4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal na het bespreken van feiten en omstandigheden eerst de onder feit 2 tot en met 15 tenlastegelegde feiten bespreken en daarna de onder feit 1 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
Feiten en omstandigheden
In het voorjaar van 2015 ontving de politie meerdere meldingen van verdachte situaties, waarbij telkens een Renault Kangoo betrokken was met kenteken [kenteken 1] . Deze auto bleek op naam van [echtgenote verdachte] te staan, wonende te [adres] , op welk adres ook verdachte staat ingeschreven. [echtgenote verdachte] is de echtgenote van verdachte. Verdachte kwam vaker in de bedrijfsprocessen van de politie voor, ook samen met [echtgenote verdachte] , met betrekking tot inbraken, waarbij hij in de buurt werd aangetroffen.Het vermoeden bestond dat met behulp van de Renault Kangoo woninginbraken werden gepleegd. Dit heeft geleid tot het plaatsen van een peilbaken onder deze auto op 4 juni 2015. Nadat de Renault Kangoo werd verkocht in oktober 2015, werd er een Mercedes met kenteken [kenteken 2] aangeschaft. Ook onder dit voertuig is een peilbaken geplaatst.Tevens zijn er door de politie vanaf 28 oktober 2015 tot en met 9 december 2015 observaties verricht.Vanuit deze observaties werd duidelijk dat beide voertuigen voornamelijk werden bestuurd door verdachte en als overige inzittenden regelmatig medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig waren.Ook is er in de periode van 3 november 2015 tot en met 9 december 2015 opnameapparatuur aangebracht in de auto met kenteken [kenteken 2] .In deze OVC-gesprekken (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie) werd de stem van verdachte herkend als NNman1, de stem van medeverdachte [medeverdachte 1] , ook wel [medeverdachte 1] genoemd, werd herkend als NNman2 en de stem van medeverdachte [medeverdachte 2] , ook wel [medeverdachte 2] genoemd, werd herkend als NNman3.Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij op de opnames te horen is.In deze OVC-gesprekken wordt onder meer gesproken over het plegen van inbraken, komen de uitgebreide voorbereidingshandelingen naar voren en wordt gesproken over de verkoop van de buit. Voorts komt uit de OVC-gesprekken naar voren dat er door verdachte instructies werden gegeven met betrekking tot deze inbraken.
Ook is er een telefoon afgetapt, die werd aangetroffen in het voertuig met kenteken [kenteken 2] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze telefoon van hem was en dat de telefoon ook werd gebruikt voor het plegen van inbraken.Uit de geregistreerde gesprekken bleek dat dit afgeluisterde toestel alleen telefonisch contact onderhield met één ander telefoontoestel en dat alleen verdachten met elkaar belden. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken is gebleken dat er alleen telefoongesprekken werden gevoerd wanneer de groep zich opgesplitst had, waarbij een partij ging inbreken en de andere partij in de auto bleef zitten. Wanneer de ene partij opgehaald kon worden bij een zojuist gepleegde inbraak, of als er nog gereedschap nodig was, werd er kort onderling met deze toestellen gebeld.Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank deze telefoon aan als werktelefoon ten behoeve van het plegen van inbraken. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat alleen hij van beide auto’s gebruik maakte. Verder heeft verdachte verklaard dat zijn bijnaam [verdachte] is.Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zijn bijnaam [medeverdachte 1] is.Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zijn bijnaam [medeverdachte 2] is.
Feit 2
Op 12 oktober 2015 deed [benadeelde partij 1] aangifte van een inbraak in zijn woning aan de [adres 1] in Middelburg, welke inbraak was gepleegd tussen 11 oktober 2015, 17.00 uur en 12 oktober 2015, 9.00 uur. Hij verklaarde dat het rolluik dat voor de achterdeur zat geheel verwijderd was en dat de achterdeur opengebroken was. Er zijn enkele flessen wijn weggenomen en twee kluizen zijn met geweld opengebroken. Uit de ene kluis is een sieradenset weggenomen en uit de andere kluis een geldbedrag van 500 euro.
Getuige [getuige] verklaarde dat zij op 11 oktober 2015 om 22.16 uur de hond aan het uitlaten was in Middelburg. Ter hoogte van het Smitsbolwerk zag zij een rode bestelauto aan komen rijden. Deze stond vervolgens stil midden op het kruispunt van de Nederstraat met de Breestraat. De getuige hoorde dat de bestuurder ineens een soort van brul gaf. Na die kreet kwamen er ineens twee mannen aanrennen die in de auto stapten. Vervolgens reed de bestelauto hard weg.Het kenteken van de bestelauto was [kenteken 1] .Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie bekend deze inbraak te hebben gepleegd en verklaarde dat hij één van deze twee mannen was die aan kwam rennen en in de auto stapte.
