaats gemeente] , als belanghebbende is aan te merken.
2.2
In artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, kort gezegd, bepaald dat de bestuursrechter belanghebbenden in de gelegenheid kan stellen als partij aan het geding deel te nemen.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen worden beschouwd. In het derde lid is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3
Met betrekking tot de vraag of
de gemeentebelanghebbende is, die ter zitting door de gemachtigde van het college bevestigend is beantwoord, overweegt de rechtbank, toetsend aan de drie leden van artikel 1:2 van de Awb, dat geen belang van de gemeente [plaats gemeente] valt aan te wijzen dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, dat de rechtspersoon gemeente [plaats gemeente] niet een bestuursorgaan is en dat de gemeente [plaats gemeente] evenmin overeenkomstig haar doelstelling actief bepaalde algemene of collectieve belangen behartigt die bij het bestreden besluit rechtstreeks zijn betrokken.
2.4
Met betrekking tot de vraag of
het collegebelanghebbende is, heeft het college gewezen op het bepaalde in artikel 7 van de Participatiewet. Aangevoerd is dat het college een ondersteunende taak heeft bij de arbeidsbemiddeling en dat het financiële middelen nodig heeft om die taak uit te voeren. Er is ook het financiële belang van het college dat de bijstandverlening zo kort mogelijk duurt. Door arbeidsinschakeling wordt immers minder bijstand verleend.
Er is, volgens het college, ook een toevertrouwd belang.
Eiser en het UWV hebben zich bij de opvatting van het college, dat hijbelanghebbende is, aangesloten. Het UWV heeft er op gewezen dat tot 1 januari 2015 alleen het college een aanvraag om een indicatie kon indienen en dat er voor het college allerlei verplichtingen voortvloeien uit de toelating tot het doelgroepregister.
2.5
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een rechtstreeks belang van het college overweegt de rechtbank dat de belangen waar het college op heeft gewezen geen rechtstreekse belangen van het college zijn. De in artikel 7 van de Participatiewet opgedragen ondersteunende taak bij de arbeidsbemiddeling was er ook al vóór de inwerkingtreding van paragraaf 4a van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en niet valt in te zien dat die inwerkingtreding daar verandering in heeft gebracht. Niet is gebleken van gevolgen voor het college die rechtstreeks voortvloeien uit de toe- of afwijzing van een indicatieverzoek. Het college heeft ook desgevraagd niet gesteld en gespecificeerd onderbouwd dat een “indicatie banenafspraak” direct tot gevolg heeft dat het college jegens eiser andere verplichtingen heeft of – jegens derden – andere aanspraken heeft met betrekking tot de arbeidsinschakeling van eiser. De toekenning van de indicatie leidt niet onmiddellijk en niet met zekerheid tot uitstroom uit de bijstand en tot de daarmee samenhangende verlaging van de uitgaven van het college voor algemene bijstand.
Ook van een ander rechtstreeks belang van het college is de rechtbank niet gebleken.
2.6
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een toevertrouwd belang overweegt de rechtbank dat in de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 34) inzake artikel 1:2, tweede lid, van de Awb is opgenomen dat de vraag of kan worden gesproken van een aan een bestuursorgaan als zodanig toevertrouwd belang, moet worden beoordeeld aan de hand van de taken die aan het bestuursorgaan in kwestie zijn opgedragen. Daarvoor is in de eerste plaats de wetgeving bepalend, waaruit voor sommige bestuursorganen ruime en voor andere bestuursorganen beperkte taakpakketten afleidbaar zijn, aldus de Memorie van Toelichting.
Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR4701) is een belang aan een bestuursorgaan toevertrouwd als een wettelijk voorschrift aan dit bestuursorgaan een bevoegdheid tot behartiging van dit belang toekent.
