ECLI:NL:RBZWB:2016:5800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
5186057 CV EXPL 16-4888
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst wegens huurachterstand met matiging van contractuele boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Breij, en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte vanwege een huurachterstand van € 19.077,68 over de periode januari tot en met augustus 2016. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar maakte bezwaar tegen de bijkomende kosten en de contractuele boete van € 300,00 per maand voor te late betaling. De kantonrechter oordeelde dat de boete, gezien de omstandigheden, gematigd moest worden tot 2% per maand, wat resulteerde in een boete van € 411,55 voor de acht maanden huurachterstand. De vorderingen tot ontbinding en ontruiming werden toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, incassokosten en de gematigde boete. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die tot dat moment op € 1.625,14 waren begroot. De kantonrechter benadrukte dat de gedaagde de gelegenheid moest krijgen om aan de proceskostenveroordeling te voldoen binnen een redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Tilburg
zaaknummer 5186057 CV EXPL 16-4888
vonnis van 31 augustus 2016
in de zaak van
[verzoekster],
statutair gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.A.M. Breij, werkzaam bij Bureau Breij B.V. te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
h.o.d.n. [naam] ,
wonende te [adres 1] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.De verdere procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 3 augustus 2016 en de daarin genoemde stukken;
b. de brief van gedaagde van 15 augustus 2016;
c. de faxbrief van 15 augustus 2016 van de gemachtigde van eiseres, met één productie;
d. de faxbrief van 16 augustus 2016 van de gemachtigde van eiseres, houdende akte vermeerdering van eis, met producties;
e. de faxbrief van 19 augustus 2016 van de gemachtigde van eiseres, met één productie.
f. de aantekeningen van de griffier van de zitting van 24 augustus 2016.
Hierna is de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en op grond van de onbestreden inhoud van de overgelegde producties het volgende vast:
a. Tussen partijen bestaat na contractsoverneming per 1 februari 2013 een huurovereen-komst met betrekking tot de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan het adres [adres 2] . De door gedaagde overgenomen huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 10 jaar en eindigt op 25 september 2017. De door gedaagde bij vooruit-betaling te betalen huurprijs voor de bedrijfsruimte bedroeg laatstelijk € 2.572,21 per maand.
b. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (Model Corio/Bouwfonds MAB april 2007) van toepassing verklaard.
c. Bij brief van 31 mei 2016 heeft gedaagde de huurovereenkomst opgezegd omdat hij de kosten niet meer kan betalen.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1
Eiseres heeft op de bij dagvaarding omschreven gronden, die hier als herhaald en ingelast gelden, gevorderd de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en gedaagde te veroordelen het gehuurde te ontruimen, alsmede om gedaagde te veroordelen tot betaling van het bedrag of de bedragen als nader in de dagvaarding c.q. de akte vermeerdering van eis omschreven, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2
Gedaagde heeft zowel in de stukken als tijdens de zitting de huurachterstand over de periode januari 2016 tot en met augustus 2016, groot in totaal € 19.077,68, erkend. Dit bedrag kan dan ook worden toegewezen.
3.3
Gedaagde heeft wel bezwaar gemaakt tegen de bijkomende kosten. Daarover oordeelt de kantonrechter als volgt.
3.3.1
De kantonrechter wijst de door eiseres gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 2.089,99 af. Wel toewijsbaar is een bedrag van € 914,33 aan incassokosten, nu uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat door de gemachtigde van eiseres werkzaamheden zijn verricht ter verkrijging van betaling van de vordering buiten rechte. Gelet op de huurachterstand van € 13.933,26 ten tijde van de dagvaarding is het bedrag van € 914,33 in overeenstemming met het tarief voortvloeiend uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.2
De kantonrechter begrijpt dat gedaagde met betrekking tot de gevorderde boete van
€ 2.400,- ex artikel 18.2 van de algemene bepalingen een beroep doet op matiging.
