ECLI:NL:RBZWB:2016:5536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
02-821588-14, 02-821653-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en poging tot moord in Terneuzen met geweldsincidenten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en poging tot moord. De feiten vonden plaats in Terneuzen, waar de verdachte op 30 november 2014 een steekincident veroorzaakte. De verdachte heeft tijdens een ruzie met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes gebruikt en hem in de hals gestoken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank achtte het feit bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot moord op 16 december 2014, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het schietincident op dat moment. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op voor de bewezen poging tot doodslag. De zaak werd behandeld op zittingen in augustus 2016, met de uitspraak op 8 september 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/821588-14 (Pocking I), 02/821653-14 (Pocking II), 10/700109-12 (tul) en 12/076144-12 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres] ,
gedetineerd in de HvB Grave te Grave,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 24 en 25 augustus 2016, waarbij de officier van justitie mr. M.H.A. Paapen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is formeel gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte wordt, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat:
Pocking I
1.
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Terneuzen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het
leven te beroven,
opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg het volgende heeft
gedaan:
hij, verdachte, heeft met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp die [slachtoffer] in de nek, althans de halsstreek, in elk geval het
lichaam gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Terneuzen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp die [slachtoffer] in de
nek, althans de halsstreek, in elk geval het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Pocking II
2.
hij op of omstreeks 16 december 2014 te Terneuzen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het
leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, met (een) vuurwapen(s) meerdere althans (een) kogel(s) in het lichaam
en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In verband met de voeging van de parketnummers heeft de rechtbank de ten laste gelegde feiten voorzien van een doorlopende nummering die in het gehele vonnis zal worden aangehouden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaring van [slachtoffer] het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en op de bekennende verklaring van verdachte. Poging tot doodslag kan worden bewezen, waarbij op zijn minst opzet in voorwaardelijke zin kan worden aangenomen. Verdachte steekt immers gelijk in de halsstreek om [slachtoffer] uit te schakelen. Zij heeft vrijspraak gevorderd van de primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Ten aanzien van feit 2
Ook dit feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen en zij heeft daartoe in de eerste plaats gewezen op de verklaringen van [slachtoffer] , die verdachte als één van de schutters heeft herkend. Zij heeft voorts gewezen op de volgende feiten en omstandigheden. Getuigen hebben twee personen bij de plaats delict gezien. Vast staat dat verdachte tegen getuige [getuige 13] en via whatsapp-berichten met ene [naam 1] uitlatingen heeft gedaan dat hij ‘het karwei’ ging afmaken. Dit past bij de verklaring van het slachtoffer en
[getuige 2] waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een afrekening. Verdachte heeft tot anderhalf uur voor het incident druk geappt met onder andere getuige [getuige 3] en is bezig geweest om te lokaliseren waar het slachtoffer op dat moment was. Hierbij is ook van belang dat de auto van [getuige 3] nabij de plaats delict is gezien omstreeks 18:15 uur en kort na het incident en toen met hoge snelheid wegreed. Kort na het incident heeft verdachte een whatsapp-bericht ontvangen met de vraag of hij en [medeverdachte] oké waren. De combinatie van de namen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] als de daders wordt ook genoemd in de geruchtenstroom.
De vriendengroep van verdachte werd op de bewuste avond getatoeëerd in de woning van getuige [getuige 4] . De tatoeëerder was ten tijde van het incident enige tijd weg zodat toen niet werd getatoeëerd. Na het incident werden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] door [getuige 4] naar de woning van getuige [getuige 5] gebracht met de vraag of zij daar konden blijven. Weer die combinatie van personen; juist deze twee moesten worden verborgen.
Er is sprake van voorbedachten raad, zodat poging tot moord wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er zat voldoende tijd om een plan te smeden tussen de whatsapp-berichten over de vrijlating van het slachtoffer en zijn reis naar Terneuzen enerzijds en het incident anderzijds. Duidelijk is dat men wist waar het slachtoffer uit de bus zou stappen. De bus werd zelfs geschaduwd door getuigen [getuige 5] en [getuige 3] . Ook is sprake van medeplegen. Het slachtoffer heeft verklaard dat er twee personen op hem schoten en uit technisch onderzoek is gebleken dat sprake is van twee verschillende wapens. Het is evident dat tussen deze twee personen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Zij hebben allebei geschoten en zij zijn gezamenlijk opgetrokken, voorafgaand aan, ten tijde van en na het delict.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat beide partijen – enerzijds verdachte en [getuige 1] en anderzijds [neef slachtoffer] en [slachtoffer] – elkaar die avond in café [naam café] hebben gezien en dat zij elkaar buiten het café weer zagen. Er werden over en weer ‘vieze blikken’ gewisseld. [neef slachtoffer] heeft verklaard dat hij van een familielid in de rechte lijn in [naam café] een vuurwapen heeft gehad, dat hij onder zijn trui stopte. Deze verklaring van [neef slachtoffer] is gelogen. Niet veel later zijn de vier elkaar op straat weer tegengekomen. Er ontstond een vervelende sfeer met over en weer geschreeuw. Op korte afstand van de vier stonden de getuigen [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] . Zij hebben gezien dat verdachte [slachtoffer] sloeg, waarna verdachte en [getuige 1] zijn weglopen.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft geprikt met een mes, omdat hij zag dat deze een vuurwapen uit zijn broeksband trok. Hij heeft daarbij zijn duim op het lemmet gelegd, zodanig dat het mes niet heel diep in de huid kon doordringen. Deze verklaring past bij de eerst later verkregen medische informatie over de verwonding.
Er was geen sprake van voorbedachten raad gezien de omstandigheden van het geval. Verdachte heeft verklaard uit een reflex te hebben gehandeld nadat hij een vuurwapen zag. Ook uit de uiterlijke verschijningsvorm valt geen voorbedachten raad af te leiden. Als verdachte [slachtoffer] van het leven had willen beroven dan had hij een stekende in plaats van een prikkende beweging gemaakt, en een vitaler lichaamsdeel kunnen kiezen.
De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging tot moord.
In verband met de ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is van boos opzet en evenmin van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft [slachtoffer] willen prikken, maar hij wilde niet dat hij dood zou gaan. Volgens de verdediging brengt dat niet met zich mee dat door het prikken verdachte de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden, nu deze kans niet aanmerkelijk was. Volgens de GGD-arts was sprake van een oppervlakkige huidwond, en was er geen wond aan de belangrijke slagaders in de hals. Ook bestond er geen aanmerkelijke kans op de dood doordat verdachte prikte in plaats van stak met het mes en door de wijze waarop verdachte het mes heeft vastgehouden.
De verdediging heeft verzocht verdachte ook vrij te spreken van de poging tot doodslag. Omdat het aangevoerde mutatis mutandis ook geldt voor de poging tot zware mishandeling is ook voor het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ontkend dat hij één van de personen was die op [slachtoffer] heeft geschoten. De verdediging heeft aangevoerd dat het enige directe bewijsmiddel dat wijst in de richting van verdachte – en medeverdachte [medeverdachte] - de verklaring van [slachtoffer] zelf is. Omdat hij viel kan hij niet gezien hebben wie schoot. Er is geen forensisch materiaal gevonden op de plaats delict dat afkomstig is van één van de verdachten. Ook is geen vuurwapen aangetroffen dat betrokken was bij het incident. Een van een gevonden muts gevolgd geurspoor is geëindigd op de [straatnaam 1] te Terneuzen, niet voor de voordeur van [getuige 4] . Dit is ontlastend, omdat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij [getuige 4] zijn geweest voor het tatoeëren. Op de muts is geen DNA van verdachte aangetroffen, hetgeen eveneens ontlastend is. Verder heeft verdachte een blanke huidskleur, zodat hij niet voldoet aan het signalement dat getuige [getuige 9] geeft van twee wegrennende mannen.
Getuigen [getuige 5] en [getuige 10] hebben die avond geen telefonisch of ander wederkerig contact gehad met onder meer de verdachten. Zij zien [slachtoffer] in Terneuzen wel uitstappen uit de bus, maar zij lichten niemand in over de locatie van [slachtoffer] . Het feit dat de telefoon van verdachte uit stond is ontlastend, omdat hij geen contact kon hebben met personen over de vraag waar [slachtoffer] was.