De rechtbank overweegt dat de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten een quotumheffing heeft geïntroduceerd waarmee werkgevers worden gestimuleerd om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Met de invoeging van artikel 38b van de Wfsv is aan het UWV de taak opgedragen om te beoordelen of personen een zodanige arbeidsbeperking hebben dat zij behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. De taak van het college is omschreven in artikel 3.5 van het Besluit Suwi en blijft beperkt tot het naar het UWV verwijzen van personen die, naar de indruk van het college, tot de doelgroep kunnen behoren. De betekenis van die taak is nog enigszins gerelativeerd sinds belanghebbenden ook rechtstreeks bij het UWV een indicatie kunnen aanvragen. Men heeft het college niet meer nodig om in aanmerking te komen voor toelating tot de doelgroep.
Een andere taak is aan het college niet toebedeeld in het kader van de uitvoering van de banenafspraak. Het college was ingevolge artikel 7 van de Participatiewet al belast met de taak om personen te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. Die taak verandert niet wanneer een persoon, door het UWV, wordt toegelaten tot de doelgroep.
In dat licht bezien kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat uit de wetgeving met betrekking tot de indicatie banenafspraak voor het college concrete takenpakketten afleidbaar zijn. De vraag of sprake is van een toevertrouwd belang van het college dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
2.7
Met betrekking tot de vraag of het college een belang heeft als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb volstaat de rechtbank met de overweging dat het college geen rechtspersoon is.
2.8
Het is de rechtbank niet ontgaan dat uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wfsv (Tweede Kamer 2013-2014, 33 981, nr. 3, p. 44) blijkt van de volgende opvatting van de regering:
“Ook vraagt de VNG of gemeenten bezwaar en beroep kunnen aantekenen als ze het niet eens zijn met het besluit van UWV. (…) Het besluit van UWV of iemand wel of niet tot de doelgroep behoort, staat open voor bezwaar en beroep vanuit de gemeente. De regering wijst er op dat in een dergelijke gevallen sprake is van een interbestuurlijk geschil en dat het niet wenselijk is dat publieke instanties beroepsprocedures tegen elkaar starten.”
De opvatting dat de gemeente (of het college) rechtsmiddelen kan instellen tegen de beslissing van het UWV is niet onderbouwd, en met name ontbreekt een uiteenzetting hoe deze opvatting van de regering zich verhoudt tot artikel 1:2 van de Awb in het licht van de betekenis die volgens de wetsgeschiedenis aan die bepaling toekomt. De rechtbank kent aan die opvatting van de regering dan ook geen betekenis toe.
2.9
Dit betekent dat noch de gemeente, noch het college als partij in deze procedure wordt toegelaten en dat hetgeen van die zijde naar voren is gebracht niet bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
Het toetsingskader
3. In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het UWV op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling verricht of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de van de Wfsv, in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
In het derde lid is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In het vijfde lid is bepaald dat onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In het zesde lid is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In het zevende lid is bepaald dat, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
In artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wfsv is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet en van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels gesteld.
In het derde lid is bepaald dat met betrekking tot de beoordeling door het UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is als bedoeld in het tweede lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.
De verzekeringsgeneeskundige beoordeling
4.1
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een arts (primaire arts) en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
De primaire arts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. Zij heeft gerapporteerd dat er met betrekking tot het beoordelingspunt ‘fysiek’ geen beperkte mogelijkheden zijn, en dat eiser met betrekking tot het beoordelingspunt mentaal (psychisch/cognitief) niet goed kan omgaan met stress en tijdsdruk. Hij heeft moeite om te gaan met plotselinge veranderingen. Sociaal zijn er geen beperkte mogelijkheden.
De primaire arts heeft geconcludeerd dat sprake is van een beperking van de belastbaarheid, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebrek. Deze beperkingen zullen nog minimaal 6 maanden voortduren.