De kantonrechter stelt vast dat op grond van deze bepaling bij een huurprijs van € 2.572,21 een boete van € 300,- voor elke maand of gedeelte van een maand dat de huur te laat betaald wordt neerkomt op een boete van 11,66% per maand van de maandhuur. Indien de huur, zoals in dit geval 8 maanden, te laat wordt betaald, is in de opvatting van eiseres dus 93,28% van de maandhuur verschuldigd. Dat percentage is een veelvoud van het minimumpercentage van 2% per maand (24% per jaar) dat in genoemde bepaling wordt vermeld, welk percentage op haar beurt een veelvoud is van de wettelijke handelsrente (8,05% voor het jaar 2016), de bij wet voorziene schadevergoeding wegens vertraging in de betalingsverplichting uit een handels-transactie. De boete is niet in duur beperkt, zodat de verplichting tot betaling van een bedrag van € 300,- per maand ongelimiteerd doorloopt.
In een arrest van 23 september 2014 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer NL:GHARL:2014:7343), waarin een verhuurder betaling van een op artikel 18.2 van dezelfde algemene bepalingen gebaseerde boete vorderde heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beroep op matiging van deze boete gehonoreerd met de volgende overweging:
“ 2.7 Bij het antwoord op de vraag of het boetebeding dient te worden gematigd, neemt het hof het volgende in aanmerking:
- Het boetebeding is opgenomen in algemene voorwaarden, die door derden zijn opgesteld en bedoeld zijn om gebruikt te worden bij tal van overeenkomsten, met variërende huurprijzen;
- Het boetebedrag, € 300,- voor iedere maand dat een huurtermijn onbetaald blijft, is niet afhankelijk van de hoogte van de huurprijs. De verhouding tussen het boetebedrag en de huurprijs varieert dan ook, met dien verstande dat de boete nimmer minder dan 2% van de huurprijs kan bedragen. Naarmate de huurprijs lager is, is de boete in verhouding tot de huurprijs hoger. Bij een huurprijs van € 10.000,- per maand bedraagt de boete per maand 3% van de huurprijs, bij een huurprijs van € 1.250,- per maand is dat 24% per maand, 288% per jaar. Dat betekent dat naarmate de huurprijs lager is, de boete aan (relatieve) betekenis wint;
- De boete strekt niet alleen tot nakoming, maar onmiskenbaar ook tot schadevergoeding. De verbintenis waaraan de boete is verbonden, is een verbintenis tot vergoeding van schade. Op grond van de wet bestaat de schade wegens vertraging in de voldoening van deze verbintenis uit de wettelijke (handels)rente, die vanaf 2010 ongeveer 8% per jaar heeft bedragen. Bij een huurprijs van € 1.250,- is de boete dan ook 36 keer zo hoog als de wettelijke handelsrente, de op grond van de wet verschuldigde schadevergoeding;
- Het boetebeding voorziet niet in een vermindering van het boetebedrag na een beperkte periode, waarna duidelijk is dat de huurder niet wil betalen en de boete als prikkel tot tijdige betaling geen effect heeft gehad;
- Volgens de berekeningen van [geïntimeerde] in de memorie van antwoord bedraagt de verschuldigde boete per ultimo april 2013 € 61.500,-, bijna 10 maal het verschuldigde huurbedrag;
- [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat hij ten gevolge van het uitblijven van de betaling van de huurtermijnen schade heeft geleden die hoger is dan de wettelijke schadevergoeding.
2.8
Naar het oordeel van het hof leidt onverkorte toepassing van het boetebedrag onder de hiervoor vermelde omstandigheden tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat. Er is sprake van een wanverhouding tussen de wettelijke schadevergoeding vanwege het uitblijven van de betaling van de huurprijs en het op grond van het boetebeding verschuldigde bedrag, dat ruim 25 maal zo hoog is, zeker nu de periode waarover de boete is verschuldigd niet is gelimiteerd. Gesteld noch gebleken is dat partijen deze wanverhouding hebben beoogd. De wanverhouding is het gevolg van het feit dat in de algemene voorwaarden is gekozen voor een vast boetebedrag. Het effect daarvan is dat juist bij relatief lage huurprijzen, zoals hier, het effect van de boete het sterkst is. Nu het boetebedrag ook niet in tijd is gelimiteerd, kan de wanverhouding tussen boete en schade slechts gedeeltelijk worden gerechtvaardigd door het karakter van de boete als prikkel tot tijdige nakoming. Onder deze omstandigheden eist de billijkheid klaarblijkelijk dat de boete wordt gematigd.
