ECLI:NL:RBZWB:2016:4518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
12/996001-08
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en valsheid in geschrift in beleggingsfraude met Costa Rica als doel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een grootschalige oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft een beleggingsproduct aangeboden dat investeerders moest overtuigen om geld te investeren in landbouwgrond in Costa Rica. De brochure die werd gebruikt om dit product te verkopen, bevatte talrijke onjuistheden en misleidende informatie over de betrokken bedrijven en de eigendomsstructuur van de grond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen en dat hij op de hoogte was van de onjuistheden in de brochure. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor oplichting, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De strafmaat is vastgesteld op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de schending van het recht op vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en cliënt. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, die bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/996001-08 (onderzoek [naam kantoor/onderzoek] )
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. R.A.A. Maat, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 6 en 7 april 2009 en op de zittingen van 27, 28 en 29 juni 2016, waarbij de officier van justitie mr. E.C. Visser en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 7 juli 2016.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
[naam makelaarskantoor] , in elk geval een rechtspersoon,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2005 tot
en met 31 december 2006 te Heerhugowaard en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en / of van een valse
hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door
een samenweefsel van verdichtsels,
(telkens) meerdere (hieronder genoemde) perso(o)n(en), en/of andere (rechts)
perso(o)n(en) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van (telkens) een geldbedrag
(in totaal ongeveer 1.127.450,- euro), in elk geval van enig goed en/of tot
het aangaan van een schuld,
hierin bestaande dat [naam makelaarskantoor] , in elk geval een rechtspersoon,
en/of haar mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en
/ of in strijd met de waarheid
- heeft/hebben voorgwend dat [naam makelaarskantoor] een solide onderneming is die
gespecialiseerd is in onroerend goed transacties in het buitenland en/of
- heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] te Panama de eigenaar was van de
plantage [naam/nummer plantage] te Costa Rica, die was opgedeeld in 739 kavels
van elk 2000 vierkante meter die verkocht zouden worden en/of
- heeft/hebben voorgewend dat de door hieronder genoemde perso(o)n(en)
ingelegde geldbedragen aangewend zouden worden voor de aankoop van deze kavels
en/of
- heeft/hebben voorgewend dat deze kavels reeds voorzien waren van
infrastructuur en irrigatie en/of
- heeft/hebben voorgewend dat de door [bedrijfsnaam 2] verkochte kavels grond op
naam van de koper zou komen te staan en dat dit via een notariële akte zou
worden geregistreerd in het kadaster van Costa Rica en/of
- heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 3] de verkochte kavels grond zou gaan
huren en/of
-heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] een zeer solvabele onderneming was met
een eigen vermogen van
$ 7.602.601,- en/of
-heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] met haar eigen vermogen garant zou
staan voor de huurbetalingen van [bedrijfsnaam 3] en/of
-heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] de verkochte kavels grond weer zou
willen terugkopen na afloop van de door de beleggers gekozen verhuurtermijn
en/of
-heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] een van [naam kantoor/onderzoek] en [naam makelaarskantoor]
onafhankelijk bedrijf was, dat al sinds 1991 bezig is met investeren in
landbouwgrond in Costa Rica en/of
-heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 3] een van [naam kantoor/onderzoek] en [naam makelaarskantoor]
onafhankelijk bedrijf was, dat al sinds 1998 bezig is met het operationeel
maken van plantages en/of
-heeft/hebben voorgewend dat [naam kantoor/onderzoek] een accountants- en
administratiekantoor is dat sinds 1990 in Costa Rica is gevestigd en onder
leiding staat van een CPA
waardoor (telkens) de belegger(s), althans die een of meer pers(o)n(en)
(hieronder genoemd) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of aangaan
van een schuld
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedragingen;
althans
bij/tot welke misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1
april 2005 tot en met 1 oktober 2005 te Heerhugowaard en/of Roosendaal en/of
Middelburg en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
behulpzaam is geweest danwel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen
heeft verschaft door de inhoud van de brochure " [naam brochure] " van
[naam makelaarskantoor] samen te stellen.
