ECLI:NL:RBZWB:2016:548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
02/700046-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop na cafébezoek; gevangenisstraf opgelegd

Op 8 februari 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling met de dood tot gevolg. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 8 maart 2015, na een cafébezoek in Yerseke, waar de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], heeft mishandeld. Het slachtoffer is na het incident bewusteloos geraakt en overleed op 13 maart 2015 aan de gevolgen van de mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een vuist tegen het hoofd heeft geslagen, wat heeft geleid tot ernstig schedel-hersenletsel en uiteindelijk de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte zodanig waren dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan hem kon worden toegerekend.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet had geslagen, maar slechts had geduwd, en dat het slachtoffer mogelijk was gestruikeld. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van één jaar op, zonder voorwaardelijk deel, en hield rekening met de impact van de daad op de nabestaanden van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], ter hoogte van € 8.990,19.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700046-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2016, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
feit 1
hij op of omstreeks 08 maart 2015 te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het hoofd/gezicht te
slaan/stompen en/of tegen de grond te duwen, terwijl het feit de dood ten
gevolge heeft gehad (op 13 maart 2015);
feit 2
hij op of omstreeks 08 maart 2015 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 610 microgram, in elk geval hoger dan 220
microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bij feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld waardoor deze is overleden. Hij baseert zich op de aangifte, de verklaringen van getuige [getuige 1] , getuige [getuige 2] , getuige [getuige 3] en het NFI-rapport van 29 juli 2015. Feit 2 is ook wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het resultaat van de ademanalyse.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte en de tegenstrijdigheden in de verklaringen waardoor niet is vast te stellen wat er precies tussen verdachte en het slachtoffer is voorgevallen. Er is een alternatief scenario namelijk dat het slachtoffer is gestruikeld, ongelukkig is gevallen en als gevolg daarvan is overleden. Feit 2 kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte bezoekt op 8 maart 2015 samen met zijn moeder café [naam horeca gelegenheid] . In het café is [slachtoffer 1] een van de gasten. Na het verlaten van het café is er op straat een incident waarbij beiden betrokken zijn. [slachtoffer 1] raakt bewusteloos en wordt naar een ziekenhuis overgebracht. Verdachte rijdt in zijn auto weg en wordt dezelfde dag als verdachte aangehouden in Kruiningen. Hij werkt mee aan een ademanalyse. [slachtoffer 1] overlijdt op 13 maart 2015.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank benoemt uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 8 maart 2015 buiten voor het café ‘t Veerhuis in Yerseke nog wat stond te praten en zag dat de Belgische man en [slachtoffer 1] buiten op straat aan het bekvechten waren. Hij wilde zich er eigenlijk niet mee bemoeien maar is er toch naar toe gelopen. Terwijl hij er naar toe liep, zag hij dat de Belgische man [slachtoffer 1] een klap gaf. Hij zag vervolgens dat [slachtoffer 1] achterover viel en bleef liggen. [1] Hij zag dat de Belg met zijn vuist sloeg. [2]
[getuige 3] heeft verklaard dat zij op 8 maart 2015 vanuit café [naam horeca gelegenheid] zag dat een man een andere man die zij kent als [slachtoffer 1] , heel hard sloeg. Zij zag dat de man die sloeg uithaalde en met kracht [slachtoffer 1] tegen het hoofd sloeg. Zij zag dat [slachtoffer 1] meteen omviel. Zij zag ook dat nog een derde man bij [slachtoffer 1] stond die niks deed maar bevroor [3] .
[getuige 2] heeft voorts verklaard dat hij zag dat de man die hij zojuist met zijn moeder het café had uitgezet, een slaande beweging maakte in de richting van het gezicht van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] viel gelijk achterover, met zijn achterhoofd op de grond. [4]
Het rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 29 juli 2015 van het Nederlands Forensisch Instituut vermeldt dat [slachtoffer 1] op 13 maart 2015 is overleden. Het vermeldt als interpretatie van onderzoeksresultaten dat de verdeling van de letsels aan de schedel en de hersenen kunnen passen bij stomp botsende geweldsinwerking op het achterhoofd bij een val waarbij het lichaam versneld achterover valt door bijvoorbeeld een slag of duw tegen de voorzijde van het lichaam. De conclusie is dat het overlijden van [slachtoffer 1] , geboren op 5 november 1949, wordt verklaard door uitval van vitale hersenfuncties ten gevolge van een ernstig schedel-hersenletsel. [5]
Op basis van de verklaringen van genoemde getuigen staat voor de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door hem met een vuist tegen het hoofd te slaan. De verklaring van getuige [getuige 1] is daarbij van bijzonder gewicht aangezien hij, zo is uit zijn verklaring op te maken, op korte afstand van verdachte en het slachtoffer heeft gestaan. Dat dit het geval is geweest vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 3] over de derde man die bij [slachtoffer 1] stond. De verklaring van verdachte dat hij iemand heeft geduwd maar niet heeft geslagen en dat het mogelijk is dat het slachtoffer is gestruikeld, ongelukkig is gevallen en als gevolg daarvan is overleden vindt geen steun in voornoemde getuigenverklaringen. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk geworden en het ter zake gevoerde verweer wordt verworpen.
