ECLI:NL:RBZWB:2016:4520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
AWB 15_5473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om hogere piketvergoeding met terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de Veiligheidsregio Zeeland, een verzoek ingediend om met terugwerkende kracht een hogere piketvergoeding te ontvangen over een periode van 1 januari 2009 tot 1 november 2013. Eiser stelt dat de verplichte aanwezigheid tijdens zijn lunchpauze als arbeidstijd moet worden aangemerkt en dat hij recht heeft op een volledige vergoeding. De Veiligheidsregio heeft echter in een eerder besluit vastgesteld dat de vergoeding voor deze periode 10% van het uurloon bedraagt, wat eiser als onvoldoende beschouwt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. Eiser heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen de eerdere uitbetaling van de piketvergoeding, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de Veiligheidsregio niet-ontvankelijk en verklaart het beroep voor het overige ongegrond. De Veiligheidsregio wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5473 AW

uitspraak van 21 juli 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. N.J. Brouwer,
en
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland (Veiligheidsregio), verweerder,
gemachtigde: mr. A. de Visser.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Veiligheidsregio op zijn bezwaarschrift inzake het toekennen van een compensatie voor het verplicht aanwezig zijn tijdens zijn lunchpauze.
Op 30 oktober 2015 heeft de Veiligheidsregio beslist op het bezwaarschrift (bestreden besluit). Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op dit besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 14 juni 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Veiligheidsregio heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was sinds 1 januari 2009 werkzaam bij de Stadsgewestelijke Brandweer Vlissingen-Middelburg (SGB).
Door de SGB is in 1999 gesignaleerd dat de beschikbaarheid van vrijwilligers gedurende enkele uren op de weekdagen onder druk staat vanwege de reistijd van en naar het werk. Dit betreft onder meer het tijdstip van 12:00 uur tot 13:00 uur. De SGB heeft daarom de OR gevraagd om in te stemmen met het verlenen van een piketvergoeding voor consignatiediensten door beroepsleden van de brandweer. De OR heeft met dit voorstel ingestemd. De maandelijkse vergoeding is toen vastgesteld op 6,5 maal het voor de individuele medewerkers geldende uurloon. De berekeningsgrondslag van de vergoeding is 3 uur per dag, 5 dagen per week, 52 weken per jaar (= 780 uur per jaar = 65 uur per maand) en 10% van het uurloon. Eiser heeft sinds zijn aanstelling op basis van deze berekening een piketvergoeding ontvangen.
Eiser heeft op 19 november 2013 aan de SGB gevraagd om hem met terugwerkende kracht een hogere piketvergoeding toe te kennen over de periode van 1 januari 2009 tot 1 november 2013. Volgens eiser moet de consignatieverplichting tussen 12:00 uur en 13:00 uur worden gezien als een aanwezigheidsdienst zoals bedoeld in artikel 1:1 van het Arbeidstijdenbesluit. De aanwezigheidsdienst moet daarom worden gezien als arbeidstijd en die dient volledig uitbetaald te worden, aldus eiser.
De brandweertaken van de SGB zijn per 1 januari 2014 overgedragen aan de Veiligheidsregio. Eiser heeft sinds 1 januari 2014 een aanstelling bij de Veiligheidsregio.
Bij brief van 14 april 2014 heeft eiser de SGB in gebreke gesteld en de SGB verzocht alsnog binnen twee weken, en dus uiterlijk 28 april 2014, op zijn verzoek te beslissen. De SGB heeft eiser vervolgens laten weten dat de afhandeling van zijn verzoek is overgedragen aan de Veiligheidsregio.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 1 augustus 2014 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de SGB dan wel de Veiligheidsregio op het verzoek van eiser.
Bij uitspraak van 16 december 2014 heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, de Veiligheidsregio opgedragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak een beslissing te nemen op eisers aanvraag, en bepaald dat de Veiligheidsregio een bedrag van € 1.260,- aan dwangsommen heeft verbeurd (BRE 14/4888 WOB).
Bij besluit van 24 december 2014 (primair besluit) heeft de Veiligheidsregio bepaald dat eiser over de periode van 1 januari 2013 (de datum van de start van de Veiligheidsregio) tot 1 november 2013 een compensatie krijgt voor het verplicht aanwezig zijn tijdens de lunchpauze. Het vergoedingenniveau van de compensatie is vastgesteld op 50% van het uurloon voor ieder uur dat de voorgenoemde verplichting op eiser rust. De reeds uitbetaalde consignatievergoeding wordt hierop in mindering gebracht. De Veiligheidsregio heeft eisers verzoek afgewezen voor zover dit ziet op de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 12 juni 2015 heeft eiser de Veiligheidsregio in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar. Bij brief van 11 augustus 2015 heeft eiser beroep aangetekend tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
2. Bij het bestreden besluit heeft de Veiligheidsregio de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 december 2015 heeft de Veiligheidsregio aan eiser een bedrag van € 1.260,- aan verbeurde dwangsommen toegekend, in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift.
Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Veiligheidsregio op zijn bezwaarschrift.