De onderstaande personen zijn door [naam makelaarskantoor] en/of haar mededader(s) onder
meer bewogen tot de afgifte van geld en/of het aangaan van een schuld:
[aangever 1] / Spanje GA-004 52.000,00 euro 03-10-05
[aangever 2] / Venlo GA-016 10.400,00 euro 06-10-05
[aangever 3] GA-006 20.800,00 euro 17-10-05
[aangever 4] / Gemert GA-010 10.000,00 euro 01-11-05
[aangever 4] / Gemert GA-010 400,00 euro 14-11-05
[aangever 4] / Gemert GA-010 10.400,00 euro 22-11-05
[aangever 5] / Erica GA-005 10.400,00 euro 28-11-05
[aangever 6] / Emmen GA-007 10.300,00 euro 29-11-05
[aangever 7] / Arnhem GA-014 20.800,00 euro 15-12-05
[aangever 8] / Megen GA-011 41.200,00 euro 28-12-05
[aangever 9] / Portugal GA-015 20.000,00 euro 04-01-06
[aangever 9] / Portugal GA-015 800,00 euro 05-01-06
[aangever 10] / Nieuwleusen GA-017 15.300,00 euro 11-01-06
[naam partner aangever 11] / Liempde GA-008 10.400,00 euro 13-01-06
[aangever 12] / Overdinkel GA-013 30.600,00 euro 16-01-06
[aangever 13] / Harderwijk GA-002 10.300,00 euro 18-01-06
[aangever 14] / Marienberg GA-009 10.400,00 euro 27-01-06
[aangever 15] / Hilversum GA-003 20.200,00 euro 13-02-06
[aangever 16] / Middelburg GA-019 10.400,00 euro 27-02-06
[aangever 17] / Houten GA-020 20.800,00 euro 09-03-06
[aangever 18] / Zoetermeer GA-012 10.400,00 euro 14-03-06
[aangever 19] GA-001 126.250,00 euro 05-04-06
[aangever 19] GA-001 121.200,00 euro 27-04-06
[aangever 20] / Groningen GA-018 104.000,00 euro 15-05-06
Artikel 47, 48, 51, 326 Wetboek van Strafrecht
art 326a Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2005
tot en met 31 december 2006 te Middelburg en/of (elders) in Nederland,
meermalen (telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en) (in totaal een bedrag
van 105.750,-), welk(e) geldbedrag(en) deel uitmaakte(n) van
(beleggings)gelden die hij als feitelijk leidinggevende(n) van [naam makelaarskantoor]
en/of [naam kantoor/onderzoek] en/of [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] en/of één of meer aan deze
BV's gelieerde rechtspersonen, in elk geval een rechtspersoon, anders dan
door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Artikel 321 Wetboek van Strafrecht
art 321 Wetboek van Strafrecht
2.
[naam makelaarskantoor] , in elk geval een rechtspersoon, op één of meer tijdstipen
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2005 tot en met 31 december 2006 te
Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt
van een valse prospectus en/of brochure ( [naam brochure] ), althans
van een in een prospectus en/of brochure ( [naam brochure] ) opgenomen
balans en/of accountantsverklaring
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken
(zakelijk weergegeven) hierin dat
[naam makelaarskantoor] , in elk geval een rechtspersoon, genoemd prospectus en/of brochure
althans de in de prospectus en/of brochure ( [naam brochure] )
opgenomen balans en/of accountantsverklaring ter kennis heeft gebracht aan
[aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5]
, [aangever 6] , [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] ,
[aangever 10] , [naam partner aangever 11] , [aangever 12] , [aangever 13] , [aangever 14] , [aangever 15]
, [aangever 16] , [aangever 17] , [aangever 18] , [aangever 19]
en [aangever 20] ,en/of andere (rechts)personen,
en bestaande die valsheid of vervalsing - zakelijk weergegeven- hierin dat in
de genoemde prospectus en/of brochure in strijd met de waarheid was vermeld
dat
- [bedrijfsnaam 2] de eigenaar is van de plantage [naam/nummer plantage] te Costa Rica
die is opgedeeld in 739 kavels van elk 2000 vierkante meter die verkocht
worden en/of
- [bedrijfsnaam 2] een eigen vermogen heeft van $ 7.602.601,- op een balanstotaal van
$ 10.988.338,- en/of
-door CPA [naam 1] wordt verklaard (zakelijk weergegeven) dat de
opgenomen balans van [bedrijfsnaam 2] waar en getrouw is en/of
- [bedrijfsnaam 2] al sinds 1991 bezig is met investeren in landbouwgrond in Costa
Rica en/of
- [bedrijfsnaam 3] al sinds 1998 bezig is met het operationeel maken van plantages
en/of
- [naam kantoor/onderzoek] een accountants- en administratiekantoor is dat sinds 1990 in
Costa Rica is gevestigd en onder leiding staat van een CPA
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden
gedraging(en);
althans
bij/tot welke misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1
april 2005 tot en met 1 oktober 2005 te Heerhugowaard en/of Roosendaal en/of
Middelburg en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
behulpzaam is geweest danwel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen
heeft verschaft door de inhoud van de brochure " [naam brochure] " van
[naam makelaarskantoor] samen te stellen.
Artikel 47, 48, 51, 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2005
tot en met 31 december 2006 te Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
als heeft deelgenomen aan een organisatie, (mede) bestaande uit [naam makelaarskantoor]
[naam stichting 1] , [naam stichting 3] , [medeverdachte 1]
en [medeverdachte 2] en/of één of meer andere rechts- en/of natuurlijke
personen, welke organisatie tot oogmerk had:
- het plegen van oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht)
- althans het plegen van misdrijven,
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider van genoemde organisatie
was.