Het peilbaken gaf weer dat de auto met kenteken [kenteken 1] op 11 oktober 2015 om 20.24 uur in de Breestraat en om 20.29 uur op de Rotterdamsekaai te Middelburg is geweest. Vanaf 21.13 uur is het voertuig wederom in de nabijheid van de woning van aangever.Verdachte is eerder op de avond door de politie alleen in de Renault Kangoo gezien.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 augustus 2016 ontkend de inbraak te hebben gepleegd.
Gelet echter op de verklaring van verdachte dat hij als enige in deze auto met kenteken [kenteken 1] reed en hij eerder die avond als bestuurder van de auto is waargenomen door de politie, stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die deze auto bestuurde op het moment dat deze in de buurt van de woning van aangever reed, medeverdachte [medeverdachte 1] waarschuwde en vervolgens met grote snelheid wegreed, nadat medeverdachte [medeverdachte 1] was ingestapt na het plegen van de inbraak. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte betrokken bij de inbraak en ging zijn rol verder dan het enkel besturen van de auto waarmee de inbraak werd gepleegd en het op de uitkijk staan. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit OVC-gesprekken dat er door verdachte instructies werden gegeven met betrekking tot inbraken. Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien was bij deze inbraak sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader en was de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde diefstal met braak en verbreking.
Feit 3
Nu verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 augustus 2016;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever namens benadeelde partij 2] namens [benadeelde partij 2] van 13 november 2015;
- het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2015.
Feit 4
Nu verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 augustus 2016;
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 3] van 5 december 2015.
Feit 5
Op 5 december 2015 deed [benadeelde partij 4] aangifte van een inbraak in zijn woning aan de [adres 4] te Middelburg, gepleegd op 4 december 2015 tussen 18.00 en 23.15 uur. Hij verklaarde dat de serredeur aan de achterzijde van zijn woning geforceerd was en het slot aan de buitenzijde eruit geboord was. Er zijn sieraden weggenomen, waaronder horloges, kettingen, oorbellen, armbanden, ringen, en munten.Aangever heeft aanvullend nog verklaard dat hij een breekijzer gevonden had in de dakgoot van zijn garage.
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn door een verbalisant op 4 december 2015 omstreeks 19.30 uur gezien in de Isabellagang in Middelburg.Het peilbaken gaf weer dat de auto met kenteken [kenteken 2] op 4 december 2015 om 19.15 uur op de Dam, in de buurt van de Isabellagang, is geweest.
In het OVC-gesprek van 4 december 2015 tussen 17.23 uur en 20.12 uur wordt gesproken door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het verstoppen van een breekijzer en over forceren/breken. Vervolgens worden er bedragen genoemd.Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie bekend deze inbraak te hebben gepleegd.
Verdachte heeft zich zowel bij de politie als ter terechtzitting van 18 augustus 2016 ten aanzien van deze verdenking op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank is van oordeel dat aan voornoemd OVC-gesprek, gelet op de gegevens van het peilbaken, het feit dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nabije omgeving van de woning waar is ingebroken zijn gezien en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn betrokkenheid bij de inbraak heeft bekend, in redelijkheid geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat dit OVC-gesprek, waarbij ook verdachte was betrokken, te maken heeft met de inbraak in de woning aan de [adres 4] te Middelburg op 4 december 2015. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij als enige in de gebakende auto reed en de auto blijkens het peilbaken in de periode waarin is ingebroken bij de woning van aangever in de buurt was, stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die deze auto op dat moment bestuurde. Voorts blijkt uit de eerder genoemde OVC-gesprekken dat er door verdachte instructies werden gegeven met betrekking tot inbraken en er een werktelefoon in de auto beschikbaar was. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat er, naast het besturen van de auto, ook bij deze inbraak sprake was van een actieve rol van verdachte en daarmee sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders. De intensieve samenwerking blijkt uit de gezamenlijke uitvoering, waarbij verdachte instructies gaf. Naar het oordeel van de rechtbank was de bijdrage van verdachte aan het delict aldus van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 5 tenlastegelegde diefstal met braak.
