ECLI:NL:RBZWB:2016:4601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
AWB 15_6200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag en procesbelang in bestuursrechtelijke context

Op 22 juli 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eiseres, een bedrijf gevestigd in Breda, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De aanvraag betrof subsidie voor de inzet van 20,5 fte sportcoaches in het jaar 2015. Eiseres stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en niet deugdelijk was gemotiveerd. Tijdens de zitting op 22 juni 2016 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarbij zij onder andere aanvoerde dat het college geen subsidieplafond had vastgesteld en dat de beoordelingscriteria niet duidelijk waren gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres om subsidie betrekking had op het jaar 2015 en dat de activiteiten inmiddels door een andere stichting waren uitgevoerd. Hierdoor kwam de rechtbank tot de conclusie dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het resultaat dat eiseres nastreefde niet meer kon worden bereikt. De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor eiseres om aan te tonen dat zij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar schade te onderbouwen, waardoor de afwijzing van de subsidieaanvraag niet kon worden herzien. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/6200 VEROR

uitspraak van 22 juli 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam bedrijf] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. W.G.M. Vos,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder,

gemachtigden: mr. S. Elbertsen en mr. D. van Tilborg.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 augustus 2015 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van haar aanvraag om subsidie voor de uitvoering van het werkgeverschap en de inzet van 20,5 fte sportcoaches in Breda voor het jaar 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [nama vertegenwoordiger] , [naam vertegenwoordiger2] en haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.A.M. Joosen, [naam vertegenwoordiger3] , [naam vertegenwoordiger4] en haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Binnen de gemeente Breda zijn sinds 2008 combinatiefunctionarissen werkzaam als sport- en cultuurcoaches ter stimulering van (de deelname aan) buitenschoolse sport- en cultuuractiviteiten. Vanaf 2012 zijn in totaal binnen Breda 24 fte combinatiefunctionarissen werkzaam (20,5 fte aan sportcoaches en 3,5 fte aan cultuurcoaches).
Bij brief van 16 september 2014 is een drietal partijen door het college uitgenodigd om een offerte in te dienen voor de coördinatie en het werkgeverschap van de sportcoaches in Breda voor het jaar 2015. Naar aanleiding van deze uitnodiging heeft het college 3 offertes in de vorm van subsidieaanvragen ontvangen van eiseres, [naam stichting] en [naam stichting2] . Op verzoek van het college heeft eiseres de aanvraag aangevuld met het “Aanvraagformulier subsidies gemeente Breda 2015”.
De 3 subsidieaanvragen zijn aan de hand van een scorelijst beoordeeld door een interne beoordelingscommissie van de gemeente. Het resultaat van deze beoordeling was 51 punten voor eiseres, 67 punten voor [naam stichting2] en 77 punten voor [naam stichting] .
Naar aanleiding van deze resultaten en de daaruit voortvloeiende rangschikking heeft het college bij besluit van 22 december 2014 (primair besluit) de subsidieaanvraag van eiseres afgewezen. Verder heeft het college bij afzonderlijke besluiten van 22 december 2014 de subsidieaanvraag van [naam stichting2] eveneens afgewezen en de subsidie-aanvraag van [naam stichting] voor een bedrag van € 1.284.293,- toegewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de Adviescommissie bezwaarschriften een advies uitgebracht aan het college. De Adviescommissie heeft het college geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en alsnog een besluit te nemen gebaseerd op onder meer de Algemene Subsidieverordening Breda 2011.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de subsidieaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de totaalscore die aan de offerte van eiseres is toegekend 51 punten bedraagt en de totaalscore van [naam stichting] 77 punten bedraagt, waarmee de offerte van eiseres niet als beste is beoordeeld. Volgens het college is de subsidieaanvraag van eiseres op de volgende argumenten afgewezen:
de herverdeling van het beschikbare aantal fte zowel in functie als in wijken, in tegenstelling tot het uitgangspunt van het college om de verdeling van fte’s in 2015 niet te wijzigen;
de insteek op zelfsturende teams, waarmee de rol van de stedelijke coördinatie onvoldoende duidelijk wordt;
de werkwijze rond het verlengen van contracten van sportcoaches, waardoor een aantal sportcoaches niet wordt behouden.
Verder is in het bestreden besluit vermeld dat de subsidieaanvraag is gebaseerd op artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene Subsidieverordening Breda 2011.
2. Eiseres voert, samengevat, aan dat het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Verder brengt eiseres naar voren dat het bestreden besluit ten onrechte niet is gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Daarnaast stelt eiseres dat door het college geen subsidieplafond is vastgesteld, waardoor het college op grond hiervan de subsidieaanvraag niet had mogen afwijzen. Eiseres brengt eveneens naar voren dat [naam stichting] naast de uitnodigingsbrief van 16 september 2014, ook op 5 september 2014 een brief van het college inzake de subsidieaanvraag heeft ontvangen. Als gevolg hiervan beschikte [naam stichting] over meer informatie en heeft zij langer de tijd gehad om de aanvraag voor te bereiden.