Artikel 47, 140 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Inleiding

In april 2006 is de FIOD-ECD (hierna te noemen: FIOD) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [naam stichting 1] en [naam makelaarskantoor] (hierna: onderzoek [naam kantoor/onderzoek] ). In dit onderzoek zijn als verdachten aangemerkt [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De zaken tegen verdachten zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. Alle strafzaken hebben na dagvaarding een gelijke proceduregang gevolgd. Zij zijn steeds gezamenlijk aangebracht op de opeenvolgende zittingen. De verwijzingen naar de rechter-commissaris voor het verhoren van getuigen en voor het doen van het overige onderzoek waren telkens in alle zaken gelijkluidend. De resultaten van de werkzaamheden van de rechters-commissaris zijn in alle dossiers gevoegd en dat geldt ook voor de stukken die werden verkregen na incidenten of anderszins. De officier van justitie heeft in alle zaken hetzelfde requisitoir gehouden en pas aan het einde daarvan gespecificeerd per verdachte. De raadslieden hebben zich in de hele proceduregang geschaard achter elkaars verzoeken en verweren.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank ervoor gekozen om ook de vonnissen op dezelfde wijze in te richten. Dat betekent ook dat in alle vonnissen de verweren door de raadslieden van alle verdachten worden besproken. De leesbaarheid van het vonnis is naar het oordeel van de rechtbank gediend door alle verdachten (mede) bij hun achternaam te noemen.
In de overwegingen betreffende de niet-ontvankelijkheidsverweren zijn in verband met de leesbaarheid van de tekst voetnoten geplaatst, met name ten aanzien van de gesprekken met geheimhouders. Deze voetnoten hebben, gelet op het feit dat zij niet zien op bewijsmiddelen, slechts de status van verwijzing. De voetnoten die zijn geplaatst vanaf
‘6 De beoordeling van het bewijs’ hebben wel de status van redengevende bewijsmiddelen.

4.Procesverloop

De verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn in maart 2008 in verzekering gesteld. In verband met het voortduren van het voorarrest van [verdachte] is de zaak tegen hem pro forma behandeld op de zittingen van 19 juni 2008 en 11 september 2008. De verdediging heeft reeds vóór de zitting van 19 juni 2008 onderzoekswensen ingediend bij de rechter-commissaris. Een deel daarvan is toegewezen ter zitting en na de zitting uitgevoerd.
Op 23 oktober 2008 zijn de zaken tegen alle vier de verdachten in dit onderzoek aangebracht, alsmede de zaak in het onderzoek [bedrijfsnaam 1] tegen [verdachte] . In verband met onderzoekswensen van de verdediging is de behandeling van de zaken geschorst en zijn de zaken verwezen naar de rechter-commissaris voor onder meer het horen van enkele aangevers. De rechtbank heeft verzoeken tot het horen van getuigen in Costa Rica afgewezen. De toegewezen verhoren hebben plaatsgevonden in de periode van 9 maart 2009 tot en met 31 maart 2009.
Op 6 en 7 april 2009 zijn de zaken op zitting gepland om inhoudelijk te worden behandeld. Op 6 april 2009 heeft de officier van justitie een proces-verbaal overgelegd, opgemaakt door de FIOD, waarin staat vermeld dat het dossier drie niet-vernietigde uitgewerkte tapgesprekken met geheimhouders bevat. De rechtbank heeft geoordeeld dat een nader proces-verbaal opgemaakt diende te worden over, kort gezegd, het onderzoek van de FIOD naar de geheimhoudersgesprekken. Daarna is de rechtbank voortgegaan met de inhoudelijke behandeling en zijn de feiten besproken. Voorafgaand aan de zitting van 7 april 2009 is een aanvullend proces-verbaal van de FIOD overgelegd. De verbalisanten waren ook ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft bepaald dat er, mede gelet op stukken overgelegd door de verdediging van [verdachte] , nader onderzoek diende te worden verricht naar de geheimhoudersgesprekken en heeft daartoe de zaken opnieuw verwezen naar de rechter-commissaris. Het hoofd van de tapkamer, [naam 2] , is verhoord op 14 juli 2009. De door de verdediging voorgedragen deskundige [naam deskundige 3] heeft gerapporteerd over zijn onderzoek naar de geheimhoudersgesprekken op 2 september 2009. Hierna is het hoofd van de tapkamer nogmaals gehoord. Nadat de verdediging nog enkele nieuwe telefoonnummers had opgegeven waarvan moest worden onderzocht of die in de tapgesprekken waren gebruikt
,heeft [naam deskundige 3] aanvullend gerapporteerd op 20 november 2009.
Bij brief van 7 januari 2013 heeft de rechter-commissaris het onderzoek afgerond en de stukken in handen van de officier van justitie gesteld.
Op 8 april 2013 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer de raadslieden bericht over een geplande regiezitting op 27 mei 2013. Verzocht is om onderzoekswensen kenbaar te maken. Tijdens deze regiezitting heeft de rechtbank verzoeken toegewezen tot het horen van getuigen, waaronder in Costa Rica woonachtige getuigen en getuigen in verband met geheimhoudersgesprekken. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van
20 september 2013 tot en met 10 september 2014. De rogatoire commissie is in september 2014 afgereisd naar Costa Rica en heeft daar op 8, 9 en 10 september 2014 getuigen gehoord (hierna: CR 2014).