Hetgeen in de tapgesprekken wordt gezegd is veelal speculatie, en er worden veel aannames gedaan. Uit het whatsappverkeer blijkt dat verdachte, nadat hem bekend is dat [slachtoffer] is vrijgelaten, nog steeds (verder) getatoeëerd wil worden.
Gebleken is dat enkele vertalingen van de in het Papiamento opgemaakte whatsapp-berichten verkeerd zijn vertaald, waardoor er op sommige punten een verkeerd beeld is ontstaan.
Voorts bevat de reconstructie, zoals opgemaakt door de politie en vertoond ter terechtzitting, enkele onmogelijkheden en aannames. Deze reconstructie mag niet als volledig juist worden gezien.
Gelet op het bovenstaande wordt vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
In de nacht van zaterdag 29 november 2014 op zondag 30 november 2014 waren alle betrokkenen – verdachte, [getuige 1] , [neef slachtoffer] en [slachtoffer] – in het centrum van Terneuzen. Op enig moment zagen in ieder geval verdachte en [neef slachtoffer] elkaar in café [naam café] en later bij dat café buiten op straat. Er ontstonden vanaf dat moment al spanningen. [2] + [3] Verdachte en [neef slachtoffer] hadden al eerder problemen met elkaar gehad, waarbij geweld was gebruikt. Na het cafébezoek kwamen de vier elkaar onderweg naar de Markt weer tegen. Er ontstond een forse woordenwisseling, waarbij de spanning nog meer opliep omdat [getuige 1] zijn hand in zijn ‘pipatasje’ hield, waardoor het vermoeden bestond dat hij daarin een (vuur)wapen had. [4] + [5] + [6] [getuige 1] stond tegenover [neef slachtoffer] en verdachte stond tegenover [slachtoffer] . Op enig moment maakte verdachte een slaande beweging richting [slachtoffer] , waarna deze bloedde in zijn hals.
[slachtoffer] is in de hals gewond geraakt door het mes van verdachte. Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] met het mes heeft geraakt. [7] Verdachte heeft voorts verklaard dat hij het mes heeft weggegooid bij de kerk. [8] Daar is het ook aangetroffen. [9] Op het mes zijn DNA-sporen aangetroffen. [slachtoffer] en verdachte kunnen niet worden uitgesloten als donor van het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op het heft, en het DNA-profiel van de bloedvlek op het lemmet matcht met het DNA van [slachtoffer] . [10]
Blijkens de medische informatie was sprake van een oppervlakkige huidwond links in de hals, die door een scherp voorwerp is opgelopen. De huidwond is gehecht, waarna [slachtoffer] weer snel kon vertrekken uit het ziekenhuis. [11]
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring van de bestanddelen voorbedachten raad en medeplegen te komen. Zij ziet evenmin aanwijzingen dat verdachte (kwaad) opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Voor de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. De spanningen die eerder op de avond al ontstonden liepen uit op een ruzie tussen de vier betrokkenen. Er was sprake van schreeuwen, schelden en duwen [12] + [13] + [14] . Ook stonden ze af en toe dicht tegenover elkaar. [15]
Tussen verdachte en [neef slachtoffer] hadden zich al eerder gewelddadige conflicten afgespeeld, waarvan het meest recente ongeveer twee weken vóór 30 november 2014 plaatsvond.
Verdachte heeft gestoken met een mes dat een deels gekarteld lemmet heeft van ongeveer zeven centimeter en een scherpe punt. [16]
Verdachte heeft verklaard dat hij onder de kin van [slachtoffer] heeft “geprikt”. Uit de medische informatie blijkt niet de precieze plaats van de steekwond, er is alleen omschreven ‘aan de linkerzijde van de hals’. Op een foto uit het forensisch onderzoek waarop [slachtoffer] is afgebeeld is te zien dat het verband is aangebracht op de linkerzijde van de hals en niet onder de kin. [17] Deze foto ondersteunt de verklaring van verdachte over de plaats waar hij heeft gestoken niet. In de medische informatie wordt genoemd, en dit is ook een feit van algemene bekendheid, dat in de halsregio belangrijke slagaders lopen die van levensbelang zijn. Bij een wat diepere steekwond in die halsregio zou een levensbedreigende situatie hebben kunnen ontstaan, aldus de forensisch geneeskundige.
