ECLI:NL:RBZWB:2016:4628

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
02/317157 / HA RK 16-124
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een senior-rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 juli 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen een senior-rechter. Het wrakingsverzoek was ingediend op 6 juni 2016 en was gericht tegen de senior-rechter die belast was met de behandeling van een beroepszaak van verzoekster tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Verzoekster had eerder al een wrakingsverzoek ingediend, dat op 11 april 2016 was afgewezen. In haar huidige verzoek stelde verzoekster dat de rechter had geweigerd een proces-verbaal van de zitting op te stellen en haar tijdig te verstrekken, wat volgens haar de schijn van partijdigheid wekte.

De rechter reageerde schriftelijk op het wrakingsverzoek en stelde dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was op de beroepszaak, en niet het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Hij betoogde dat er geen wettelijke verplichting bestond om het proces-verbaal binnen een bepaalde termijn te verstrekken en dat het niet verstrekken van het proces-verbaal niet automatisch de schijn van partijdigheid opleverde. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen voldoende gronden had aangevoerd voor haar wrakingsverzoek en wees dit af. De rechtbank besloot dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/317157 / HA RK 16-124
Beslissing van 22 juli 2016 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van:
[Verzoekster] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen verzoekster.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 6 juni 2016 ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen [naam senior-rechter] , senior-rechter in deze rechtbank en belast met de behandeling van na te melden zaak;
  • de van [naam senior-rechter] ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 15 juli 2016;
  • de processtukken in na te noemen zaken, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 20 juli 2016, waarbij is verschenen verzoekster, bijgestaan door haar adviseur [naam adviseur] . Ofschoon daartoe in de gelegenheid gesteld, is [naam senior-rechter] noch een vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder in na te noemen zaak, verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van [naam senior-rechter] als behandelend rechter, belast met de behandeling van het door verzoekster ingesteld beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, gegeven op het bezwaarschrift van verzoekster tegen het besluit van 25 september 2015 tot afwijzing van het verzoek van verzoekster tot kwijtschelding van openstaande vorderingen ingevolge de Algemene Bijstandswet/Wet Werk en Bijstand (procedurenummer [kenmerk] ).
2.2.
Blijkens de van hem ingekomen schriftelijke reactie berust [naam senior-rechter] , verder ook te noemen de rechter, niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekster heeft de rechter in de hiervoor genoemde zaak eerder gewraakt; het betreffende wrakingsverzoek is bij beslissing van 11 april 2016 afgewezen. De zaak is vervolgens door de rechter behandeld ter zitting van 25 mei 2016. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verzoekster andermaal een wrakingsverzoek ingediend.
3.2.
In dit huidige verzoek voert verzoekster aan dat de rechter op de zitting heeft geweigerd te voldoen aan haar verzoek tot het opstellen en tot afgifte van een proces-verbaal van die zitting, althans dat hij heeft geweigerd dit proces-verbaal binnen redelijke termijn en nog voordat in de zaak uitspraak wordt gedaan, aan haar toe te zenden.
3.3.
Verzoekster meent dat bij gebreke van dit proces-verbaal zij op geen enkele wijze kan nagaan of de bewijsmiddelen, de feiten, de standpunten, omstandigheden en grondslagen, die in de procedure zijn ingebracht en bij de behandeling op de zitting naar zijn voren zijn gebracht, in de overwegingen in de beslissing van de rechter zijn meegenomen. Verzoekster meent dat de verplichting tot het tijdig opmaken van een proces-verbaal voortvloeit uit de bepalingen van de artikelen 91, 279, lid 4 en 290, lid 2 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv).
3.4.
Door het niet opmaken/het ontbreken van een proces-verbaal kunnen ingebrachte bewijsmiddelen en vormvoorschriften volgens verzoekster eenvoudig worden genegeerd. Tegen deze achtergrond is het niet of niet tijdig opmaken van een proces-verbaal naar de mening van verzoekster laakbaar, omdat daarmee de traceerbaarheid en de verifieerbaarheid van een beslissing niet langer is gewaarborgd. Omdat daarmee haar belang als procespartij mogelijk wordt geschaad, doet dit vermoeden dat de rechter mogelijk partijdig is. Volgens verzoekster is van een eerlijk proces geen sprake, nu zij door de rechter in haar rechten wordt beperkt.
3.5.
