ECLI:NL:RBZWB:2016:4740

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
4800636 CV EXPL 16-1064
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van advocaatkosten na disciplinaire overplaatsing en beoordeling van slecht werkgeverschap

In deze zaak vordert de werknemer, aangeduid als eiseres, vergoeding van de volledige advocaatkosten die zijn gemaakt in een bezwaarschriftenprocedure die zij heeft gewonnen. De werknemer verwijt de werkgever, aangeduid als gedaagde, slecht werkgeverschap door op onvoldoende gronden een disciplinaire overplaatsing op te leggen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever onvoldoende objectiveerbare feiten heeft aangedragen om de disciplinaire maatregel te rechtvaardigen, maar concludeert dat dit niet automatisch leidt tot de conclusie van slecht werkgeverschap. De situatie op de werkvloer was complex en de werkgever had de verantwoordelijkheid om in te grijpen, maar heeft daarbij niet het juiste middel gekozen. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer af en veroordeelt haar in de proceskosten van de werkgever. In reconventie wijst de kantonrechter de tegenvordering van de werkgever af, omdat deze niet kan afwijken van de bindende uitspraak van de Commissie van Beroep. De uitspraak van de kantonrechter is gedaan op 27 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaaknummer 4800636 CV EXPL 16-1064
vonnis van 27 juli 2016
inzake
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.P. Poelman, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.M. de Jong, advocaat te Goirle.
Partijen worden hierna ook [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 28 januari 2016, met producties;
b. de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, van 6 april 2016, met producties;
c. het tussenvonnis van 20 april 2016;
d. de conclusie van antwoord in reconventie van 24 juni 2016;
e. de (aantekeningen van de) comparitie na antwoord van 11 juli 2016.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
1. een bedrag van € 10.998,79 ter zake van kosten van rechtsbijstand;
2. een bedrag van € 849,00 te vermeerderen met btw ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
3. wettelijke rente over de onder 1. en 2. gevorderde bedragen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
4. de kosten van deze procedure;
een en ander bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
[eiseres] legt hieraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 februari 1999 werkzaam bij [gedaagde] , thans op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zij bekleedt de functie van Stafmedewerker A / Studiekeuzeadviseur jongeren loket UWV / docent heroriëntatieklas ROC Techniek. Haar loon bedraagt € 4.331,00 bruto per maand. Op 27 januari 2015 heeft [gedaagde] plotseling [eiseres] geschorst, omdat er ernstige signalen zouden zijn binnengekomen over [eiseres] en twee van haar collega’s. De signalen kwamen er op neer dat [eiseres] en haar collega’s zouden zorgen voor een onveilig werkklimaat binnen [naam 2] , het team waarin [eiseres] en haar collega’s werkzaam waren. [gedaagde] heeft de maatregel van schorsing getroffen om onderzoek te doen. De wijze waarop [gedaagde] het onderzoek heeft aangepakt is voor [eiseres] niet begrijpelijk. [gedaagde] heeft het onderzoek in een bepaalde richting gestuurd, namelijk gericht op de vraag of de beschuldigingen aan het adres van [eiseres] en haar twee collega’s juist waren. Daardoor zijn de belangen van [eiseres] ernstig geschaad. Het was een slechte keuze om het onderzoek te laten verrichten door de direct leidinggevende van [eiseres] , omdat die leidinggevende ook betrokken was bij de problematische situatie van het team [naam 2] . Verder zijn er alleen collega’s van [eiseres] – in dienst (en dus afhankelijk) van [gedaagde] – gehoord, terwijl bij [naam 2] ook verschillende medewerkers van de gemeente [woonplaats 2] betrokken zijn. Zij hadden ook gehoord moeten worden. Kortom, het onderzoek was niet gericht op het oplossen van een eventueel probleem, maar enkel op bestraffing van (o.a.) [eiseres] . Dit getuigt van slecht werkgeverschap. Naar aanleiding van het onderzoek heeft [gedaagde] [eiseres] de maatregel van disciplinaire overplaatsing opgelegd. Hiertegen is [eiseres] in beroep gegaan. In haar uitspraak van 12 oktober 2015 heeft de Commissie van Beroep geoordeeld dat de maatregeling van disciplinaire overplaatsing ten onrechte door [gedaagde] aan [eiseres] is opgelegd. [eiseres] heeft haar gemachtigde ingeschakeld op het moment dat [gedaagde] schriftelijk het voornemen bekend maakte om de disciplinaire maatregel van overplaatsing op te leggen. [eiseres] heeft vervolgens hoge kosten van rechtsbijstand moeten maken om de maatregel opgeheven te krijgen. De Commissie van Beroep kan geen proceskosten veroordeling uitspreken. Het slecht werkgeverschap van [gedaagde] bestaat uit:
- het zonder rechtens aanvaardbare gronden disciplinair overplaatsen;
- het niet verrichten van een deugdelijk onderzoek;
- het niet deugdelijk onderzoeken of een disciplinaire maatregel juridisch gebaseerd kan worden op “gevoelens en meningen”;
- het baseren van een (voorgenomen) disciplinaire maatregel op mondelinge samenvattingen van voor handen zijnde schriftelijke verklaringen.