Op 25 februari 2015 heeft een informele regiebijeenkomst plaatsgevonden, met het oog op de geplande inhoudelijke behandeling van de zaak op 20 en 21 april 2015. Tijdens deze bijeenkomst heeft de verdediging opnieuw verzocht getuigen te horen in Costa Rica, dit onder meer naar aanleiding van het door de officier van justitie in september 2014 verrichte onderzoek in het Registro Nacional in San José, Costa Rica. Gelet op de onderzoekswensen heeft de zitting van 20 april 2015 een regiekarakter gekregen en tijdens deze zitting is bepaald dat wederom getuigen dienden te worden gehoord, onder meer in Costa Rica. De rogatoire commissie is in november 2015 afgereisd naar Costa Rica en heeft daar op 9, 10, 11 en 12 november 2015 getuigen gehoord (hierna: CR 2015).
Op 27, 28 en 29 juni 2016 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden telkens tot en met het laatste woord van de verdachten voor zover zij aanwezig waren, en op 7 juli 2016 is het onderzoek formeel gesloten.

5.De voorvragen

5.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat bij feit drie “het plegen van misdrijven” onvoldoende feitelijk in de tenlastelegging is weergegeven. Het verwijt “het plegen van misdrijven” duidt op meer en mogelijk andere misdrijven, maar deze worden niet nader omschreven. De rechtbank acht derhalve de tenlastelegging partieel nietig voor zover deze betrekking heeft op feit drie (criminele organisatie) onder het derde gedachtestreepje: “althans het plegen van misdrijven”.
5.2
De rechtbank is bevoegd
5.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
5.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verschillende verweren gevoerd die strekken tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachten.
De redelijke termijn
De verdediging is van mening dat de redelijke termijn is geschonden en dat daarmee de goede procesorde dusdanig geweld is aangedaan dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Na afronding van de getuigenverhoren in september 2009 heeft er geen feitelijk onderzoek meer plaats gevonden tot de zitting van 27 april 2013. De zaak heeft daardoor drieënveertig maanden stil gelegen in een onderzoek dat in totaal negenennegentig maanden heeft geduurd. Het is aan het Openbaar Ministerie om de termijn te bewaken, hetgeen niet is gebeurd. Een dergelijk tijdsverloop heeft het onderzoek ernstige schade toegebracht.
Geheimhoudersgesprekken
Allereerst is aangevoerd dat al eerder door de rechtbank is vastgesteld dat met het niet vernietigen van geheimhoudergesprekken een rechtstatelijk belang is geschonden. De rechtbank heeft het verschoningsrecht en het recht op eerbiediging van de tussen verdachte en raadsman gewisselde informatie echter verder uitgehold door nader onderzoek te (laten) verrichten naar de geheimhoudersgesprekken en deze openlijk ter zitting te bespreken. Het onderzoek door de rechter-commissaris was niet goed mogelijk, omdat niet alle gegevens meer beschikbaar waren. Niet alleen zijn er fouten gemaakt in het taponderzoek, maar ook is er gelogen over de geheimhoudergesprekken en heeft de officier van justitie evident onjuist verklaard dat ‘de taps niet zijn gebruikt’. Twee van de geheimhoudergesprekken zijn sturend in het opsporingsonderzoek gebruikt. Verwezen is naar de Hells Angels-zaak
(NJ 2008, 532).
Gebrekkig onderzoek
Hoewel de opsporingsambtenaren het in het kader van het opsporingsonderzoek noodzakelijk vonden dat ook in Costa Rica onderzoek gedaan zou worden, heeft het Openbaar Ministerie beslist dit achterwege te laten. Ook de huidige officier van justitie heeft zich steeds verzet tegen het verrichten van onderzoek in Costa Rica. Het talmen met het horen van getuigen in Costa Rica heeft het onderzoek veel schade toegebracht. Getuigen zijn hangende het onderzoek overleden en de getuigen die wél zijn gehoord, hebben verklaard dat het tijdsverloop de reproductie van feiten bemoeilijkte. Het Openbaar Ministerie en de FIOD hebben doelbewust of op grove wijze de verdediging benadeeld tijdens de opsporing waardoor er van een eerlijk proces geen sprake meer kon en kan zijn. Dit blijkt temeer uit het eigenhandige - niet al te zorgvuldige - onderzoek tijdens CR 2014 van de officier van justitie in Costa Rica bij het Registro Nacional waardoor een tweede rechtshulpverzoek noodzakelijk was.
De verdediging vindt het laakbaar dat de officier van justitie heeft gezegd dat getracht is [medeverdachte 1] aan te houden, terwijl [medeverdachte 1] zelf heeft verklaard dat dit niet is gebeurd. De officier van justitie heeft aldus een broodje-aapverhaal verzonnen om de voorlopige hechtenis van [verdachte] te rechtvaardigen.
Tijdens zijn eerste verhoor is [verdachte] een foto getoond waarop hij en [naam 3] op een luchthaven te zien zijn. Deze foto dateert uit 2001 of daarvoor en dat wijst erop dat sprake is geweest van een eerder opsporingsonderzoek. [verdachte] veronderstelt dat hij en [naam 3] bij dat eerder onderzoek (stelselmatig) zijn gevolgd. Ten onrechte is over dit eerdere onderzoek geen proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, zodat niet kan worden gecontroleerd of rechtmatig van opsporingsbevoegdheden gebruik is gemaakt.
