ECLI:NL:RBZWB:2016:5207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 15_5741
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tot uitkering komen van WW-aanvraag na buiten behandeling stelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over een WW-aanvraag. De eiser had op 3 december 2014 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar deze aanvraag werd bij besluit van 26 januari 2015 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor dit besluit in rechte vaststond. Vervolgens heeft het UWV in een bestreden besluit van 31 juli 2015 vastgesteld dat eiser recht had op een WW-uitkering, maar dat dit recht niet tot uitkering kwam omdat eiser verwijtbaar werkloos was.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan het primaire besluit geen aanvraag ten grondslag lag, en dat het UWV niet bevoegd was om het recht vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de buiten behandeling stelling van de aanvraag niet was herroepen en dat het UWV derhalve niet kon besluiten dat eiser recht had op uitkering. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanvraagvereiste in de Werkloosheidswet en de formele rechtskracht van besluiten van het UWV. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV niet lichtvaardig voorbij mocht gaan aan de rechtskracht van de buiten behandeling stelling, en dat de belangen van de werkgever in dit geval ook een rol speelden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5741 WW

uitspraak van 16 augustus 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij]
gemachtigde: mr. M.P.W. Steuten.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 juli 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake het niet tot uitbetaling komen van eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 juli 2016. Eiser is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen, noch in persoon, noch bij gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] [naam derde partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger derde partij] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest in dienst van de [naam derde partij] . Zijn aanstelling eindigde per 12 juli 2013.
Eiser heeft op 3 december 2014 het UWV gevraagd hem een WW-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 26 januari 2015 heeft het UWV besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat eiser niet alle informatie heeft opgestuurd die nodig is om het recht op WW-uitkering te kunnen vaststellen.
Bij besluit van 11 maart 2015 (primair besluit) is geweigerd aan eiser een WW-uitkering toe te kennen omdat hij strafontslag heeft gehad.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, waarbij nader is bepaald dat eiser recht heeft op WW maar dat het recht niet tot uitkering komt omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
2. In artikel 22, eerste lid, van de WW is bepaald dat het UWV op aanvraag vaststelt of recht op bijstand bestaat. De rechtbank staat eerst, ambtshalve, stil bij de vraag of aan het aanvraagvereiste is voldaan.
3. De aanvraag die eiser op 3 december 2014 indiende is bij besluit van 26 januari 2015 buiten behandeling gesteld. Ter zitting is gebleken dat tegen dat besluit geen bezwaar is gemaakt, zodat het in rechte is komen vast te staan.
Namens het UWV is naar voren gebracht dat eiser alsnog het ontslagbesluit heeft ingezonden en dat dat wellicht is opgevat als een nieuwe aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank moet dat inzenden worden opgevat als een reactie op de brieven van het UWV van 18 december 2014 en 15 januari 2015, waarbij gevraagd werd ontbrekende gegevens in te zenden, niet als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Namens het UWV is voorts geopperd dat wellicht na het bekendmaken van het besluit van
26 januari 2015 is vastgesteld dat het ontslagbesluit toch tijdig is ingezonden en dat daarom alsnog een inhoudelijke beslissing op de aanvraag van 3 december 2014 is genomen. De rechtbank overweegt dat van het tijdig inzenden van het ontslagbesluit niet blijkt uit de stukken, maar als dat besluit wel tijdig werd ingezonden had het op de weg van eiser gelegen om bezwaar te maken tegen het besluit van 26 januari 2015.
Het UWV heeft voorts naar voren gebracht dat het primaire besluit de intrekking van het besluit van 26 januari 2015 impliceert. De rechtbank overweegt dat van een dergelijke intrekking niet blijkt uit het primaire besluit. Terecht is ter zitting van de zijde van [naam derde partij] er op gewezen dat met het oog op de belangen van [naam derde partij] niet lichtvaardig moet worden voorbijgegaan aan de formele rechtskracht, die het besluit van 26 januari 2015 verkreeg voordat het primaire besluit werd genomen. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 26 januari 2015 niet is herroepen.
4. De rechtbank concludeert dat aan het primaire besluit geen aanvraag ten grondslag lag, en dat, toen bij het bestreden besluit werd vastgesteld dat eiser recht op uitkering heeft, niet aan het vereiste van artikel 22, eerste lid, van de WW was voldaan. Het UWV was daarom niet bevoegd om het recht vast te stellen. Aan de beoordeling van de vraag of het recht tot uitkering dient te komen wordt dan ook niet toegekomen.
5. Nu het UWV onbevoegd het recht heeft vastgesteld dient het bestreden besluit te worden vernietigd en dient het primaire besluit te worden herroepen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
7. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.