Nu sprake is van slecht werkgeverschap dient [gedaagde] de kosten die [eiseres] in verband daarmee heeft moeten maken integraal te vergoeden. Overigens is [eiseres] sinds juni 2015 arbeidsongeschikt als gevolg van de maatregel en de grote hoeveelheid (herhaalde) negatieve berichten over haar.
2.2.
[gedaagde] voert, kort weergegeven, het volgende verweer.
Zij betwist primair dat zij bij het opleggen van de maatregel van disciplinaire overplaatsing onjuist heeft gehandeld. De maatregel is terecht opgelegd. De Commissie van Beroep heeft een foutieve beslissing genomen. [gedaagde] heeft namelijk, kort samengevat weergegeven, gedegen onderzoek gedaan naar de situatie binnen het team [naam 2] . Zij heeft teamleden gesproken op zodanige wijze dat daaruit een betrouwbaar beeld is ontstaan. Dit beeld is door haar uitgebreid verwoord in de brieven die aan [eiseres] zijn verzonden. Voor [gedaagde] is het evident dat [eiseres] en haar beide collega’s een belangrijke rol hebben gespeeld in de slechte onderlinge verhoudingen binnen het team. Deze situatie was slechts op te lossen door (o.a.) de maatregel van overplaatsing van [eiseres] . De beslissing voldoet aan de maatstaven van subsidiariteit en proportionaliteit. Omdat de maatregel terecht is opgelegd, is er van slecht werkgeverschap geen sprake en is er geen ruimte voor vergoeding van de gevorderde kosten van rechtsbijstand. De vordering van [eiseres] dient daarom te worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. Subsidiair, in het geval dat de kantonrechter (alsnog) oordeelt dat het oordeel van de Commissie van Beroep juist is, levert dat niet zonder meer slecht werkgeverschap op en is er geen verplichting van [gedaagde] tot vergoeding van de door [eiseres] gestelde schade. Meer subsidiair, in het geval dat wordt geoordeeld dat sprake is van slecht werkgeverschap en dat sprake is van een verplichting om de door [eiseres] gestelde schade te vergoeden dan stelt [gedaagde] dat die schade niet voor volledige vergoeding in aanmerking komt, maar dat aansluiting moet worden gezocht bij de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen daartoe strekkende bepalingen (en daarop gebaseerde regelingen). Overigens hebben deze betrekking op een procedure ten overstaan van een burgerlijke rechter. Uiterst subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de kosten van rechtsbijstand.
in reconventie
2.3.
Bij wijze van tegenvordering vordert [gedaagde] een verklaring voor recht inhoudende dat de aan [eiseres] opgelegde maatregel van overplaatsing op goede gronden is opgelegd en dat de door [eiseres] tegen deze maatregel gerichte bezwaren ongegrond zijn.
[gedaagde] legt hieraan, kort weergegeven, onder meer ten grondslag hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd omtrent de juistheid van haar beslissing. Verder stelt [gedaagde] dat als de kantonrechter in deze oordeelt dat de maatregel terecht is opgelegd, de maatregel herleeft en alsnog van toepassing is.
2.4.
[eiseres] voert verweer tegen de tegenvordering.