Feit 6
Op 6 december 2015 deed [benadeelde partij 5] aangifte van een poging tot inbraak in zijn woning aan de [adres 5] te Vlissingen, gepleegd tussen 5 december 2015, 9.00 uur en
6 december 2015, 14.45 uur. Aangever verklaarde dat er vegen op de ruit van de achterdeur zichtbaar waren en dat de afdekplaat van het slot van de achterdeur ter hoogte van het sleutelgat omgebogen was. Een gedeelte van de cilinder was afgebroken en ontbrak. De dader bleek niet in de woning te zijn geweest.
In het tapgesprek van 5 december 2015 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] geeft verdachte om 18.16 uur aan dat hij bij het casino is.In het OVC-gesprek van 5 december 2015 zegt verdachte om 18.12 uur ‘Ga maar. Heb je de telefoon?’ Om 18.15 uur gaat vervolgens de telefoon en wordt gezegd ‘Ik ben hier bij het casino’.
Het peilbaken gaf weer dat de auto met kenteken [kenteken 2] op 5 december 2015 om 18.11 uur in de Gravestraat en om 18.18 uur aan het Arsenaalplein te Vlissingen, alwaar zich een casino bevindt, is geweest.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie bekend deze poging tot inbraak te hebben gepleegd.Verdachte heeft zich ten aanzien van deze verdenking zowel bij de politie als ter terechtzitting van 18 augustus 2016 op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank is van oordeel dat aan voornoemd OVC-gesprek, gelet op de gegevens van het peilbaken, het tapgesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] en het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] zijn betrokkenheid bij de poging tot inbraak heeft bekend, in redelijkheid geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat dit OVC-gesprek, waarbij ook verdachte was betrokken, te maken heeft met de poging tot inbraak in de woning aan de [adres 5] te Vlissingen. Zij neemt hierbij in aanmerking dat ook bij deze poging tot inbraak, overeenkomstig de hiervoor besproken feiten, is getracht toegang tot de woning te verkrijgen langs de achterzijde van de woning door het terugwrikken van de slotschoot van de achterdeur en het vervolgens door middel van de Bulgaarse methode breken en uitnemen van het cilinderslot.
Daarnaast blijkt uit voornoemd OVC-gesprek van 5 december 2015 dat verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] voorafgaand aan deze poging tot inbraak aanwijzingen heeft gegeven. Gelet daarop en op de verklaring van verdachte dat hij als enige in de gebakende auto reed, stelt de rechtbank vast dat er ook bij deze poging tot inbraak sprake was van een actieve rol van verdachte en daarmee van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 6 tenlastegelegde poging tot diefstal met braak.
Feit 7
Op 26 november 2015 deed [benadeelde partij 6] aangifte van een poging tot inbraak in haar woning aan de [adres 6] te Middelburg, gepleegd op 26 november 2015, tussen 14.00 uur en 18.00 uur. Aangeefster verklaarde dat er aan de buitenkant van de deur, ter hoogte van de deurklink, en in het kozijn rondom het bovenlicht, diverse braaksporen zaten. Er bleek niets te zijn weggenomen.
In het OVC-gesprek van 26 november 2015 tussen 16.36 uur en 17.00 uur zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te horen. Verdachte zegt om 16.36 uur ‘niet.. dat daar gaan forceren’. Om 16.55 uur wordt door medeverdachte [medeverdachte 2] gezegd ‘niets’, waarop verdachte vraagt ‘ook geen kluis, niets?’ Vervolgens wordt gevraagd ‘Heb jij de woonkamer doorzocht, [medeverdachte 1] ?’, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] antwoordt ‘Ja, heb ik doorzocht, maar er was niets’.
Het peilbaken gaf weer dat de auto met kenteken [kenteken 2] op 26 november 2015 tussen 17.35 uur en 17.37 uur in de Statenhove in Middelburg is geweest.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie bekend deze poging tot inbraak te hebben gepleegd.Verdachte heeft zich ten aanzien van deze verdenking ter terechtzitting van 18 augustus 2016 op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank is van oordeel dat aan voornoemd OVC-gesprek, de gegevens van het peilbaken en het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] zijn betrokkenheid bij de poging tot inbraak heeft bekend, in redelijkheid geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat dit OVC-gesprek, waarbij ook verdachte was betrokken, te maken heeft met de poging tot inbraak in de woning aan de [adres 6] te Middelburg op 26 november 2015. Gelet daarnaast op de inhoud van het OVC-gesprek van 26 november 2015 en de rol van verdachte in dat gesprek, alsmede op de verklaring van verdachte dat hij als enige in de gebakende auto reed, neemt de rechtbank aan dat er, naast het besturen van de auto, ook bij deze poging tot inbraak sprake was van een actieve rol van verdachte in de vorm van het geven van instructies en dat daarmee sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 7 tenlastegelegde poging tot diefstal met braak.
