Op 22 juli 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen een senior-rechter. Het wrakingsverzoek was ingediend op 6 juni 2016 en was gericht tegen de senior-rechter die belast was met de behandeling van een beroepszaak van verzoekster tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Verzoekster had eerder al een wrakingsverzoek ingediend, dat op 11 april 2016 was afgewezen. In haar huidige verzoek stelde verzoekster dat de rechter had geweigerd een proces-verbaal van de zitting op te stellen en haar tijdig te verstrekken, wat volgens haar de schijn van partijdigheid wekte.
De rechter reageerde schriftelijk op het wrakingsverzoek en stelde dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was op de beroepszaak, en niet het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Hij betoogde dat er geen wettelijke verplichting bestond om het proces-verbaal binnen een bepaalde termijn te verstrekken en dat het niet verstrekken van het proces-verbaal niet automatisch de schijn van partijdigheid opleverde. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen voldoende gronden had aangevoerd voor haar wrakingsverzoek en wees dit af. De rechtbank besloot dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.