Getuigen hebben waargenomen dat verdachte een slaande, zwaaiende beweging met zijn arm maakte toen hij [slachtoffer] stak. [18] + [19] Gelet op die beweging is dat met enige vaart gepaard gegaan.
Samenvattend heeft verdachte in een chaotische, met agressie geladen situatie [slachtoffer] met een gekarteld, scherp mes in de halsregio – waar belangrijke slagaders
lopen – gestoken, waarbij hij met zijn arm een slaande beweging maakte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gelet op die omstandigheden aldus de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] aan de steekwond zou komen te overlijden voor lief heeft genomen. Dat de kans dat [slachtoffer] kon komen te overlijden aanmerkelijk was leidt de rechtbank hoofdzakelijk af uit de plaats van het lichaam waar hij werd gestoken en de kenmerken van het mes waarmee is gestoken. Dat verdachte het mes expres met de duim op het lemmet vastgehouden zou hebben, zodat hij niet diep kon steken acht de rechtbank niet aannemelijk, nu een zodanige bewuste en gecontroleerde handeling niet past bij de gespannen situatie op dat moment en bij de verklaring van verdachte dat hij in een reflex heeft gehandeld.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals onder 4.4. is weergegeven.
Ten aanzien van feit 2
Naar aanleiding van feit 1 is [slachtoffer] op 30 november 2014 aangehouden en daarna in verzekering en in bewaring gesteld. Op 16 december 2014 is de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de voorlopige hechtenis afgewezen en werd hij in vrijheid gesteld. [slachtoffer] is die dag vanuit Dordrecht met de trein naar Goes gereisd en daarna per bus naar Terneuzen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op enig moment is uitgestapt en naar de woning van zijn moeder is gelopen. Onderweg daarheen werd hij op de kruising van de [straatnaam 2] met de [straatnaam 3] door twee personen opgewacht. Ze liepen naar hem toe en één van hen zei: “dacht je dat ik al klaar was met je?”. Hierop trachtte [slachtoffer] weg te lopen, maar om de bocht gleed hij uit. Toen hij op de grond lag werd op hem geschoten. Beide mannen hadden een vuurwapen, aldus [slachtoffer] . Hij is heel stellig in zijn verklaring dat de ene man [verdachte] betrof en iets minder stellig in zijn verklaring dat de andere man [medeverdachte] was.
[slachtoffer] is eerst op 24 december 2014 door de Belgische politie gehoord. Dit is acht dagen nadat hij is neergeschoten.
De verklaring van [slachtoffer] wordt op enkele onderdelen ondersteund door onderzoeksresultaten. Zo zijn op de plaats delict twee verschillende soorten kogels aangetroffen, hetgeen past bij zijn verklaring dat beide mannen een vuurwapen hadden.
Ook zijn verklaring dat hij bij het weglopen viel en daarna in de rug werd geschoten, wordt ondersteund door de eerste verklaring van [getuige 2] . Dit laatste element wordt ook bevestigd in het forensisch onderzoek aan de kleding van [slachtoffer] .
De verklaring van [slachtoffer] over de identiteit van de personen die op hem schoten wordt in het dossier niet ondersteund. Zo is er geen forensisch bewijs dat [verdachte] en [medeverdachte] aanwijst als schutters.
Het geurspoor afkomstig van de vlak bij de plaats delict gevonden grijze muts stopt weliswaar in de buurt van de woning van [getuige 4] , waar verdachten die middag en avond waren, maar het DNA op deze muts matcht niet met dat van verdachte [verdachte] . Het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] is overigens niet betrokken geweest in het vergelijkend DNA-onderzoek.