Feit 8
Op 27 november 2015 deed [beandeelde partij 7] aangifte van diefstal uit haar auto, welke diefstal een dag eerder was gepleegd tussen 13.00 uur en 15.45 uur aan de Zeedijkweg in Ritthem. Het peilbaken gaf weer dat de auto van verdachte met kenteken [kenteken 2] op 26 november 2015 om 14.22 uur in de directe nabijheid van de Zeedijkweg in Ritthem was. Het dossier omvat verder een OVC-gesprek van 26 november 2015 tussen 12.49 uur en 13.38 uur, waarin verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te horen zijn. In dit gesprek wordt er om 12.49 uur gesproken over hoe er ingebroken kan worden in een auto. Er wordt echter gesproken over een oude man, terwijl aangeefster een jonge vrouw betreft, en over een Toyota, terwijl de auto van aangeefster een Saab betreft. Gelet ook op de verschillen in de tijdstippen van het OVC-gesprek en het tijdstip waarop de auto van verdachte volgens het peilbaken in de buurt van de Zeedijkweg was en verdachte bovendien ontkent het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 8 tenlastegelegde diefstal uit een auto. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 9
Op 4 november 2015 deed [benadeelde partij 8] mede namens [benadeelde partij 9] aangifte van diefstal uit haar auto, merk Peugeot, gepleegd op 2 november 2015 aan de Zwanenburg te Vlissingen. Om 12.00 uur parkeerde zij haar auto. De tas met daarin haar portemonnee stond op de achterbank. Zij verklaarde dat toen zij om 13.30 uur terug bij de auto kwam haar portemonnee niet meer in haar tas zat. De auto had echter geen braakschade. In haar portemonnee zat haar bankpas en de bankpas van haar vader. Toen zij de bank belde om de bankpas van haar vader te blokkeren, bleek met deze bankpas inmiddels 450 euro te zijn gepind.
Voornoemde pintransactie bleek te hebben plaatsgevonden bij de pinautomaat aan de Johan van Reigersbergstraat in Middelburg op 2 november 2015 om 13.21 uur. Het peilbaken gaf weer dat de auto van verdachte met kenteken [kenteken 2] op 2 november 2015 van 12.32 uur tot 12.43 uur aan de Zwanenburg in Vlissingen is geweest. Vervolgens is de auto van 13.21 uur tot 13.24 uur aan de Johan van Reigersbergstraat in Middelburg geweest.
De hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen -die voor verdachte zeer belastend zijn- zijn aan verdachte ter terechtzitting van 18 augustus 2016 voorgehouden en hem is om een reactie gevraagd. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. In dit verband mag van hem echter worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de aanwezigheid van zijn auto op de tijden en locaties waarop en waar de diefstal uit de auto heeft plaatsgevonden en met de gestolen pinpas is gepind. Temeer nu verdachte heeft verklaard als enige in deze auto te rijden. De omstandigheid dat verdachte zich in deze periode -zoals reeds uit de hiervoor bewezenverklaarde feiten blijkt- bezighield met het plegen van vermogensdelicten, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal uit de auto van aangeefster. Zij acht de onder 9 tenlastegelegde diefstal dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde braak of verbreking, aangezien uit de aangifte is gebleken dat er geen sporen van braak zichtbaar waren. Ook spreekt de rechtbank verdachte vrij van de tenlastegelegde inklimming, nu daarvan niet is gebleken.
Feit 10
Nu verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 augustus 2016;
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 10] van 29 november 2015.
Feit 11
Op 22 november 2015 deed [benadeelde partij 11] aangifte van een inbraak in zijn bedrijfspand (een kapperszaak) aan het [adres 8] in Middelburg, gepleegd tussen 21 november 2015, 14.45 uur en 22 november 2015, 11.45 uur. Het peilbaken gaf weer dat de auto van verdachte met kenteken [kenteken 2] op 21 november 2015 om 17.33 uur in de directe nabijheid van het Damplein in Middelburg was. Het dossier omvat verder een OVC-gesprek van 25 november 2015, waarin medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te horen zijn. In dit gesprek wordt er gesproken over een bedrijf en wordt gezegd ‘bij de kapper geweest’ en ‘gisteren ben ik wezen kijken’. Daarnaast is er een getuige geweest die heeft verklaard op de dinsdag voor de inbraak drie Oostblok types richting de Dam te hebben zien lopen.