Bij de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek heeft verzoekster dit nog nader toegelicht en daarbij volhard.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
In zijn schriftelijke reactie voert de rechter aan dat de veronderstelling van verzoekster dat op haar beroepszaak de bepalingen van Rv van toepassing zijn en dat op grond daarvan binnen twee weken na de zitting een proces-verbaal van die zitting aan haar had moeten worden verstrekt, onjuist is.
4.2.
Op de beroepszaak van verzoekster is niet Rv van toepassing, maar de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb kent geen bepaling waarin dwingend wordt voorgeschreven dat het proces-verbaal van de zitting binnen een bepaalde termijn moet worden verstrekt. Evenmin kent de Awb een bepaling waaruit blijkt dat het proces-verbaal moet worden verstrekt voordat in de zaak uitspraak is gedaan. De rechter verwijst naar artikel 8:61 van de Awb.
4.3.
De rechter stelt zich primair op het standpunt dat de wet hem niet dwingt tot het verstrekken van het proces-verbaal voorafgaand aan de uitspraak en dat het verzoek om die reden moet worden afgewezen. Subsidiair is de rechter de mening toegedaan dat het niet of niet tijdig verstrekken van een proces-verbaal vóór de uitspraak niet – zonder meer – de schijn van partijdigheid oplevert.
4.4.
Nu verzoekster hem voor een tweede maal heeft gewraakt, verzoekt de rechter te bepalen dat een volgend verzoek in deze procedure niet meer in behandeling zal genomen, opdat hij zonder verdere vertraging uitspraak in de beroepszaak van verzoekster kan doen.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.3.
Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de zaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
De door verzoekster daarvoor aangevoerde omstandigheid dat de rechter geen gevolg heeft willen geven aan haar verzoek om afgifte aan haar van het proces-verbaal van de in de zaak gehouden zitting, vóórdat hij in de zaak uitspraak zal doen, levert echter geen omstandigheid op als hiervoor bedoeld.
5.5.
Met de rechter moet worden vastgesteld dat geen wettelijke bepaling hem dwingt tot afgifte van het proces-verbaal van de zitting binnen de door verzoekster gestelde termijn. De bepalingen van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering waarop verzoekster zich beroept, zijn in het bestuursrecht niet van toepassing en dergelijke bepalingen zijn ook niet te vinden in de Algemene wet bestuursrecht.
5.6.
Evenmin is die afgifte vóórdat in een zaak uitspraak wordt gedaan gebruikelijk. Verzoekster kent aan de inhoud van een proces-verbaal kennelijk meer gewicht toe dan het geval is. Het proces-verbaal bevat, naast een beschrijving van het zittingsverloop, niet meer of minder dan een zakelijke weergave van hetgeen op de zitting is verklaard. Zo verzoekster aan de hand van het proces-verbaal wil verifiëren of de rechter ter zitting afgelegde verklaringen al dan niet in zijn uitspraak heeft meegewogen, kan verzoekster dit ook doen ná die uitspraak, door middel van een ná die uitspraak uitgewerkt en aan haar afgegeven proces-verbaal. Indien verzoekster dan van mening is dat de rechter daarin nalatig is geweest en dat dit zijn uitspraak heeft beïnvloed, staat voor haar de weg open van het instellen van het rechtsmiddel van hoger beroep.
5.7.
Niet gezegd kan dan ook worden dat de rechter door het niet opmaken en afgeven van het proces-verbaal van de zitting, alvorens in de zaak te beslissen, zich jegens verzoekster partijdig heeft opgesteld, dan wel daartoe de schijn heeft gewekt.
5.8.
Nu verzoekster geen andere gronden aan haar wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, behoort dit te worden afgewezen.
5.9.
De wrakingskamer ziet onvoldoende reden om de rechter te volgen in zijn verzoek om op grond van artikel 8:18, lid 4 Awb te bepalen dat een volgend tegen hem in de zaak ingediend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen. Weliswaar heeft verzoekster de rechter tot tweemaal toe gewraakt, maar van een evident misbruik van het middel wraking is onvoldoende gebleken, zeker nu verzoekster heeft verklaard, dat haar eerste wrakingsverzoek op een vergissing berustte, omdat zij niet bekend was met de (processuele) wijze van behandeling van haar beroepszaak.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer [kenmerk] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 22 juli 2016, door mrs. Peters, Breeman en Hopmans, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--