Zij stelt, kort weergegeven, dat de uitspraak van de Commissie van Beroep op grond van artikel 12.2 lid 5 CAO MBO bindend is voor [gedaagde] . [gedaagde] erkent ook dat zij gebonden is aan de uitspraak van de Commissie van Beroep. Tegen een uitspraak van de Commissie van Beroep staat bovendien geen hoger beroep open. Dit valt niet te rijmen met de tegenvordering. Subsidiair heeft [gedaagde] geen belang bij haar tegenvordering. Nu [gedaagde] zelf de maatregel heeft ingetrokken, is van herleving daarvan – bij toewijzing van de tegenvordering – geen sprake. Meer subsidiair geldt dat het niet de bedoeling van [eiseres] is de procedure bij de Commissie van Beroep over te doen (zij heeft ook geen verklaring voor recht gevraagd dat de disciplinaire maatregel ten onrechte is opgelegd). Het gaat om het handelen of nalaten van [gedaagde] en niet om gedragingen van [eiseres] . Meer subsidiair, voor zover door de kantonrechter wordt gevraagd te oordelen of de maatregel terecht is opgelegd, moet worden geoordeeld dat er daarvoor volstrekt onvoldoende gronden waren, omdat er geen feiten aan ten grondslag liggen, maar slechts meningen en indrukken van collega’s die niet onderbouwd worden met concreet genoemde gebeurtenissen. Bovendien is onduidelijk of er specifiek iets aan [eiseres] te verwijten is en, zo ja, wat er dan te verwijten is en of het verwijt dan zo ernstig is dat het de opgelegde maatregel rechtvaardigt.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] aan [eiseres] de maatregel van disciplinaire overplaatsing heeft opgelegd en dat de Commissie van Beroep in haar uitspraak van 12 oktober 2015, onder meer, heeft geoordeeld:
“Bij het beantwoorden van de vraag of de werkgever [eiseres] in redelijkheid de disciplinaire maatregel van overplaatsing heeft kunnen opleggen, beoordeelt de commissie in eerste instantie of de feiten, waarop de beslissing is gebaseerd, voldoende vast staan (…) Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie gebleken dat de werkgever [eiseres] verwijt dat zij, samen met haar twee collega’s [naam 1] optreedt als drie-eenheid, die door manipuleren, intimideren en treiteren een onveilige sfeer binnen het team [naam 2] creëert en in stand houdt. Dergelijke naar het oordeel van de commissie zware kwalificaties vereisen een gedegen feitelijke onderbouwing. De commissie acht de resultaten van het door de werkgever verrichte onderzoek daarvoor volstrekt onvoldoende. Het onderzoek laat voornamelijk subjectieve waarnemingen en bevindingen van de collega’s van [eiseres] zien en geen feiten. Genoemde waarnemingen maken niet duidelijk welke specifiek gedrag van [eiseres] heeft gemaakt dat een of meerdere collega’s zich onveilig voelen binnen het team. Van manipuleren, intimideren en treiteren door [eiseres] is de commissie niet gebleken. Het ter zitting door de werkgever genoemde ‘miezelen” en zich afzonderen om koffie te drinken rechtvaardigen niet de door de werkgever gebezigde kwalificatie van het gedrag van [eiseres] ”. Verder staat tussen partijen vast dat [gedaagde] de maatregel disciplinaire overplaatsing na de uitspraak van de Commissie van Beroep heeft ingetrokken.
3.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] gehouden is de kosten van rechtsbijstand die zij in verband met (het voornemen tot) het opleggen van de maatregel van disciplinaire overplaatsing heeft moeten maken, volledig te vergoeden, omdat sprake is van slecht werkgeverschap.
3.3.
Gelet op de omstandigheden van het geval, oordeelt de kantonrechter dat niet kan worden gezegd dat sprake is van slecht werkgeverschap van [gedaagde] . Hij overweegt daartoe het volgende.
3.3.1.
[gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat er op enig moment een situatie is ontstaan op grond waarvan binnen [naam 2] , het team waarin onder meer [eiseres] werkzaam was, moest worden ingegrepen. [eiseres] heeft dit ook niet, althans onvoldoende, weersproken.
3.3.2.
De kantonrechter volgt [eiseres] niet in haar oordeel dat het door [gedaagde] ingestelde onderzoek onvoldoende gedegen is geweest. Het onderzoek heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter uitgevoerd op een wijze waarop zij dat ook mocht doen. Zij heeft betrokkenen gehoord, verslagen daarvan opgemaakt en [eiseres] daarvan in kennis gesteld en de gelegenheid gegeven daarop te reageren. Dat betrokken ambtenaren van de gemeente niet zijn gehoord, maakt dat onderzoek niet ondeugdelijk. Het is namelijk maar de vraag in hoeverre die ambtenaren betrouwbare informatie konden geven over een kwestie die intern tussen teamleden speelde. Ook is voor de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat de leidinggevende van [eiseres] niet het onderzoek heeft kunnen doen. Dat, naar [eiseres] stelt, het onderzoek niet was gericht op het oplossen van een eventueel probleem, maar enkel op bestraffing van haar en dus vooringenomen was, is onvoldoende gebleken.
3.3.3.