Hoewel de inhoud van het gesprek verdacht is, kan de rechtbank uit het OVC-gesprek van 25 november 2015 niet opmaken dat verdachten tussen 21 november en 22 november 2015 in het bedrijfspand van aangever hebben geprobeerd in te breken. Temeer nu in dit gesprek wordt gesproken over ‘gisteren ben ik wezen kijken’. De verklaring van de getuige komt qua tijd en plaats evenmin overeen met de datum van de poging tot inbraak en is dermate algemeen qua beschrijving van de personen dat daaruit niet het bewijs voor het ten laste gelegde kan worden afgeleid. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 11 tenlastegelegde poging tot diefstal met braak uit een bedrijfspand en spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 12
Op 28 oktober 2014 deed [benadeelde partij 12] aangifte van een inbraak in zijn woning op het adres [adres 9] te Middelburg, welke die dag was gepleegd. Hij verklaarde dat de slotplaat van de schuifpui verwijderd was en dat er een klapraam aan de achterzijde van de woning opengebroken was. Ook bleek de poortdeur opengebroken te zijn. Aangever zag dat zijn kluis weggenomen was. In de kluis zat een grote hoeveelheid sieraden, waaronder kettingen, oorbellen, armbanden en horloges, en een geldbedrag.
Tijdens het sporenonderzoek werd in de zitkamer van de woning van aangever een bloedveeg aangetroffen op de deurgreep van de rechterkastdeur van het wandmeubel. Deze bloedveeg is bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van SIN AAGK7771NL.Dit bloedspoor leverde een DNA-match op met verdachte, met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard.
Verdachte heeft ter terechtzitting hierover verklaard dat als er DNA van hem in de woning van aangever is aangetroffen, dit zijn DNA is.Verder heeft hij geen enkele verklaring willen afleggen.
Gelet op het voorgaande en met name gelet op het feit dat er DNA van verdachte binnen in de woning van aangever is aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 12 tenlastegelegde diefstal met braak van een kluis, een hoeveelheid geld en sieraden (onder andere kettingen, oorbellen, armbanden, horloges).
Feit 13
Op 21 december 2014 deed [benadeelde partij 13] aangifte van een inbraak in zijn woning aan de [adres 10] te Vlissingen, gepleegd tussen 15 december 2014 en
21 december 2014. Hij verklaarde dat de onderzijde van de achterdeur vernield was en dat het rolluik dat hier voor hing ongeveer veertig centimeter omhoog stond. Uit de woning was een kluis weggenomen met daarin contant geld en sieraden. Ook was er een pot met
ongeveer 400 euro aan kleingeld weggenomen.
Tijdens het sporenonderzoek bleek dat het kunststof onderpaneel van de achterdeur eruit was genomen en in de woning lag. Op dit uitgenomen kunststof onderpaneel van de achterdeur zaten bloedvegen. Het bloed werd bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van SIN AAHC9297NL.Dit bloedspoor leverde een DNA-match op met verdachte, met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard.
Verdachte heeft ter terechtzitting ook over deze verdenking verklaard dat als er DNA van hem in de woning van aangever is aangetroffen, dit zijn DNA is.Verder heeft hij geen enkele verklaring willen afleggen.
Gelet op het voorgaande en met name gelet op het feit dat er DNA van verdachte is aangetroffen op een paneel dat binnen in de woning van aangever lag, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 13 tenlastegelegde diefstal met braak van een hoeveelheid geld en sieraden.
Feit 14
Nu verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 augustus 2016;
- het proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2015;
- het proces-verbaal van bevindingen van 29 december 2015.
Feit 15
Nu verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 augustus 2016;
- het proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2015;
- het proces-verbaal van bevindingen van 29 december 2015.
Feit 1
DEELNEMING AAN EEN CRIMINELE ORGANISATIE
- ORGANISATIE
Wettelijk kader
Aan verdachte wordt verweten dat hij vanaf 18 maart 2015 tot en met 9 december 2015 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Artikel 140, eerste lid, Sr luidt:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven waarop de organisatie het oog heeft zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn deelneming aan die organisatie.