Het door de primaire arts opgemaakte sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting. Zij heeft in haar rapportage verwezen naar de rapportage van de primaire arts, die beperkingen op mentaal gebied (psychisch/cognitief) rapporteerde. Eiser kan niet goed omgaan met stress en tijdsdruk. Eiser heeft moeite om te gaan met plotselinge veranderingen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling enige aanvulling behoeft. Eiser is gebaat bij een kleine groep. Hij is beperkt voor meervoudige taken waarbij sprake is van conflicterende functie-eisen. Conflicthantering in direct contact is beperkt.
Eiser heeft vooral persoonlijke begeleiding nodig om zijn zelfvertrouwen te vergroten en om beter om te kunnen gaan met kritiek of feedback. Hij moet leren zelfvertrouwen te krijgen.
Aan functionele begeleiding ten aanzien van werk zijn geen specifieke eisen te stellen
De aangenomen beperkingen duren minimaal 6 maanden voort.
4.2
Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat het UWV zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld. Uit onderzoek door een onderzoeksteam van [naam onderzoeksteam] is gebleken dat eiser in zijn handelen en in associatief denken verhoogd afleidbaar is. Hij is overgevoelig voor prikkels, kan moeilijker tegen druk en is (nog) beperkter mentaal belastbaar. Het onderzoeksteam is dan ook van mening dat arbeid, zeker in een reguliere setting, met het huidige psychische beeld niet haalbaar is. Uit het onderzoek is verder gebleken dat eiser niet adequaat om kan gaan met stress, wat onder andere leidt tot hoofdpijn. Zelfs de meest gestructureerde taken zal eiser niet uit kunnen voeren, omdat hij door de hoge afleidbaarheid de handelingen niet, of niet op een juiste wijze, dan wel in een onjuiste volgorde uit zal voeren. Dit kan eveneens tot stress leiden, waardoor belanghebbende ook lichamelijk klachten (hoofdpijn, vermoeidheid, griepachtige klachten) zal ondervinden.
4.3
De rechtbank acht het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig. De in de beroepsgronden omschreven klachten en beperkingen waren bij de bezwaarverzekeringsarts bekend en zijn bij haar beoordeling betrokken, blijkt uit haar rapportage.
Niet is gebleken dat de rapportage inconsistenties bevat of niet concludent is. De brief van 8 januari 2015 van revalidatiearts [naam revalidatiearts] , die eiser in beroep heeft overgelegd, bevat geen wezenlijk nieuwe informatie ten opzichte van de brief van 2 december 2015 van de revalidatiearts, en ten opzichte van de overige bij de heroverweging beschikbare informatie. Er zijn geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat eiser ernstiger beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts is vastgesteld.
De arbeidskundige beoordeling
5.1
Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV.
De arbeidsdeskundige heeft de beperkingen van eiser vergeleken met de belasting in de drempelfunctie medewerker bloemzaadproductie en gemotiveerd dat eiser in ieder geval die functie kan verrichten. Volgens de arbeidsdeskundige is ook de functie van productiemedewerker een geschikte drempelfunctie, maar hij heeft dat standpunt niet gemotiveerd.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te concluderen.
5.2
Eiser heeft tegen de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende arbeidskundige beoordeling, samengevat, aangevoerd dat hij wegens zijn psychische beperkingen en de invloed die deze hebben op zijn lichaam niet in staat is om een drempelfunctie uit te oefenen. Eiser is dan ook niet in staat om het minimumloon te verdienen.
5.3
Eisers standpunt dat hij geen drempelfunctie kan vervullen komt voort uit zijn opvatting dat hij meer beperkt is dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen. Gelet op de in overweging 4 bereikte conclusie behoeft dit standpunt geen bespreking. Eiser heeft geen andere beroepsgronden van arbeidskundige aard aangevoerd.
De rechtbank acht het oordeel van de arbeidsdeskundigen dat eiser de drempelfunctie medewerker bloemzaadproductie kan vervullen voldoende gemotiveerd.
Conclusie
6. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. M.Z.B Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.