De gsm’s van de verdachten stonden rondom het tijdstip van de schietpartij uit – de gsm van [medeverdachte] het grootste deel van de dag – , maar dat gold ook voor andere personen behorend bij de vriendengroep [20] waar de verdachten deel van uitmaken. Niet is gebleken dat [getuige 5] en [getuige 10] , die [slachtoffer] kort voor de schietpartij uit de bus zagen stappen, deze informatie op dat moment via de telefoon aan verdachten of aan andere personen binnen de vriendengroep hebben doorgeven.
Verder blijft onduidelijk wie de vierde persoon is geweest die in de auto van [getuige 3] heeft gezeten. Hierover wordt door de vriendengroep wisselend, inconsistent en mogelijk zelfs leugenachtig verklaard. Deze auto werd kort voor de schietpartij in de bomenbuurt gesignaleerd door getuige [getuige 11] . [getuige 11] spreekt over vier donkergetinte mannen die in de [straatnaam 4] uit de auto stapten. Dit signalement past in ieder geval niet bij [verdachte] .
Getuige Freijser heeft verklaard dat er een man lag op de kruising [straatnaam 3] en de [straatnaam 2] en dat er twee licht getinte mannen bij stonden die wegrenden toen de getuige naar buiten liep. [verdachte] noch [medeverdachte] is licht getint.
De omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte] ruim een uur na de schietpartij door [getuige 4] naar de woning van [getuige 5] zijn gebracht kan mogelijk als verdacht worden betiteld, mede vanwege het feit dat het juist deze twee personen samen zijn. [verdachte] werd op dat moment echter vanwege Pocking I gezocht. [verdachte] heeft verklaard dat hij zijn verjaardag op
18 december 2014 nog ‘buiten’ wilde vieren en zich daarna zou melden bij de politie. Hij wilde daarom niet vóór die tijd door de politie worden aangehouden. Tegen de achtergrond van dat motief kunnen ook bepaalde whatsapp-berichten gelezen worden die die avond door [verdachte] zijn verstuurd. Uit de whatsappberichten van [verdachte] valt overigens niet méér dan bij andere personen uit de vriendengroep een preoccupatie met de vrijlating en lokalisering van [slachtoffer] af te leiden. Ook worden er door hem berichten verstuurd in verband met een huurbetaling die hij moest doen en in verband met het tatoeëren die avond.
Het whatsapp-bericht van getuige [getuige 12] aan [verdachte] een half uur na de schietpartij met de vraag of hij en [medeverdachte] oké waren zou als belastend kunnen worden beschouwd. Zij heeft verklaard dat zij in Terneuzen, behalve haar vriendin en [getuige 1] , alleen [verdachte] en [medeverdachte] kende, en via sociale media, internet en haar vriendin had gehoord dat er na de dood van [getuige 1] weer iets was gebeurd. Ze had daarom gevraagd of verdachten oké waren. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank dit enkele whatsappbericht onvoldoende ondersteunend voor de verklaring van [slachtoffer] dat het [verdachte] en [medeverdachte] waren die op hem hebben geschoten.
Het lijkt belastend dat beide verdachten via whatsapp met derden gesprekken hebben gevoerd die lijken te gaan over de aanschaf van vuurwapens en munitie. Zo heeft [verdachte] op
1 december 2014 een dergelijk gesprek, één dag nadat hijzelf is beschoten en zijn vriend [getuige 1] is doodgeschoten. De volgende dag en op 10 en 11 december 2014 wordt dit whatsappgesprek vervolgd. Op dat moment was nog niet bekend dat [slachtoffer] in vrijheid zou worden gesteld. Verder is het niet duidelijk of het daadwerkelijk tot de aanschaf van een vuurwapen is gekomen.