Vervolgens is ter beoordeling of de mishandeling de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan de dood van het slachtoffer redelijkerwijze aan de verdachte worden toegerekend als de gedragingen van de verdachte naar hun aard geschikt zijn om de dood van het slachtoffer teweeg te brengen en naar ervaringsregels met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid het vermoeden wettigen dat zij hebben geleid tot het intreden daarvan.
Naar het oordeel van de rechtbank was de aard van de gedraging van verdachte, namelijk het met kracht met een vuist tegen het hoofd slaan, geschikt om de dood van het slachtoffer teweeg te brengen en gelet op vermelde inhoud van het rapport van 29 juli 2015 van het Nederlands Forensisch Instituut staat met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid vast dat deze gedraging heeft geleid tot het intreden van de dood van het slachtoffer. Dit betekent dan ook dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijze aan verdachte kan worden toegerekend. De dood van het slachtoffer is het gevolg van de mishandeling door verdachte.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen acht in die zin dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan. Voor het onderdeel ‘tegen de grond te duwen’ ontbreekt bewijs zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 25 januari 2016 [6] ;
- het proces-verbaal rijden onder invloed [7] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op
of omstreeks08 maart 2015 te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het hoofd
/gezichtte
slaan
/stompen en/of tegen de grond te duwen, terwijl het feit de dood ten
gevolge heeft gehad (op 13 maart 2015);
feit 2
op
of omstreeks08 maart 2015 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 610 microgram
, in elk geval hoger dan 220
microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen strafmaatverweer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling waardoor het slachtoffer is overleden. Hij heeft na cafébezoek en onder invloed van alcohol een voor hem onbekende man, ogenschijnlijk zonder aanleiding, tegen het hoofd geslagen. Door zo te handelen heeft hij het leven aan het slachtoffer ontnomen en daarmee onherstelbaar verdriet toegebracht aan de nabestaanden. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt hoezeer dat verdriet, ook bijna een jaar na het feit, het leven van de nabestaanden nog steeds beheerst en bepaalt. Hoewel de rechtbank zich er van bewust is dat de dood van het slachtoffer een door verdachte ongewild gevolg is geweest, rekent de rechtbank verdachte het overlijden van het slachtoffer bijzonder zwaar aan.
Voorts heeft verdachte onder invloed van alcohol aan het verkeer deelgenomen. Hiermee heeft hij de verkeersveiligheid en daarmee de levens van andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Ook dit is een ernstig feit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit is anders in België, want daar is verdachte in 2005 en 2009 voor geweldsmisdrijven veroordeeld. De rechtbank slaat ook acht op de inhoud van het beknopte advies van 11 maart 2015 van GGZ Emergis waaruit blijkt dat verdachte alleenstaand is, een uitkering ontvangt en voor zijn moeder zorgt.
In de verhouding van de strafbeïnvloedende omstandigheden weegt de ernst van het feit en dan in het bijzonder het gevolg van het handelen van verdachte, namelijk de dood van het slachtoffer en daarmee het onherstelbare leed van de nabestaanden, het zwaarst. Deze strafverzwarende omstandigheid bepaalt in zeer belangrijke mate de op te leggen straf. De rechtbank slaat ook acht op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van één jaar met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk is. De ernst van feit 1 en de gevolgen daarvan geven aanleiding een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 8.990,19 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is inhoudelijk niet betwist en zal om die reden worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 24c, 27, 36f, 57, 91 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176, 178 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
feit 2:overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van
€ 8.990,19 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 1), € 8.990,19 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 79 dagen hechtenis en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. R.A. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, dan wordt verwezen naar een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal verhoor getuige van [getuige 1] van 15 maart 2015, pagina 71, zevende alinea.
3.Proces-verbaal verhoor getuige van [getuige 3] van 8 maart 2015, pagina 73, tweede alinea.
4.Proces-verbaal verhoor getuige van [getuige 2] van 8 maart 2015, pagina 60, tweede alinea.
5.Rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 29 juli 2015 van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 3, derde alinea, pagina 5, laatste alinea, en pagina 6, zesde alinea.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2016.
7.Het proces-verbaal rijden onder invloed van 18 maart 2015 met bijlagen, pagina 126 tot en met 129.