2.9
Het hof zal de boete, behoudens voor de eerste periode, matigen tot het in artikel 18.2 van de algemene voorwaarden vermelde percentage van 2% per maand, welk percentage nog aanzienlijk hoger is dan het percentage van de wettelijke handelsrente.”
In een arrest van 8 september 2015 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer NL:GHARL:2015:6637), heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in eenzelfde zin geoordeeld.
De kantonrechter sluit zich bij de in bovenvermelde arresten neergelegde gedachtegang aan en ziet geen reden om in dit geval, waarin sprake is van eenzelfde beding gehanteerd in vergelijk-bare context, anders te oordelen. Dit betekent dat de kantonrechter de boete zal matigen tot het in artikel 18.2 van de algemene bepalingen vermelde percentage van 2% per maand.
Bij 8 boetes en een huur van € 2.572,21 per maand leidt dat tot een boete van € 411,55.
3.4
Ook de vorderingen tot ontbinding en ontruiming (met nevenvordering) zijn als onweersproken toewijsbaar.
3.5
De kantonrechter zal de vordering van eiseres tot vergoeding van schade wegens huur-derving naar een schadestaatprocedure verwijzen. Op eiseres rust immers een schadebeper-kingsverplichting jegens gedaagde om vanaf de opzegging van de huurovereenkomst door gedaagde op 31 mei 2016 zo snel mogelijk een nieuwe huurder te vinden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat eiseres tot de datum van de zitting nog geen verhuuractiviteiten heeft ontplooid. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de kantonrechter geen reden om vooruitlopend op deze schadestaatprocedure gedaagde reeds te veroordelen tot de gevorderde schadevergoeding wegens huurderving voor de eerste periode van drie maanden. Daarover zal in die vervolgprocedure, als eiseres deze daadwerkelijk doorzet, (ook) een beslissing moeten worden genomen.
3.6
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde tevens worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Die kosten worden tot deze uitspraak begroot op
€ 1.625,14 (bestaande uit € 84,14 aan dagvaardingskosten, € 941,- aan griffierecht en € 600,- aan salaris gemachtigde (2 punten van € 300,00 per punt). De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover gedaagde de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat gedaagde de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn na de aanschrijving aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
3.7
Gedaagde heeft de kantonrechter nog gevraagd de door hem afgegeven bankgarantie van € 7.500,- in mindering te brengen op de door hem verschuldigde achterstallige huur. Die bevoegdheid heeft de kantonrechter niet. Op grond van de overeenkomst tussen partijen zal de afgegeven bankgarantie door eiseres in mindering moeten worden gebracht op de door gedaagde verschuldigde achterstallige huur, indien en zodra gedaagde het gehuurde leeg en ontruimd en vrij van gebreken heeft opgeleverd.
3.8
Indien gedaagde voor de door hem op basis van dit vonnis te betalen bedragen een (op zijn financiële draagkracht en beslagvrije voet gebaseerde) betalingsregeling wil, zoals hij naar voren heeft gebracht, moet hij zich tot de gemachtigde van eiseres wenden. De kantonrechter kan namelijk niet dwingend aan partijen een betalingsregeling opleggen. Op grond van het bepaalde in artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek kan een betalingsregeling alleen tussen partijen zelf tot stand worden gebracht.

3.De beslissing

De kantonrechter:
I. ontbindt met ingang van 1 september 2016 de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan het adres [adres 2] ;
II. veroordeelt gedaagde om de gehuurde bedrijfsruimte binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en goederen, voor zover deze goederen niet eigendom zijn van eiseres, te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eiseres te stellen;
III. veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen:
  • een bedrag van € 19.077,68 aan huur tot en met 31 augustus 2016, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 augustus 2016 tot aan de dag van de volledige betaling;
  • een bedrag van € 2.572,21 per maand aan eventuele gebruiksvergoeding over de periode vanaf 1 september 2016 tot aan de datum van ontruiming;
  • een bedrag van € 914,33 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • een bedrag van € 411,55 aan boete ex artikel 18.2 van de algemene bepalingen;
  • schadevergoeding wegens huurderving over de periode vanaf 1 september 2016 tot 25 september 2017 nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiseres, tot op heden begroot op
€ 1.625,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na aanschrijving tot de dag van de volledige betaling;
V. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
31 augustus 2016.