Op 28 juli 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen in een wrakingsprocedure. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsman mr. S. Arts en mr. F.J.V.H. Stoffels, hebben een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter-commissaris mr. Peters in een strafzaak waarin zij verdacht worden van oplichting van beleggers en het indienen van valse jaarrekeningen. Het wrakingsverzoek is ingediend op basis van een brief van de rechter-commissaris van 10 juni 2016, waarin hij zijn zorgen uitte over de voortgang van het onderzoek en de rol van de verdediging. Verzoekers stelden dat deze brief de schijn van vooringenomenheid wekte, omdat de rechter-commissaris hen verantwoordelijk leek te houden voor de vertraging in de procedure en striktere eisen stelde aan toekomstige verzoeken om onderzoek.
De wrakingskamer heeft de zaak behandeld op 18 juli 2016, waarbij zowel verzoekers als hun raadsman aanwezig waren. De rechter-commissaris en de officier van justitie waren niet ter zitting. In de beoordeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer vastgesteld dat de rechter-commissaris niet partijdig was en dat zijn opmerkingen in de brief niet duidden op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft alle relevante stukken in overweging genomen, inclusief het verweerschrift van de rechter-commissaris, waarin hij nuance aanbrengt en aangeeft dat de vertraging in de procedure niet enkel aan verzoekers kan worden toegeschreven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, met de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in het geding brengen. De behandeling van de strafzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek.