Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
vonnis van de kantonrechter d.d. 15 juni 2016
[gedaagde] ,
[gedaagde 2] ,
het verdere verloop van de procedure
de verdere beoordeling van de zaak
4.2. Op grond van artikel 208, derde lid, Rv, dient [gedaagde] incidentele vorderingen zoveel mogelijk tegelijk in te stellen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft immers, zoals hiervoor is weergegeven, op 26 augustus 2015 reeds een incidentele vordering ingediend. [gedaagde] had het thans ingediende bevoegdheidsincident, eventueel als subsidiaire vordering, bij het eerste incident moeten aanvoeren. Het nu aanvoeren leidt er toe dat de procedure onnodig wordt vertraagd.
In artikel 7 Rv is hierover bepaald dat, indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, deze hem ook toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken gedaagde, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.