ECLI:NL:RBZWB:2016:4881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 16_584
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en de beoordeling van de tijdigheid van bezwaar

Op 26 juli 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV, waarbij de eiseres beroep had ingesteld tegen de weigering van een WIA-uitkering. De eiseres had op 16 december 2015 een besluit ontvangen van het UWV waarin haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van de eiseres tijdig was ingediend, ondanks dat het UWV had gesteld dat dit niet het geval was. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige onderzoeken van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met de medische gegevens die door de eiseres waren ingediend. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook heeft aangegeven dat het UWV de loonwaarde van de werkzaamheden van de eiseres correct moet inschatten. De rechtbank heeft de proceskosten en reiskosten van de eiseres vergoed en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de eiseres schade had geleden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/584 WIA

uitspraak van 26 juli 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.P.F. Arens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 december 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering aan haar een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest bij de diamantgroep als productiemedewerkster op de afdeling postzegels voor 32 uur per week. Voor dat werk is zij op 27 mei 2013 uitgevallen vanwege rug- en longklachten.
De bedrijfsarts heeft eiseres per 4 februari 2014 geschikt geacht om te werken in een stofvrije en prikkelarme omgeving gedurende vier uur per dag. De diamantgroep heeft eiseres eerst geplaatst op afdeling 18 en later op afdeling 26. Eiseres is het hier niet mee eens.
De diamantgroep heeft op 20 mei 2015 aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd. Het UWV heeft het aangeboden werk op afdeling 26 passend geacht voor eiseres.
Bij besluit van 1 juni 2015 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 25 mei 2015 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per
25 mei 2015.
3. Eiseres heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat de werkzaamheden op werkruimte 55a (afdeling 26) niet geschikt zijn voor haar. Tevens is eiseres van mening dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Eiseres heeft verzocht om wettelijke rente. Bij brief van 7 juli 2016 heeft eiseres nog stukken overgelegd, waaronder medische informatie.
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of het bezwaar tijdig is ingediend.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn op 13 juli 2015 afliep. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV de enveloppe waarmee het bezwaarschrift is verzonden, laten zien. Op de enveloppe is een sticker geplaatst met de datumstempel 9 juli 2015 onder vermelding van ‘postmasters Tilburg’.
Nu het bezwaar voor afloop van de termijn ter post is aangeboden en binnen een week na afloop van de termijn (namelijk op 15 juli 2015) is ontvangen door het UWV is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar is derhalve tijdig ingediend.
De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep.
5.1
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiseres beperkt is voor rugbelastende werkzaamheden en dat zij moet werken in een schone werkomgeving. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 mei 2015.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiseres ingebrachte informatie van de allergoloog bestudeerd. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts eiseres gezien op de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd dat met de allergieklachten voldoende rekening is gehouden door eiseres te beperken op koude, stof, rook, gassen, dampen en allergieën. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat geen aanleiding bestaat om eiseres vanwege haar hoofdpijnklachten te beperken voor een afdeling van 60-70 mensen. Verder is de bezwaarverzekeringsarts van mening dat geen reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen.
5.2
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het primaire medisch onderzoek en het onderzoek in bezwaar op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, heeft de bezwaarverzekeringsarts (nog) niet gereageerd op de door eiseres in beroep nader ingebrachte medische stukken. Voor een juist oordeel over de medische grondslag vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de bezwaarverzekeringsarts hier nog een reactie op geeft. Pas nadat een dergelijke reactie is gegeven, kan beoordeeld worden of de medische grondslag van het besluit juist is. De rechtbank verzoekt het UWV daarbij om bij het aanvullend rapport tevens aandacht te besteden aan de vraag op welke manier de beperking voor trillingsbelasting, zoals opgenomen in de rapportage van de verzekeringsarts van
1 mei 2015, in de FML terugkomt.
6.1
Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV.
Rekening houdend met de FML heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat het aangepaste werk dat eiseres bij haar eigen werkgever op afdeling 26 kan gaan doen, passend is voor haar. Gelet op hetgeen onder 5.2 is opgenomen, is op dit moment nog niet duidelijk of de medische grondslag de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarmee is ook niet duidelijk in hoeverre gesteld kan worden dat de aangeboden werkzaamheden passend zijn voor eiseres.
6.2
Voor zover de conclusie zou zijn dat de aangeboden werkzaamheden op medische gronden passend zijn voor eiseres overweegt de rechtbank het volgende.
Het UWV heeft in haar brief van 20 juli 2016 gesteld dat de arbeidskundige grondslag is gebaseerd op artikel 9, aanhef en onder i, van het Schattingsbesluit. Dit artikel bepaalt dat
bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen, voor de toepassing van onderdeel h onder arbeid die feitelijk wordt verricht, mede wordt verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk is verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder h, van het Schattingsbesluit kan de schatting plaatsvinden op arbeid die feitelijk werd verricht, mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank stelt vast dat het UWV bij de schatting is uitgegaan van de loonwaarde van de aangeboden werkzaamheden op basis van fulltime werkzaamheden. Eiseres is echter niet volledig in het aangepaste werk begonnen. Dit staat ook niet ter discussie.
Nu artikel 9, aanhef en onder h, van het Schattingsbesluit als voorwaarde stelt dat het om feitelijk verrichte arbeid moet gaan, is de rechtbank van oordeel dat het UWV niet heeft mogen uitgaan van de loonwaarde bij fulltime werken, nu eiseres niet feitelijk fulltime heeft gewerkt. Bij de praktische schatting zal het UWV moeten uitgaan van de loonwaarde die eiseres daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Het bestreden besluit komt om deze reden voor vernietiging in aanmerking.
7. Gelet op hetgeen onder punt 6.2 is overwogen, zal het beroep gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat nog een nader medische onderbouwing moet worden gegeven en de bezwaararbeidsdeskundige nog zal moeten uitzoeken wat de loonwaarde van de door eiseres verrichte werkzaamheden was. Tevens is het niet uitgesloten dat ook nog een theoretische schatting zal moeten plaatsvinden. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1). Tevens zal de rechtbank het UWV veroordelen tot het betalen van de reiskosten van eiseres op basis van openbaar vervoer 2e klasse, tot een bedrag van € 13,76.
9. Voor toewijzing van de door eiseres verzochte schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat nu geen aanleiding nu nog niet vaststaat dat eiseres voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten en reiskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.005,76.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.