[eiseres] kan wel worden gevolgd in haar stelling dat een disciplinaire maatregel juridisch niet gegrond kan worden op enkel ‘gevoelens en meningen’. Uit de resultaten van het onderzoek (meer in het bijzonder de vele verklaringen van medewerkers van [naam 2] ) blijkt, anders dan [gedaagde] stelt, onvoldoende van concrete en op [eiseres] geïndividualiseerde feiten die maken dat sprake is van plichtsverzuim bij [eiseres] . De kantonrechter kan daarom ook volgen wat de Commissie van Beroep daarover heeft overwogen. Het enkele feit dat, naar [eiseres] nog heeft aangevoerd, zij hiervoor heeft gewaarschuwd – middels een brief van haar gemachtigde – en dat de Commissie van Beroep (achteraf) heeft vastgesteld dat de maatregel juridisch niet gegrond kan worden op “gevoelens en meningen”, is onvoldoende voor het oordeel dat [eiseres] slecht werkgeverschap kan worden verweten. Gelet op hetgeen aan de kantonrechter is voorgelegd, lijkt [gedaagde] zich interpreterend een oordeel te hebben gevormd, terwijl die interpretatie en de conclusie daaruit niet zonder meer objectief herleidbaar zijn op het door [gedaagde] verrichte onderzoek. Hierbij moet evenwel worden bedacht dat in situaties van een ‘onveilig’ werkklimaat en een ‘onveilige’ en ‘onprettige’ werksfeer zoals hier aan de orde, sprake is van veel verschillende situaties en voorvallen die elk voor zich geringe betekenis kunnen hebben, maar in onderlinge samenhang wel een ernstige ontwrichte situatie kunnen vormen. Dergelijke situaties stellen een werkgever voor een lastig op te lossen probleem. Als (exemplarisch) voorbeeld kan gelden dat een van de teamleden heeft verklaard dat een door haar opengehouden deur bewust door de collega werd genegeerd en door die collega een andere deur werd gebruikt. Dit enkele feit is objectief gezien een bagatel - daargelaten dat ‘bewust’ een interpretatie is - en ook niet in het minst disciplinair sanctioneerbaar, maar denkbaar is dat dit, in combinatie met ander - al dan niet duidelijk waarneembaar - gedrag, wel degelijk kan leiden tot betekenisvolle spanningen tussen medewerkers. Ten slotte wijst de kantonrechter er op dat [gedaagde] de gehoorde teamleden heeft gevraagd zo veel mogelijk concreet te zijn in hun verklaring. [gedaagde] heeft aldus wel getracht de problematiek zo concreet mogelijk te maken. De conclusie moet evenwel zijn dat [gedaagde] er niet, althans onvoldoende, in is geslaagd voldoende concrete aanwijzingen te verzamelen die maken dat de bij haar levende overtuiging dat [eiseres] door haar gedrag en houding een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan het onveilige werkklimaat, voldoende juridisch houdbaar was. Al het voorgaande anders gezegd: de gedachte bij [gedaagde] dat [eiseres] een rol in het werkklimaat heeft gespeeld en daarvan ook enig verwijt kan worden gemaakt is niet onnavolgbaar, maar dat is onvoldoende voor een disciplinaire maatregel nu van zo’n beslissing een zekere juridische ‘hardheid’ wordt verwacht. In het streven van [gedaagde] om de situatie op te lossen had zij andere wegen kunnen bewandelen dan het doorpakken langs de weg van een disciplinaire maatregel. Nogmaals gezegd: dit is naar het oordeel van de kantonrechter evenwel onvoldoende om te spreken van slecht werkgeverschap.
3.3.4.
De vordering dient dus te worden afgewezen.
3.5.
[eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 600,00 aan gemachtigdensalaris.
in reconventie
3.9.
Met [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat de tegenvordering dient te worden afgewezen. Tussen partijen staat vast dat er geen hoger beroep tegen de uitspraak van de Commissie van Beroep van 12 oktober 2015 mogelijk is. Voorts erkent [gedaagde] dat, naar [eiseres] stelt, de uitspraak van de Commissie van Beroep op grond van artikel 12.2 lid 5 cao MBO voor haar bindend is. [gedaagde] heeft de beslissing dan ook ingetrokken. [gedaagde] heeft in deze procedure geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat de kantonrechter ruimte heeft een afzonderlijk oordeel te vormen - en daarover een verklaring voor recht af te geven - omtrent de toelaatbaarheid van de hier aan de orde zijnde beslissing van [gedaagde] , anders dan hiervoor overwogen in het licht van het gestelde slecht werkgeverschap.
3.10.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 300,00 aan gemachtigdensalaris.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde] , vastgesteld op een bedrag van € 600,00;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , vastgesteld op een bedrag van € 300,00;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen en is in het openbaar uitgesproken
op 27 juli 2016.