ECLI:NL:RBZWB:2016:4843
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsovereenkomst en weerlegbaar rechtsvermoeden op basis van artikel 7:610a BW
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2016, staat de vraag centraal of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen eiser en gedaagde. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 16.612,19 bruto, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, op basis van een arbeidsovereenkomst die volgens hem van 1 september 2006 tot 1 augustus 2014 heeft gelopen. Gedaagde betwist echter het bestaan van een arbeidsovereenkomst en voert aan dat de partijbedoeling niet was om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. De kantonrechter oordeelt dat het rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst, zoals vastgelegd in artikel 7:610a BW, door gedaagde met succes is weerlegd. De rechter stelt vast dat de feitelijke uitvoering van de overeenkomst en de partijbedoeling niet wijzen op een arbeidsovereenkomst. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een gezagsverhouding bestond, wat een essentieel element is voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.