Overwegingen van de rechtbank
Bij de overwegingen met betrekking tot het bestanddeel organisatie gaat de rechtbank uit van organisatie als een neutraal begrip, geabstraheerd van het mogelijk criminele karakter van enig oogmerk.
- Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon.
In het arrest van 2 februari 2010 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BK5193) heeft de advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad in zijn conclusie (onder 28) het volgende overwogen: “Naarmate samenwerking inniger en duurzamer is, zal eerder aan het vereiste van een samenwerkingsverband met een zekere structuur zijn voldaan. Het duidelijkst springt dat in het oog wanneer wordt bedacht dat ook twee personen duurzaam en gestructureerd, dat wil zeggen, gericht op een bepaald doel, kunnen samenwerken zonder dat hun samenwerking verder is gestructureerd in afspraken. Een dergelijk samenwerkingsverband kan toevallig en in de loop der tijd ontstaan omdat men "werkendeweg" ontdekt dat men een gezamenlijk doel heeft waarvan de realisering met duurzame samenwerking gediend is. Zo'n samenwerkingsverband is niet afhankelijk van regels, uitdrukkelijke afspraken of hiërarchische verhoudingen, maar kan heel wel duurzaam zijn en aan het werken aan een gemeenschappelijk doel een bepaalde structuur ontlenen.”
De rechtbank neemt het aldus geschetste kader tot uitgangspunt.
- Feitelijke invulling
Binnen het hiervóór geschetste juridische kader zal de rechtbank bezien of en in hoeverre de verdachten moeten worden aangemerkt als behorend tot een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Het oogmerk van de organisatie blijft daarbij vooralsnog buiten beschouwing, evenals de vraag of verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Op basis van de stukken, waaronder het proces-verbaal van artikel 140 Wetboek van Strafrecht van 19 februari 2016 en de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, gaat de rechtbank van het volgende uit.
- Vanaf begin 2015 vonden er in Middelburg woninginbraken plaats, waarbij in enkele gevallen steeds hetzelfde verdachte voertuig werd waargenomen, een rode Renault Kangoo met kenteken [kenteken 1] . De tenaamgestelde van dit voertuig bleek [echtgenote verdachte] , ingeschreven op het adres [adres] . Zij is de echtgenote van verdachte die ook op dat adres was ingeschreven. Medeverdachte [medeverdachte 2] , zijnde de broer van verdachte, was eveneens ingeschreven op het adres [adres] . Verdachten zijn alle drie afkomstig uit [geboorteplaats verdachte en medeverdachten] (Slowakije).
- Onder voornoemd voertuig werd op 4 juni 2015 een registrerend baken geplaatst. Vanuit de informatie uit het baken bleek al vrij snel dat het voertuig vrijwel dagelijks gebruikt werd en voornamelijk reed in Middelburg en Vlissingen. Analyse van de bakengegevens wees uit dat er diverse overeenkomsten waren tussen enerzijds tijdstippen van inbraken in woningen en anderzijds de aanwezigheid van het registrerend baken in de directe omgeving van de plaats delict ten tijde van de inbraken.
- Ook onder de zwarte Mercedes met kenteken [kenteken 2] , waarvoor de Renault Kangoo medio oktober 2015 werd ingeruild door verdachte, werd een registrerend baken geplaatst. Ook de informatie van dit baken wees uit dat er diverse overeenkomsten waren tussen enerzijds inbraken in woningen en anderzijds de aanwezigheid van het registrerend baken in de directe omgeving van de plaats delict.
- In totaal is er in de periode vanaf 4 juni 2015 tot en met 5 december 2015 in 69 gevallen sprake van overeenkomsten tussen enerzijds tijdstippen van inbraken in woningen en anderzijds de aanwezigheid van het registrerend baken in de directe omgeving van de plaats delict.
- Gedurende het onderzoek werden er op diverse dagen observaties uitgevoerd door het observatieteam. Uit deze observaties werd duidelijk dat de voertuigen [kenteken 1] en
[kenteken 2] voornamelijk bestuurd werden door verdachte. Als overige inzittenden waren regelmatig aanwezig [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Er kan worden gesteld dat hoofdzakelijk, gedurende de observaties, als inzittenden van het voertuig steeds deze drie personen in beeld kwamen. Dit wordt bevestigd door de in de auto opgenomen gesprekken met OVC-apparatuur die vanaf 10 november 2015 tot aan de dag van aanhouding in het voertuig met kenteken [kenteken 2] heeft gezeten. Vanuit de opgenomen gesprekken in de auto bleek dat hoofdzakelijk de inzittenden van de auto betroffen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
- In de auto met kenteken [kenteken 2] is een telefoon aangetroffen. Deze telefoon heeft de rechtbank hiervoor aangemerkt als werktelefoon. Uit de IMEI-tap die op deze GSM heeft gelopen, bleken verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onderling met elkaar contact te onderhouden.
In de geregistreerde gesprekken bleek dat dit afgeluisterde toestel alleen telefonisch contact onderhield met één ander telefoontoestel. Het toestel waarmee telefonisch contact werd gelegd, was bij alle afgeluisterde telefoongesprekken in bezit van een van de voornoemde drie personen.
- Vanuit afgeluisterde telefoongesprekken is gebleken dat er alleen telefoongesprekken werden gevoerd wanneer de groep zich opgesplitst had, waarbij een partij ging inbreken en de andere partij in de auto bleef zitten. Wanneer de ene partij opgehaald kon worden bij een zojuist gepleegde inbraak, of als er nog gereedschap nodig was, werd er kort onderling met deze toestellen gebeld. Zo belde verdachte in een afgeluisterd telefoongesprek op 5 december 2015 te 18.40 uur naar [medeverdachte 1] en zei dat hij snel moest komen. Om 18.41 uur belde [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] om te vragen of ze naar buiten konden komen, waarop [medeverdachte 2] bevestigend antwoordde. Deze telefoongesprekken kunnen worden gekoppeld aan de inbraak op de [adres 3] te Vlissingen (feit 4).
- Uit de OVC-gesprekken blijkt dat tijdens aanwezigheid van deze personen in de auto, ongeacht in welke samenstelling, er vrijwel voortdurend werd gesproken over gepleegde strafbare feiten (veelal inbraken) of te plegen strafbare feiten en de voorbereidingen daartoe. Er werd regelmatig gesproken over huisnummers of woningen, waar ze al eens eerder hadden ingebroken. Ook werd het aantal van tweehonderd eerder gepleegde inbraken genoemd.
- In de onderlinge afgeluisterde telefoongesprekken werd gesproken over de buit. Veelal ging het over sieraden en edelmetalen, zoals zilver en goud.
- Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] maakten gebruik van bijnamen. Verdachte wordt ook wel “ [verdachte] ” genoemd; [medeverdachte 2] ook wel “ [medeverdachte 2] / [medeverdachte 2] ” en [medeverdachte 1] “ [medeverdachte 1] / [medeverdachte 1] ”.
- Er werd onderling goed samengewerkt. Een ieder wist wat zijn taak was en wat van hem verwacht werd. Indien de taak of opdracht niet helemaal duidelijk was kreeg diegene een verduidelijking van zijn opdracht. Zo zaten verdachte en [medeverdachte 1] op 14 november 2015 in de auto en werd door verdachte gezegd dat [medeverdachte 1] iets niet moest doen. Hij zei daarbij duidelijk: ‘Als ik zeg stop, dan is het stop’. Op 18 november 2015 zaten verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de auto en werd gesproken over de voorverkenning van de klokkenwinkel. [medeverdachte 1] kreeg aanwijzingen. Later stapte hij weer in de auto en deed verslag van zijn bevindingen in de winkel.
- Voorafgaand aan de te plegen inbraken werden voorbereidingshandelingen gepleegd. Zo bleek uit de observaties die gedurende het onderzoek zijn uitgevoerd, dat op 28 oktober 2015 het voertuig met kenteken [kenteken 2] werd geparkeerd aan de Brouwenaarstraat te Vlissingen. Er werd gezien dat verdachte zich met een andere persoon ophield rondom het pand [adres 11] te Vlissingen. Nadat enkele verdachte handelingen werden gezien, reed het voertuig met kenteken [kenteken 2] weg. Later bleek dat bij de toegangsdeur van [adres 11] een takje geklemd zat tussen de deurstijl en de deur. Vanuit alle OVC-gesprekken wordt een goed beeld verkregen van de voorbereidingen (in de vorm van observaties) die voornoemde inzittenden van het voertuig deden, voordat ze daadwerkelijk tot actie overgingen. Vanuit de afgeluisterde gesprekken bleek dat ze exact wisten wie waar woonachtig was en wat de gewoontes van bewoners van geobserveerde woningen waren. Woningen en personen werden uitvoerig en zorgvuldig geobserveerd.