[medeverdachte] heeft met diverse personen whatsapp-gesprekken over vuurwapens, zowel vanaf
1 december 2014 als ruim daarvoor. De naam van [neef slachtoffer] wordt in die gesprekken zelfs genoemd en benoemd als doelwit. In deze gesprekken informeert [medeverdachte] naar vuurwapens en biedt hij ze aan. Er wordt onder meer gesproken over een Magnum .357. Op de plaats delict zijn kogels aangetroffen die doorgaans met een dergelijk vuurwapen worden verschoten. Ook hier is onduidelijk of het tot de aanschaf van een vuurwapen en munitie door [medeverdachte] is gekomen, en of [medeverdachte] zelf over de vuurwapens beschikte die hij aanbood. Hij heeft verklaard dat hij de foto’s van die vuurwapens van iemand anders had en dat hij fungeerde als tussenpersoon. Deze lezing kan op basis van het dossier niet worden uitgesloten. De vuurwapens waarmee [slachtoffer] is beschoten zijn niet gevonden.
Gelet op deze omstandigheden zijn deze onderzoeksgegevens op zichzelf, maar ook in combinatie met andere belastend lijkende omstandigheden, onvoldoende ondersteunend voor de verklaring van [slachtoffer] dat het [verdachte] en [medeverdachte] waren die op hem hebben geschoten.
Het dossier bevat verder enkele verklaringen waarin de namen van verdachten speculatief worden genoemd als de schutters. Vanwege het speculatieve karakter kunnen deze verklaringen niet als wettig bewijs worden gebezigd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat, nu het alleen de verklaring van [slachtoffer] bevat die direct wijst op betrokkenheid van beide verdachten bij dit feit. Daarmee is niet aan het wettig bewijsminimum voldaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair impliciet subsidiair.
op
of omstreeks30 november 2014 te Terneuzen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het
leven te beroven,
opzettelijk
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleghet volgende heeft
gedaan:
hij, verdachte, heeft met een mes,
althans met een scherp en/of puntig
voorwerpdie [slachtoffer] in de nek, althans de halsstreek,
in elk geval het
lichaamgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van feit 1
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft gehandeld uit noodweer, omdat hij [slachtoffer] een vuurwapen uit zijn broeksband zag trekken. Gezien de woordenwisseling die plaatsvond, het feit dat de gemoederen hoog opliepen en dat dan een vuurwapen zichtbaar werd, mocht verdachte de situatie inschatten als een acuut dreigend gevaar van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verklaring van [neef slachtoffer] over de vraag wie hem die avond het vuurwapen heeft verstrekt en wanneer dat is gebeurd is niet geloofwaardig en zelfs kennelijk leugenachtig.
Aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan. Vluchten was geen optie, niemand kan sneller rennen dan een kogel. Verdachte heeft op de dreiging gereageerd door éénmaal met een klein deel van het lemmet te prikken, zodanig dat [slachtoffer] verrast zou zijn en met andere dingen bezig zou zijn dan met schieten. Daarna is verdachte vertrokken.
Er is geen sprake van culpa in causa. Verdachte was op dat moment niet op een voor hem vreemde plek en hij was zeker niet op zoek naar de [slachtoffer en neef slachtoffer] Ook heeft hij niet moedwillig een confrontatie uitgelokt met het oog op een gewelddadige reactie. Het feit dat verdachte een mes bij zich had betekent niet dat er sprake is van eigen schuld.
Aan alle vereisten van noodweer is voldaan, zodat de verdediging heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Overigens kan er sprake zijn geweest van een verontschuldigbare dwaling van de kant van verdachte. Als verdachte zich heeft vergist en alleen maar dacht dat hij een vuurwapen bij [slachtoffer] zag, dan nog is het een feit dat één van beide [slachtoffer en neef slachtoffer] wel degelijk een vuurwapen had. De angst van verdachte was dus gerechtvaardigd. De verdediging heeft daarom verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens putatief noodweer.
5.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie was er geen sprake van noodweer. Zij heeft gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV9085.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke grondslag van het noodweer-verweer, te weten dat verdachte kort voordat hij stak zag dat [slachtoffer] een vuurwapen uit zijn broeksband wilde trekken, niet aannemelijk is geworden.
Vast staat dat het vuurwapen er was op het moment dat verdachte en [getuige 1] en de beide [slachtoffer en neef slachtoffer] ruzie hadden op straat, en dat [neef slachtoffer] de naam van de persoon van wie hij het vuurwapen kreeg niet heeft willen vertellen.
