Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
h.o.d.n. [naam] ,
wonende te [adres 1] ,
1.De verdere procedure
a. het tussenvonnis van 3 augustus 2016 en de daarin genoemde stukken;
b. de brief van gedaagde van 15 augustus 2016;
f. de aantekeningen van de griffier van de zitting van 24 augustus 2016.
2.De feiten
c. Bij brief van 31 mei 2016 heeft gedaagde de huurovereenkomst opgezegd omdat hij de kosten niet meer kan betalen.
3.Het geschil en de beoordeling
€ 2.400,- ex artikel 18.2 van de algemene bepalingen een beroep doet op matiging.
Bij 8 boetes en een huur van € 2.572,21 per maand leidt dat tot een boete van € 411,55.
€ 1.625,14 (bestaande uit € 84,14 aan dagvaardingskosten, € 941,- aan griffierecht en € 600,- aan salaris gemachtigde (2 punten van € 300,00 per punt). De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover gedaagde de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat gedaagde de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn na de aanschrijving aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
3.De beslissing
- een bedrag van € 19.077,68 aan huur tot en met 31 augustus 2016, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 augustus 2016 tot aan de dag van de volledige betaling;
- een bedrag van € 2.572,21 per maand aan eventuele gebruiksvergoeding over de periode vanaf 1 september 2016 tot aan de datum van ontruiming;
- een bedrag van € 914,33 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- een bedrag van € 411,55 aan boete ex artikel 18.2 van de algemene bepalingen;
- schadevergoeding wegens huurderving over de periode vanaf 1 september 2016 tot 25 september 2017 nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
€ 1.625,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na aanschrijving tot de dag van de volledige betaling;
31 augustus 2016.