De contouren van een groep, die meer is dan een toevallige verzameling individuen, worden met de hiervoor genoemde vermogensdelicten, de tapgesprekken, de OVC-gesprekken en de steeds terugkerende betrokkenheid van de verdachten zichtbaar. Een aanwijzing voor de aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband kan voorts gevonden worden in de vaststelling dat bij herhaling voorafgaand voorbereidingshandelingen met betrekking tot inbraken hebben plaatsgevonden.
Dit vormt voor de rechtbank de bevestiging dat hier sprake is van een groep waarvan de deelnemers participeren in een duurzame onderlinge samenwerking.
- Conclusie
De conclusie moet dan ook zijn dat er sprake was van een groep, waarvan de leden zich met elkaar verbonden voelden door een gemeenschappelijke wens om vermogensdelicten en voorbereidingshandelingen daartoe te plegen, waarbij in relatief korte tijd veel inbraken zijn gepleegd. Dat er tussen de leden van de groep verschil was in de mate van betrokkenheid bij de vermogensdelicten, doet daaraan niet af, nu in ieder geval kan worden vastgesteld dat er sprake was van een gedeelde wens om door middel van het plegen van genoemde feiten inkomsten te genereren.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat hier aanwezig is een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie in de betekenis die daaraan in de rechtspraak over artikel 140 Sr is gegeven. De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] hebben in de periode vanaf 18 maart 2015 tot het moment van aanhouding tot de groep behoord. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vele meldingen van inbraken in februari en maart 2015 aanvingen en er door de verdachten wordt gesproken over een aantal van tweehonderd inbraken, terwijl aan de hand van het geplaatste baken vanaf juni 2015 69 inbraken aan hen kunnen worden gematcht.
- OOGMERK
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (woning)inbraken en voorbereidingshandelingen daartoe. Ook volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen in toereikende mate dat het daarbij niet om individuele acties van leden van de organisatie ging, maar dat op dit alles het oogmerk van de organisatie was gericht. Hoewel er wel aanwijzingen zijn dat verdachten hebben witgewassen of dat wilden doen, volgt uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat het oogmerk ook daarop was gericht. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
- DEELNEMING
Inleidend
Hiervóór heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake was van een organisatie, dat de verdachte daartoe behoorde en voorts welke misdrijven deze organisatie tot oogmerk had.
Thans is aan de orde de vraag of verdachte aan de organisatie heeft deelgenomen.
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak is van deelneming sprake indien een persoon behoort tot de
organisatie en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; in zoverre is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Ook is niet nodig dat de verdachte moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
In zijn algemeenheid weten
Uit het onderzoek ter terechtzitting en hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt in toereikende mate dat verdachte in zijn algemeenheid heeft geweten dat de organisatie waartoe hij behoorde tot oogmerk had het plegen van de hiervóór vermelde misdrijven. De rechtbank leidt dit in het bijzonder af uit het feit dat verdachte hiervan door zijn handelen en de tapgesprekken waar hij aan heeft deelgenomen, blijk heeft gegeven.
Deelnemingshandelingen
De deelneming kan immers - zoals gezegd - bestaan uit, op zichzelf genomen, niet strafbare gedragingen. Indien dan de verdachte behoort tot de organisatie en in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van misdrijven zijn in elk geval de hiervoor bewezenverklaarde feiten en handelingen deelnemingshandelingen omdat deze onder die omstandigheden moeten worden beschouwd als een aandeel in, dan wel ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Deelneming toegespitst op verdachte
Uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en de bewezenverklaring van de overige feiten betreffende verdachte volgt dat verdachte meerdere van bovenbedoelde deelnemingshandelingen heeft verricht.
Na het voorgaande behoeft hetgeen overigens door of namens verdachte met betrekking tot de deelneming van verdachte is betoogd, geen verdere bespreking nu dat aan de voorgaande vaststellingen niet kan afdoen.
De rechtbank overweegt dat er ten aanzien van verdachte niet alleen sprake was van deelname, maar ook van een leidinggevende rol binnen de organisatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking het eerder genoemde OVC-gesprek, waarin verdachte zegt: ‘Als ik zeg stop, dan is het stop’. Ook werden er door verdachte instructies gegeven en verklaarde medeverdachte [medeverdachte 1] hierover dat verdachte niet de baas is, maar dat het wel in die richting zit.
Wettig en overtuigend bewezen is dan ook dat verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd heeft gepleegd, een en ander zoals in de bewezenverklaring vermeld.