[slachtoffer] heeft ontkend dat hij een vuurwapen had. [neef slachtoffer] heeft bij het gerechtshof en later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het vuurwapen die avond in café [naam café] had gekregen van een familielid in de rechte lijn en dat hij het vuurwapen daarna onder zijn trui heeft gedaan. Onduidelijk is welke kleding [neef slachtoffer] die avond droeg. Hijzelf spreekt over een trui, [getuige 8] heeft verklaard dat [neef slachtoffer] een t-shirt droeg. Ook staat niet vast dat zijn kleding (relatief) strak zat. Op basis van de in het dossier beschikbare gegevens kan niet worden uitgesloten dat [neef slachtoffer] het relatief kleine vuurwapen in zijn broeksband onder zijn trui droeg.
Geen van de directe getuigen ( [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 6] ) hebben het vuurwapen gezien, bij Juny, noch bij [neef slachtoffer] .
Op basis van het aanvullende DNA-onderzoek van DNalysis aan het vuurwapen is aannemelijk dat [slachtoffer] het vuurwapen op enig moment heeft aangeraakt. Wanneer dit is geweest is niet duidelijk. Als hij degene is geweest die het vuurwapen in [naam café] aan [neef slachtoffer] heeft gegeven kan het toen zijn gebeurd. Ook is het mogelijk dat [slachtoffer] het vuurwapen heeft aangeraakt nadat [neef slachtoffer] daarmee heeft geschoten.
Voorts zijn er, behoudens de verklaring van verdachte zelf, geen aanwijzingen dat hij een vuurwapen heeft kunnen zien vlak voordat hij [slachtoffer] stak.
Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] een vuurwapen bij zich droeg tijdens de woordenwisseling op straat kunnen het noodweer-verweer en het verweer betreffende putatief noodweer niet slagen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van de verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
Een prik met een mes lijkt proportioneel te zijn geweest gezien de omstandigheden, maar tijdens een onenigheid geconfronteerd worden met een vuurwapen levert vrijwel per definitie een hevige gemoedsbeweging op. Het is meer dan aannemelijk dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Indien het toegepaste geweld als buitenproportioneel wordt geoordeeld dan wordt een beroep gedaan op noodweerexces, en een ontslag van alle rechtsvervolging om die reden.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie was er geen sprake van noodweerexces. Zij heeft gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV9085.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven onder 5.1.3. heeft overwogen kan ook dit verweer niet slagen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor beide feiten op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat deze strafeis, afgezet tegen de strafeis in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] en de door de rechtbank aan [neef slachtoffer] opgelegde gevangenisstraf voor een levensdelict en een poging tot doodslag, buitensporig hoog is. Voor een poging tot doodslag wordt doorgaans een gevangenisstraf tussen de twaalf en achttien maanden opgelegd, waarvan vaak nog een deel voorwaardelijk.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de feiten niet moeten worden gezien als onderdeel van een vete. Deze vete bestaat niet. Het snijdt namelijk geen hout dat mensen met een Turkse, Surinaamse, Nederlandse en Marokkaanse achtergrond zich manifesteren in een kennelijk van oorsprong Antilliaans conflict.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de hals gestoken terwijl zij ruzie hadden. Verdachte had al eerder conflicten gehad met de neef ( [neef slachtoffer] ) van het slachtoffer waarbij geweld werd toegepast en waarvan het laatste twee weken daarvoor plaatsvond. De slechte verstandhouding tussen verdachte en deze neef lijkt de oorsprong te zijn van het conflict dat tussen de vier betrokkenen op 30 november 2014 ontstond.
Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen van een ernstig gebrek aan respect van verdachte voor de lichamelijke integriteit van andere mensen. Dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt of het leven heeft gelaten is niet te danken aan enig handelen van verdachte. De rechtbank houdt in de bepaling van de strafmaat in negatieve zin rekening met de omstandigheden dat het feit plaatsvond tijdens een uitgaansavond op straat in het centrum van Terneuzen.