5.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De redelijke termijn
De officier van justitie heeft als reactie op dit niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging – kort gezegd – naar voren gebracht dat de termijn voor de behandeling van deze zaak weliswaar onwenselijk lang is, maar dat dit geen reden is de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren. Hij verwijst hiervoor naar de jurisprudentie en de feitelijke gang van zaken. Het Openbaar Ministerie en de rechtbank hebben steeds voortvarendheid betracht bij het uitvoeren van de onderzoekswensen van de verdediging.
De geheimhoudersgesprekken
De FIOD en het Openbaar Ministerie hebben achteraf bezien niet de juiste beslissingen genomen ten aanzien van de geheimhoudersgesprekken. Deze gesprekken hadden onderkend en vernietigd moeten worden. Er is dan ook sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat beoordeeld dient te worden aan de hand van de criteria van artikel 359a Sv en de in de jurisprudentie genoemde criteria. Deze zaak is gelet op de aard, omvang en relevantie van de geheimhoudersgesprekken niet vergelijkbaar met de Hells Angels-zaak. Er is geen sprake geweest van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging waardoor tekort is gedaan aan het recht op een eerlijke behandeling van de strafzaak. Van belang hierbij is dat de geheimhoudersgesprekken op geen enkele manier van enige (sturende) betekenis zijn geweest in dit onderzoek. Volstaan kan worden met bewijsuitsluiting van de geheimhoudersgesprekken.
Gebrekkig onderzoek
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de informatie in de brochure het uitgangspunt vormt voor de ten laste gelegde oplichting. Uit het dossier blijkt onomstotelijk dat in de brochure onwaarheden staan. Net als zijn voorganger, mr. Biemond, vond hij nader onderzoek in Costa Rica dan ook niet nodig. Volgens hem kon worden volstaan met onderzoek vanuit Nederland. De getuigen hebben met name verklaard over de inspanningen die verdachten achteraf in Costa Rica hebben verricht om bedrijven op te richten, gronden aan te kopen en deze te cultiveren. Hiermee zijn de onwaarheden in de brochure niet minder onwaar geworden. Niet aannemelijk is dat door het tijdsverloop vergeten details zouden leiden tot een andere beslissing in deze strafzaak en dat het ondervragingsrecht van getuigen is ondermijnd. De officier van justitie erkent dat zijn onderzoek in Costa Rica fouten bevatte, maar dat geen sprake is van een bewust onzorgvuldig onderzoek vanuit de wens om tot een veroordeling te komen.
5.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de onderstaande verweren afzonderlijk en/of in cumulatie/combinatie moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Hieronder zal de rechtbank op deze verweren ingaan.
5.3.3.1
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM op de navolgende data is aangevangen:
  • voor [verdachte] op 11 maart 2008, zijnde de datum van de inverzekeringstelling;
  • voor [medeverdachte 2] op 11 maart 2008, zijnde de datum van de inverzekeringstelling;
  • voor [medeverdachte 3] op 5 maart 2008, zijnde de datum van de inverzekeringstelling;
  • voor [medeverdachte 1] op 18 maart 2008, zijnde de datum van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) en het Nederlandse bevel aanhouding buiten heterdaad. Dat is het moment waaraan [medeverdachte 1] in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De doorzoeking in België en het aansluitende verhoor in juli 2006 vallen daar niet onder.
Op de datum van heden hebben verdachten acht jaar en ruim vier maanden moeten wachten op de uitspraak in hun strafzaak. Deze lange termijn heeft zijn oorzaak in de volgende omstandigheden.
De ingewikkeldheid van de zaak. De strafzaak [naam kantoor/onderzoek] betreft een omvangrijk en complex onderzoek vanwege de financiële component en de grote hoeveelheid (ook internationale) rechtspersonen. Er is sprake van een gelijktijdige berechting van vier verdachten. Verder is het onderzoek [naam kantoor/onderzoek] nauw verweven met het onderzoek naar de voorganger van dit financiële product: [bedrijfsnaam 1] . [verdachte] is ook in [bedrijfsnaam 1] als één van de verdachten gedagvaard, reden waarom om proceseconomische redenen door de rechtbank is besloten om [naam kantoor/onderzoek] en [bedrijfsnaam 1] (voor zover het [verdachte] betreft) in de tijd zoveel mogelijk samen op te laten lopen.
Onderzoekswensen. De verdediging in zowel [naam kantoor/onderzoek] als [bedrijfsnaam 1] heeft een aantal verzoeken gedaan, die veel tijd hebben gekost. Er is door de rechter-commissaris onder meer onderzoek gedaan in Costa Rica (drie reizen, te weten één in [bedrijfsnaam 1] en twee in [naam kantoor/onderzoek] ), Praag ( [naam kantoor/onderzoek] ) en Monaco ( [bedrijfsnaam 1] ). Er zijn getuigen verhoord en er zijn in verband met de gesprekken met geheimhouders onderzoeken gedaan door een deskundige en door de rechter-commissaris bij de ULI in Driebergen. De officier van justitie heeft herhaaldelijk gesteld dat voor hem de nadere onderzoeken, met name in het buitenland, niet nodig waren. Die onderzoeken zijn op verzoek van de verdediging verricht.
