ECLI:NL:RBZWB:2016:4712

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
4316815
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen Belgische rechtspersoon en Nederlandse gedaagden

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 15 juni 2016 een vonnis gewezen in een bevoegdheidsincident. De eisende partij, Carrara, een rechtspersoon naar buitenlands recht, gevestigd in Sint-Gillis-Waas, België, heeft een vordering ingesteld tegen twee gedaagden. De eerste gedaagde, woonachtig in Nederland, heeft een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Belgische rechter bevoegd zou zijn en dat Belgisch recht van toepassing is. Carrara heeft echter betoogd dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de gedaagde in Nederland woont en de vorderingen van beide gedaagden gelijkluidend zijn en gebaseerd op hetzelfde feitencomplex.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, op basis van artikel 2 Rv, omdat de gedaagde zijn woonplaats in Nederland heeft. De tweede gedaagde had geen bekende woon- of verblijfplaats, maar de rechter oordeelde dat de vorderingen tegen beide gedaagden samenhang vertonen, waardoor de Nederlandse rechter ook bevoegd is ten aanzien van de tweede gedaagde. De rechter heeft vastgesteld dat er geen uitdrukkelijke keuze voor Belgisch recht is gemaakt in de overeenkomst, en dat het Nederlands recht van toepassing is, aangezien de prestatie in Nederland is geleverd.

De kantonrechter heeft de vordering in het incident tot onbevoegdheid afgewezen en de eerste gedaagde veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van repliek aan de zijde van Carrara, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 4316815 / 15-4304

vonnis van de kantonrechter d.d. 15 juni 2016

in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Carrara,
statutair gevestigd te Sint-Gillis-Waas (België),
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
verder te noemen: Carrara,
gemachtigde: mr T.M.L. Leegwater,
t e g e n :

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink,
e n

[gedaagde 2] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verder te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

het verdere verloop van de procedure

Na het tussenvonnis van 10 februari 2016 is de procedure als volgt verlopen:
- conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid;
- conclusie van antwoord in incident.