Verdachte heeft verklaard dat hij het mes bij zich droeg om zich te kunnen verdedigen als er zich een situatie voor zou doen waarin dat nodig zou zijn. Verdachte droeg het mes dus bij zich met het doel om het te gebruiken op de manier waarop hij heeft gedaan. Het toepassen van geweld door verdachte heeft een in eerste instantie verbale ruzie laten escaleren in een gewelddadig conflict. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het conflict dat die avond heeft gespeeld heeft – mede vanwege de dood van [getuige 1] – een grote impact gehad op de samenleving van Terneuzen en het heeft veel onrust teweeg gebracht.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2016 is verdachte eerder met justitie in aanraking geweest en is hij in 2012 veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in verband met overtreding van de Wet wapens en munitie. Omdat bij het plegen van het bewezenverklaarde feit eveneens een wapen betrokken was houdt de rechtbank hiermee rekening in de bepaling van de strafmaat.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank slechts het onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (de poging doodslag op 30 november 2014) bewezen acht en verdachte vrijspreekt van het onder 2 tenlastegelegde feit (de poging moord op 16 december 2014), legt zij een aanmerkelijk lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden noodzakelijk is, en ziet zij geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de aangebrachte vorderingen tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de in die vonnissen voorwaardelijk opgelegde straffen reeds ten uitvoer zijn gelegd.
Nu de voorwaardelijk opgelegde straffen reeds ten uitvoer zijn gelegd zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen tot tenuitvoerlegging.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair impliciet primair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het feit strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

1 primair impliciet subsidiair: poging tot doodslag

- verklaart de verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken onder parketnummers 10/700109-12 en 12/076144-12;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. K.M. de Jager en mr. G.H. Nomes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 september 2016.
Mr. Nomes is buiten staat het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Politie Eenheid Zeeland – West-Brabant, onderzoek TGO Pocking I, 20TGO14010.
2.Verklaring van verdachte, pagina 521, derde alinea, en pagina 522, eerste en vierde alinea.
3.Verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 21 juni 2016, blad 2, laatste alinea, en blad 3, tweede alinea.
4.Verklaring van [getuige 8] , pagina 268, eerste alinea
5.Verklaring van [slachtoffer] , pagina 388, laatste alinea.
6.Verklaring van [getuige 6] , pagina 280, tweede alinea.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 augustus 2016.
8.Verklaring van verdachte, pagina 524, vierde alinea.
9.Ordner TGO Pocking ‘forensisch onderzoek’, pagina 28, eerste alinea onder ‘omschrijving en onderzoek in de Noordstraat’, met bijbehorende foto’s van de fotomap van pagina 39 en verder, foto’s 7, 8, 10, 18, 20, 21 en 22.
10.Rapport d.d. 17 februari 2015 van DNalysis, pagina’s 354 en 355.
11.Letselbeschrijving d.d. 12 december 2014 door J. Vrencken, forensisch geneeskundige bij de Ggd Zeeland, pagina’s 372 en 373.
12.Verklaring van verdachte, pagina 523, tweede alinea.
13.Verklaring van [getuige 8] , pagina 267, de laatste drie alinea’s en pagina 268, eerste alinea.
14.Verklaring van [getuige 6] d.d. 26 januari 2016 bij de rechter-commissaris, blad 12, derde alinea.
15.Verklaring van [getuige 8] d.d. 26 januari 2016 bij de rechter-commissaris, blad 7, tweede alinea, en verklaring van [getuige 7] d.d. 26 januari 2016 bij de rechter-commissaris, blad 4, tweede alinea.
16.Foto van het door verdachte gebruikte mes op pagina 354 van het dossier.
17.Ordner ‘forensisch onderzoek’, pagina 245, ‘foto 6’.
18.Verklaring van [getuige 6] d.d. 26 januari 2016 bij de rechter-commissaris, blad 12, derde alinea, en zijn verklaring bij de politie op pagina 280, eerste alinea.
19.Verklaring van [getuige 8] , pagina 268, eerste alinea.
20.Deze vriendengroep bestond destijds – naast verdachten – onder meer uit [getuige 4] , [naam 2] , [naam 3] , [getuige 3] , [getuige 5] , [getuige 10] en [naam 4] .