De behandeling van de zaak door de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Het opsporingsonderzoek in beide zaken is, de complexiteit in aanmerking genomen, redelijk voortvarend geschied. Vertraging, die niet aan verdachten is toe te rekenen, is gelegen in de volgende omstandigheden. In de [bedrijfsnaam 1] -zaak diende de officier van justitie op 16 september 2013 een wijziging tenlastelegging in, inhoudende een uitbreiding van de termijn. Daardoor was het noodzakelijk de aangevers opnieuw te horen over de uitgebreide termijn en werd de inhoudelijke behandeling uitgesteld. In de [naam kantoor/onderzoek] -zaak bracht de officier van justitie bij de inhoudelijke behandeling in 2009 een proces-verbaal in het geding over het niet vernietigen van gesprekken met geheimhouders. Het onderzoek door de - zijdens de verdediging voorgedragen - deskundige ing. [naam deskundige 3] moest later worden overgedaan door de rechter-commissaris. Tijdens de eerste rogatoire commissie (CR 2014) in Costa Rica deed de officier van justitie zelfstandig onderzoek in het Registro Nacional, verzamelde aldaar met assistentie van een medewerker van het Registro Nacional een groot aantal stukken en legde zijn bevindingen vast in een proces-verbaal. Dat maakte nader onderzoek in Costa Rica noodzakelijk waarmee kon worden vastgesteld dat het proces-verbaal onjuistheden bevatte. De in 2008 door de verdediging ingediende onderzoekswensen inzake Costa Rica werden aanvankelijk door de rechtbank afgewezen. Door voortschrijdend inzicht en uit het nadien toegevoegde dossier [bedrijfsnaam 1] verkregen informatie werd een deel daarvan later alsnog toegewezen. Ook die vertraging kan verdachten niet worden toegerekend.
In de periode december 2009 tot januari 2013 is er weinig in de strafzaak gebeurd. De mappen “verwijzingen naar de rechter-commissaris” laten zien dat er na de aanvullende rapportage d.d. november 2009 van [naam deskundige 3] over de gesprekken met geheimhouders slechts spaarzaam is gecorrespondeerd tussen de rechter-commissaris en de procespartijen. Een proces-verbaal van 8 januari 2010 van [naam 2] , hoofdinspecteur bij de ULI, kwam pas op 7 januari 2011 bij het kabinet van de rechter-commissaris binnen. In ieder geval is er geen sprake geweest van enig inhoudelijk onderzoek tot 17 januari 2013, de datum waarop de rechter-commissaris overging tot sluiting van het onderzoek.
De rechtbank volgt niet de stelling dat de jurisprudentie van vóór het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 voor deze zaak maatgevend is. Wijzigingen in wetsuitleg door de Hoge Raad vallen niet onder het bepaalde van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Bovendien is de zaak [naam kantoor/onderzoek] voor het eerst aangebracht op 23 oktober 2008. De rechtbank houdt derhalve vast aan de vaste jurisprudentie dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Uitzonderlijk is dit geval naar het oordeel van de rechtbank zeker. Zij acht de overschrijding van de redelijke termijn extreem en zal dat oordeel betrekken bij de bepaling van de strafmaat
.
5.3.3.2
Geheimhoudersgesprekken
De opmerkingen van de raadslieden over de telefoongesprekken met geheimhouders betreffen de gesprekken die worden beschreven in het verslag van de rechter-commissaris van zijn bezoek aan de ULI [1] te Driebergen op 2 juli 2013. Tijdens dat bezoek werden alle bij de ULI beschikbare gesprekken beluisterd die in het onderzoek [naam kantoor/onderzoek] zijn opgenomen. Daarbij werden door de rechter-commissaris in totaal negentien gesprekken als gesprekken met geheimhouders gekwalificeerd. Enkele daarvan betroffen gesprekken die niet tot stand waren gekomen. De rechter-commissaris haalde aldus meer gesprekken met geheimhouders naar boven dan [naam deskundige 3] , die eerder op verzoek van de verdediging ter zake onderzoeken had verricht.
Het gesprek tussen [naam dochter verdachte] (dochter van verdachte [verdachte] ) en [medeverdachte 1] [2] , waaruit blijkt dat de Belgische advocaat [naam 5] in het gezelschap verkeerde van [naam dochter verdachte] en haar vader, ziet de rechtbank – in tegenstelling tot de eerder geuite visie van de rechter-commissaris – wél als een gesprek met een geheimhouder. Hoewel [naam 5] zelf althans niet direct aan het telefoongesprek deelnam, was het immers mogelijk - de met hem op de achtergrond gevoerde - communicatie op te nemen.
In een gesprek op 29 september 2006 [3] meldt “ [naam 4] ” (fonetisch) aan [medeverdachte 1] dat zij niet mee kan naar Antwerpen. De rechter-commissaris heeft ten onrechte [naam 4] niet aangemerkt als advocaat. De rechtbank volgt de raadsman van [verdachte] , die de gesprekdeelneemster identificeert als [naam 4] , advocate te Dordrecht [4] .