Met betrekking tot de beoordelingscriteria stelt eiseres dat niet duidelijk is welke criteria door het college en de interne beoordelingscommissie zijn gehanteerd en dat deze criteria ten onrechte niet bekend zijn gemaakt. Wat betreft het beoordelingscriterium ‘herverdeling beschikbare fte’ merkt eiseres op dat in de brief van 16 september 2014 is vermeld dat de huidige inzet van de sportcoaches 'leidend is’. Daaruit volgt volgens eiseres niet dat de verdeling van de fte’s niet zou mogen worden gewijzigd. Wat betreft de werkwijze ten aanzien van de verlenging van contracten stelt eiseres dat zij daarmee voldoende rekening heeft gehouden, nu in de uitnodigingsbrief slechts is vermeld dat het college hecht aan continuïteit van activiteiten en behoud van reeds aanwezige kennis en ervaring. Verder heeft eiseres twijfels ten aanzien van de punten die door de beoordelingscommissie zijn toege-kend aan de beoordelingscriteria ‘de mate waarin de huidige werknemers kunnen worden behouden’, ‘mogelijkheid tot naamswijziging’ en ‘beschikbaar budget en cofinanciering’.
3. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres om subsidie ziet op het jaar 2015 en dat de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft inmiddels zijn uitgevoerd door [naam stichting] . De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep inzake de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dit is het geval als het resultaat dat eiseres nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiseres feitelijke betekenis kan hebben. Als dat niet zo is, dan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Volgens vaste rechtspraak kan procesbelang onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van het bestreden besluit. Schade kan immers op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht of een vordering bij de burgerlijke rechter worden vergoed als het schadeveroorzakende besluit door de bestuursrechter onrechtmatig is gevonden. Daartoe is wel vereist dat de schade tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt door middel van het leveren van een begin van bewijs. Daarnaast kan volgens vaste rechtspraak het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van een besluit zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de bestuursrechter kan worden betrokken bij toekomstige besluitvorming.
5. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat haar procesbelang met name is gelegen in toekomstige besluitvorming, nu bij haar onduidelijkheid blijft bestaan over de besluitvorming van het college en de beoordelingssystematiek, die het college bij deze subsidieaanvragen hanteert.
Vast staat dat het college voor het jaar 2016 opnieuw een aantal partijen heeft uitgenodigd om een subsidieaanvraag in te dienen voor de uitvoering van het werkgeverschap en de inzet van de sportcoaches. Eiseres heeft naar aanleiding hiervan wederom een subsidieaanvraag ingediend. Nu de subsidieaanvraag van eiseres voor het jaar 2016 echter reeds is afgewezen, kan het procesbelang van eiseres uitsluitend zijn gelegen in de toekomstige besluitvorming van het college voor het jaar 2017 en de daarop volgende jaren.
Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat het voor het jaar 2017 geldende kader voor subsidiëring en – in het verlengde daarvan – de wijze van beoordeling van subsidieaanvragen wezenlijk zal verschillen van de bestaande situatie. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen, mede gelet op het gegeven dat in de notitie “Kansen voor sport en cultuur, kader werkgeverschap combinatiefuncties 2016” expliciet is vermeld dat 2016 wordt beschouwd als een overgangsjaar. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de kaders voor het jaar 2017 momenteel nog worden ontwikkeld en nog niet gereed zijn.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het college voor het jaar 2017 een nieuw toetsingskader gaat ontwikkelen voor subsidieaanvragen voor de uitvoering van het werkgeverschap en de inzet van sportcoaches in Breda. Dit toetsingskader zal wezenlijk gaan verschillen van het voor het jaar 2015 gehanteerde, en in deze zaak ter beoordeling voorliggende, toetsingskader. Als gevolg hiervan kan naar verwachting de beoordeling van een toekomstige voor het jaar 2017 ingediende subsidieaanvraag niet meer worden vergeleken met de door het college in het jaar 2015 gemaakte beoordeling.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres wat betreft toekomstige besluitvorming onvoldoende procesbelang (meer) heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Als gevolg hiervan komt de rechtbank niet toe aan hetgeen de gemachtigden van het college ter zitting naar voren hebben gebracht inzake het ter zitting aanvoeren van nieuwe beroepsgronden door eiseres en de mogelijke strijd met de goede procesorde in dit verband.
6. Verder heeft eiseres ter zitting toegelicht dat haar procesbelang ook gelegen is in het gegeven dat zij schade heeft geleden, met name als gevolg van omzetverlies.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de afwijzing van de subsidieaanvraag daadwerkelijk schade heeft geleden. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij schade heeft geleden, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens die een begin van bewijs leveren. Dit had echter wel op haar weg gelegen, nu het college heeft toegelicht dat de subsidie uitsluitend is bedoeld als financiering voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten (het dekken van de gemaakte kosten) en dat eiseres geen schade kan hebben geleden, nu zij deze activiteiten niet heeft uitgevoerd.
7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres geen procesbelang (meer) heeft. Als gevolg hiervan kan de rechtbank niet toekomen aan een inhoudelijke behandeling van het beroep. De rechtbank zal het beroep van eiseres niet‑ontvankelijk verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, en mr. W. Toekoen en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van mr. B.M.A. Laheij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.