De Veiligheidsregio heeft op 30 oktober 2015 alsnog een beslissing op dit bezwaarschrift genomen. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. Niet gebleken is dat eiser nog een belang heeft bij de beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door de Veiligheidsregio. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beroep tegen bestreden besluit van 30 oktober 2015
4. De Veiligheidsregio stelt zich in het bestreden besluit, samengevat en onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften Vlissingen, op het volgende standpunt. Op aangewezen medewerkers van de Veiligheidsregio rust de verplichting om zich tijdens hun pauze bereikbaar en beschikbaar te houden voor repressie. Deze tijd is op zichzelf geen arbeidstijd. Echter, als de werknemer de arbeidsplaats niet mag verlaten, moet deze pauzetijd worden meegeteld als arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit. De Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit doen echter geen uitspraken over de arbeidsvoorwaardelijke beloning. Daarover maken de sociale partners afspraken. De sociale partners hebben in hoofdstuk 20 van de CAR-UWO op dit punt arbeidsvoorwaardelijke afspraken vastgelegd. Dit hoofdstuk is door de Veiligheidsregio dan ook in eisers arbeidsvoorwaardelijke beloning toegepast. Dat betekent dat er geen rechtspositionele plicht aanwezig is om de aan eiser toegekende toelage (al dan niet met terugwerkende kracht) te herzien. De Veiligheidsregio heeft echter – geheel onverplicht – besloten om een van hoofdstuk 20 afwijkende toelage vast te stellen. De Veiligheidsregio heeft het daarbij redelijk geacht om aan eisers verzoek maar een beperkte terugwerkende kracht toe te kennen, namelijk vanaf de datum van de start van de Veiligheidsregio, te weten 1 januari 2013.
5. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Met de vaststelling dat de verplichte aanwezigheid voor 50% doorbetaald moet worden, geeft de Veiligheidsregio al aan dat de eerdere uitbetaling van 10% geen recht deed aan de situatie. Tegenover de verplichte aanwezigheid dient bovendien een vergoeding van 100% te staan, omdat deze aanwezigheid als arbeidstijd moet worden aangemerkt. Daarnaast verjaart de rechtsvordering tot betaling van een geldsom pas vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken. De Veiligheidsregio dient dan ook aan eiser alsnog een billijke vergoeding uit te betalen over de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013.
6. Op grond van artikel 1:1 van het Arbeidstijdenbesluit wordt onder aanwezigheidsdienst verstaan: een aaneengesloten periode van ten hoogste 24 uren waarin de werknemer, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, verplicht is op de arbeidsplaats aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten.
Hoofdstuk 20 van de CAR-UWO ziet op de vergoeding van piketdienst door de beroepsbrandweer.
Op grond van artikel 20:1:1 van de CAR-UWO heeft de ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst, aanspraak op een vergoeding.
Artikel 20:1:2 van de CAR-UWO luidt als volgt:
Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo spoedig mogelijk - in de regel binnen zes kalenderweken - na het tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in de periode van 1 januari 2009 tot
1 november 2013 een piketvergoeding gekregen van 10% van het uurloon. Aan een betaling van salaris ligt in de regel een besluit ten grondslag. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan dit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 1999, ECLI:NL:CRVB:
1999:AA3959). Voor zover in (periodieke) betalingen terugkerende elementen voorkomen, is over elk afzonderlijk element alleen een besluit genomen bij de eerste keer dat dit element aan de orde is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 januari 2004, ECLI:NL:CRVB:
2004:AO2027). Eiser heeft (destijds) geen rechtsmiddelen ingesteld tegen de uitbetaling van een piketvergoeding van 10% van het uurloon. Dit betekent dat het besluit daartoe in beginsel in rechte vaststaat.
Eiser wil met zijn aanvraag van 19 november 2013 bereiken dat hij met terugwerkende kracht alsnog een hogere piketvergoeding uitbetaald krijgt over de periode van
1 januari 2009 tot 1 november 2013. Dit is een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Dit betekent dat de rechtbank zich in beginsel dient te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Eiser heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren gebracht, en de rechtbank is van dergelijke feiten of omstandigheden ook niet gebleken.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij een vordering heeft op zijn werkgever en dat de verjaringstermijn nog niet is verstreken, overweegt de rechtbank dat eiser hierin niet kan worden gevolgd. Een vordering ontstaat niet met het enkele indienen van een aanvraag. Er is in het verleden geen hogere vordering ontstaan dan die voortvloeit uit het salarisbesluit omdat het salarisbesluit in rechte vaststaat. Het beroep van eiser op de jurisprudentie ten aanzien van de verjaringstermijn van een vordering kan in dit geval dan ook niet slagen.
8. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Veiligheidsregio tot de afwijzing van eisers verzoek heeft kunnen komen. Daarnaast is eiser met alsnog de toekenning van een piketvergoeding van 50% van het uurloon over de periode vanaf 1 januari 2013 niet benadeeld.
9. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
10. De rechtbank zal de Veiligheidsregio veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het beroep dat gericht is tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 124,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 0,25).
11. Daarnaast dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Veiligheidsregio;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • draagt de Veiligheidsregio op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Veiligheidsregio in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 124,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. P.H.J.G. Römers en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.