de verdere beoordeling van de zaak

1. Bij incidentele conclusie van 26 augustus 2015 heeft [gedaagde] de kantonrechter verzocht Carrara te bevelen haar algemene voorwaarden en verkoopsvoorwaarden in het geding te brengen en zich schriftelijk uit te laten over de volgens haar bevoegde rechter alsmede toepasselijke recht. Carrara heeft de stukken in het geding gebracht en zich uitgelaten over het toepasselijke recht en de bevoegde rechter, waarna [gedaagde] de incidentele vordering heeft laten vervallen met uitzondering van de kosten in het incident. Bij tussenvonnis van 10 februari 2016 is de hoofdzaak vervolgens verwezen naar de rol voor antwoord zijdens [gedaagde] .
2. Nu stelt [gedaagde] zich bij conclusie van antwoord van 9 maart 2016, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, op het standpunt dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren. [gedaagde] voert daartoe aan dat zij van mening blijft dat de zaak voorgelegd dient te worden aan de Belgische rechter en dat Belgisch recht van toepassing is. [gedaagde] handhaaft wat daarover is gesteld onder de punten 9 en 10 van de nadere akte van 13 januari 2016.
3. Bij antwoordakte stelt Carrara dat [gedaagde] het bevoegdheidsincident direct had kunnen en moeten opwerpen en nu zij dat niet heeft gedaan, [gedaagde] op grond van artikel 128, lid 3 Rv haar recht daartoe heeft verwerkt. In ieder geval hadden de incidentele vorderingen tegelijk ingesteld kunnen en moeten worden op grond van artikel 208, lid 3 Rv.
De procedure wordt nu onredelijk vertraagd. Carrara stelt dat de rechtbank bevoegd is van de vordering kennis te nemen en deze te beoordelen.
4.1.
Op grond van artikel 24 EEX-Vo is het gerecht waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd, tenzij de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten. Of de betwisting van de bevoegdheid tijdig plaatsvindt, dient te worden bepaald aan de hand van het Nederlandse procesrecht.
4.2. Op grond van artikel 208, derde lid, Rv, dient [gedaagde] incidentele vorderingen zoveel mogelijk tegelijk in te stellen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft immers, zoals hiervoor is weergegeven, op 26 augustus 2015 reeds een incidentele vordering ingediend. [gedaagde] had het thans ingediende bevoegdheidsincident, eventueel als subsidiaire vordering, bij het eerste incident moeten aanvoeren. Het nu aanvoeren leidt er toe dat de procedure onnodig wordt vertraagd.
4.3.
Uit de parlementaire geschiedenis en de jurisprudentie volgt echter dat schending van deze bepaling niet tot niet-ontvankelijkheid leidt, maar aanleiding geeft voor een veroordeling in de kosten van dit incident, als nodeloos gemaakt. Dit volgt ook uit artikel 128, derde lid Rv. Dit artikel bepaalt weliswaar dat alle excepties en het antwoord ten principale tegelijk naar voren dienen te worden gebracht, maar deze regel strekt er slechts toe te voorkomen dat excepties worden opgeworpen, nadat voor antwoord is geconcludeerd en leidt bovendien uitzondering ten aanzien van excepties van onbevoegdheid en van de exceptie van beraad, die steeds voorafgaand aan de conclusie van antwoord mogen worden opgeworpen, zonder dat sprake is van verval van het recht om alsnog voor antwoord te concluderen.
4.4.
[gedaagde] heeft het bevoegdheidsincident dan ook tijdig opgeworpen.
5.1.
Op grond van artikel 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Vaststaat dat [gedaagde] haar woonplaats in Nederland heeft en dat ten aanzien van [gedaagde] de Nederlandse rechter bevoegd is.
5.2.
[gedaagde 2] heeft geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. [gedaagde] heeft wel aangevoerd dat [gedaagde 2] woonachtig is in België, maar heeft dit verder niet onderbouwd.
Op grond van artikel 6 EEX-Vo nr. 1215/2012 (hierna: EEX-Vo II) wordt, indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat.
In artikel 7 Rv is hierover bepaald dat, indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, deze hem ook toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken gedaagde, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
Vaststaat dat de vorderingen jegens [gedaagde] en [gedaagde 2] gelijkluidend zijn en gebaseerd op hetzelfde feitencomplex.
5.3.
Een gelijkluidende bepaling is in artikel 8 van EEX-Vo II opgenomen voor het geval [gedaagde 2] wel woonachtig is of zou zijn in België.
5.4.
Gelet op voornoemde bepalingen is ook ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde 2] de Nederlandse rechter bevoegd.
6.1.
De vraag welk recht op onderhavig geschil van toepassing is, dient te worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: het Verdrag).
6.2.
Op grond van het eerste lid van artikel 3 van het Verdrag wordt een overeenkomst beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de stukken niet van een uitdrukkelijke keuze van het toepasselijk recht op de overeenkomst tussen partijen. Van een impliciete keuze, zoals [gedaagde] stelt, is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin sprake. Dat in de algemene voorwaarden voor de wettelijke rente wordt verwezen naar Belgische wetgeving, maakt dat niet anders.
6.3.
Voor zover geen keuze overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag van het op de overeenkomst toepasselijke recht is gedaan, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden.
Weliswaar is Carrara gevestigd in België, maar de prestatie is geleverd in Nederland – de trap is geleverd aan het adres [plaats] en aldaar aan de bestaande bouw vastgemaakt – , naar dat adres is de factuur toegezonden en gedaagde partijen hebben (of hadden) ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hun woonplaats in Nederland. Daarom is op onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing.
7. Nu [gedaagde] nodeloos dit tweede incident heeft opgeworpen, zal zij worden veroordeeld in de kosten daarvan.
8. De zaak zal voor conclusie van repliek aan de zijde van Carrara en vervolgens conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde] worden verwezen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

de beslissing

De kantonrechter:
in het incident tot onbevoegdheid
wijst de vordering in incident af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Carrara vast te stellen op € 300,00 wegens salaris van de gemachtigde van Carrara;
in de hoofdzaak
verwijst deze zaak naar de rolzitting van 6 juli 2016 te 9.00 uur, voor conclusie van repliek van Carrara;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.