In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een verzuimboete voor het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende had de belasting al jaren via een tussenpersoon voldaan, maar door technische problemen bij deze tussenpersoon was de betaling voor het tijdvak van 11 november 2015 tot en met 10 februari 2016 eenmalig te laat gedaan. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de betaling tijdig zou plaatsvinden, gezien de langdurige relatie met de tussenpersoon. Hierdoor was er sprake van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van de belanghebbende, wat leidde tot de vernietiging van de verzuimboete van € 158 die eerder was opgelegd door de inspecteur. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking, en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 496, evenals het griffierecht van € 46. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.