Volgens de rechter-commissaris [5] konden de gesprekken van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet worden afgeluisterd. Het proces-verbaal [6] maakt melding van drie gesprekken met geheimhouders over dit nummer. Deze gesprekken zijn door de rechter-commissaris in zijn verslag opgenomen.
De verdediging heeft gesteld dat er veel meer gesprekken met geheimhouders over dat telefoonnummer (kunnen) zijn gevoerd. De rechtbank heeft voor die stelling geen aanwijzingen gevonden. De wijze van vastlegging van de gesprekken over het nummer [telefoonnummer 1] verschilt niet van die van de gesprekken die wel konden worden beluisterd. De rechter-commissaris [7] heeft er melding van gemaakt dat door hem beluisterde gesprekken op een correcte wijze in de processen-verbaal zijn vastgelegd. De rechtbank vermag niet in te zien dat zulks ten aanzien van de inhoud van de gesprekken over het nummer [telefoonnummer 1] anders zou zijn. De verbalisanten relateren van 62 gesprekken over dat nummer de verkorte inhoud of het karakter van het gesprek, waaronder de drie gesprekken die door de rechter-commissaris als gesprekken met geheimhouders zijn gekwalificeerd. Vijf gesprekken zijn niet uitgewerkt. De rechtbank acht het onaannemelijk dat juist deze gesprekken met geheimhouders zouden zijn gevoerd. Immers niet valt in te zien dat de wijze van vastlegging zou afwijken van de wel door de rechter-commissaris beluisterde gesprekken. De rechtbank heeft daarbij overwogen de omstandigheid dat de gesprekken niet werden verbaliseerd door de leden van het onderzoeksteam, maar door FIOD-medewerkers in Rotterdam die inhoudelijk niet op de hoogte waren van het onderzoek en dat – anders dan bij de andere telefoonnummers – er op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] geen gesprekken zijn opgenomen waaraan een verdachte deelnam.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eenentwintig gesprekken [8] met geheimhouders zijn opgenomen en in het dossier zijn terechtgekomen. Niet weersproken is dat deze gesprekken niet zijn vernietigd en dat de officier van justitie daartoe geen opdracht heeft gegeven overeenkomstig artikel 126 aa, tweede lid, Sv en de “Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders” (hierna: Instructie).
Van de eenentwintig gesprekken met geheimhouders werden vier gesprekken gevoerd met (mogelijke) medici [9] . Vijf gesprekken met een advocatenkantoor kwamen niet tot stand [10] . Twee gesprekken betreffen rechtspositionele aangelegenheden van anderen dan verdachten en regarderen deze strafzaak niet [11] . De inhoud van drie gesprekken betreft geen inhoudelijke communicatie met een advocaat [12] . Twee gesprekken gaan over een oudere strafzaak ( [bedrijfsnaam 1] ) [13] . Dan blijven over vier gesprekken die mogelijk enige relevantie hebben voor de strafzaak [naam kantoor/onderzoek] : twee gesprekken, waarin wordt gesproken met de Belgische advocaat [naam 5] over een onder [medeverdachte 1] in België gelegd beslag op gelden van [naam kantoor/onderzoek] [14] en twee faxberichten naar mr. Maat met facturen aan [naam kantoor/onderzoek] en [bedrijfsnaam] [15] en correspondentie over een door KPN Mobiel afgewezen kwijtingsvoorstel [16] .
Art. 126aa, tweede lid, Sv en de Instructie beogen het belang te beschermen dat een ieder de mogelijkheid heeft om – vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen aan de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd – een advocaat te raadplegen. Gegevens die vallen onder het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 Sv en die zijn verkregen door toepassing van artikel 126m Sv dienen onmiddellijk te worden vernietigd, zodat is verzekerd dat deze geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen. Aan deze (wettelijke) voorschriften is niet voldaan.
Indien gesprekken met geheimhouders en de schriftelijke vastlegging daarvan niet onverwijld zijn vernietigd, levert dit een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. De rechtbank acht dit vormverzuim, waardoor een belangrijk strafvorderlijk beginsel is geschonden, zeer ernstig. Het fundamentele recht van vertrouwelijke consultatie van een advocaat wordt ook gegarandeerd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit rechtsbeginsel beschermt niet alleen het persoonlijke belang van verdachten in deze strafzaak, maar dient ook een algemeen maatschappelijk belang.
De rechtbank staat voor de vraag of aan dit vormverzuim rechtsgevolgen dienen te worden verbonden, en zo ja: welke. Bij de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De raadsman van [verdachte] heeft terecht gesteld dat er tapverslagen zijn gebruikt in de verhoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het daarbij niet gaat om gesprekken met geheimhouders.
Ter zitting (in juni 2016) heeft de officier van justitie verklaard dat hij de telefoongesprekken, later toegelicht als de gesprekken met geheimhouders [17] , niet voor het bewijs wenst te gebruiken. FIOD-opsporingsambtenaren hebben zich daarover in gelijke zin uitgelaten [18] . De rechtbank zal de telefoongesprekken met geheimhouders – uiteraard – van het bewijs uitsluiten.
3. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat door de officier van justitie en/of het FIOD-onderzoeksteam doelbewust of met grove veronachtzaming inzake de gesprekken met geheimhouders is gehandeld. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken hetgeen hieronder onder 4 en 5 is overwogen.
4. De verdediging heeft aanvankelijk de gesprekken met geheimhouders niet aan de orde gesteld. Het is juist de officier van justitie geweest die een door de FIOD in het kader van een schoningsactie opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 april 2009 – dat is de vrijdag voor de zitting van 6 april 2009 – aan de verdediging beschikbaar heeft gesteld.
5. De rechtbank heeft met verbazing kennis genomen van de verklaringen van de opsporingsambtenaren van de FIOD dat men niet wist dat er gesprekken met geheimhouders waren getapt en dat zij niet bekend waren met een protocol voor die gesprekken [19] . Wat men daarvan ook moge vinden, uit zulk een gebrek aan kennis kan bezwaarlijk het verwijt van doelbewust of grove veronachtzaming worden afgeleid.
6. Zonder te willen afdoen aan de ernst van de schending van een grondrecht (te weten de vertrouwelijkheid tussen de advocaat en zijn cliënt) acht de rechtbank gezien de korte tapperiode, het aantal, de aard en de inhoud van de opgenomen gesprekken met geheimhouders, zoals hierboven is overwogen, de schending van de belangen van verdachten in deze specifieke strafzaak gering. De rechtbank ziet niet in dat de gesprekken met geheimhouders het opsporingsonderzoek op enigerlei wijze hebben vooruitgeholpen, sturingsinformatie daarbij inbegrepen. De officier van justitie ter zitting en de FIOD-ambtenaren bij de rechter-commissaris hebben zich in gelijke zin uitgelaten. De rechtbank heeft geen reden aan die uitlatingen te twijfelen.
Het bovenstaande samenvattend is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van grootschalige, herhaaldelijke en systematische inbreuk op het verschoningsrecht of dat er sprake is geweest van een ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekort is gedaan. De rechtbank verwerpt het verweer tot niet-ontvankelijkheid, voor zover gegrond op de schending van waarborgen die het recht biedt aan de vertrouwelijke communicatie met advocaten, doch zal deze betrekken bij het bepalen van de strafmaat.
Tenslotte merkt de rechtbank het volgende op.
Bij de inhoudelijke behandeling op de zitting van 27 juni 2016 heeft de rechtbank het verslag van het onderzoek door de rechter-commissaris bij de ULI voorgehouden. Zij heeft daarbij gemeld welke gesprekken uit het onderzoek zijn gekomen en van enkele gesprekken verkort de inhoud gemeld. De raadsman van [verdachte] heeft de rechtbank verweten de vertrouwelijkheid te hebben geschonden door de informatie over de gesprekken met geheimhouders op een openbare zitting te bespreken. Dit verwijt treft geen doel. Op de zittingen in 2009 en 2013 [20] is door de verdediging betoogd dat de tapgesprekken integraal moesten worden beluisterd om te kunnen controleren of de gesprekken sturend voor het onderzoek konden zijn geweest. De rechtbank vermag niet in te zien hoe zij aan dat verzoek kon voldoen zonder het door de verdediging verzochte verslag van de rechter-commissaris bij de behandeling ter zitting te betrekken. De verdediging verbindt immers verregaande consequenties aan de schendingen inzake de gesprekken met geheimhouders. Waar overigens de rechtbank – met opzet – zeer kort de gesprekken heeft aangestipt, heeft de verdediging uitgebreid, zelfs letterlijk, uit een gesprek geciteerd [21] . Verder is reeds ter openbare zitting van 27 mei 2013 door de verdediging gesproken over de inhoud van gesprekken met geheimhouders.
5.3.3.3
Gebrekkig onderzoek
a.
De inrichting en kwaliteit van het onderzoek
Met de verdediging heeft de rechtbank zich erover verbaasd dat zulk groot en complex opsporingsonderzoek werd verricht door slechts twee FIOD-medewerkers. Deze medewerkers hadden een teamleider, maar die beperkte zich tot logistieke aangelegenheden zoals vrije dagen. Er werd vanuit de teamleiding geen inhoudelijke sturing gegeven aan het onderzoek en er werden geen tactische besprekingen gehouden. Verder concludeert de rechtbank uit de verhoren van de FIOD-medewerkers dat er geen infrastructuur bestond om gesprekken met geheimhouders te onderkennen en overeenkomstig de regelgeving te vernietigen. Zelfs het bestaan van een protocol inzake geheimhouders was een verbalisant onbekend. De tapgesprekken werden uitgeluisterd en verbaliseerd door FIOD-medewerkers in Rotterdam die niet bij het onderzoek waren betrokken. Begrijpelijkerwijze bevordert zo’n werkwijze niet de tijdige herkenning van gesprekken waar advocaten, die in het onderzoek naar boven waren gekomen, aan deelnemen. De verdediging kan verder worden toegegeven dat details in het dossier en/of door de officier van justitie ingebracht achteraf niet juist of volledig bleken. Zo was [naam 5] wel degelijk een Belgische advocaat, bleek de [naam vallei] in Costa Rica evenzeer te bestaan, en bleken de regels en gevolgen van inschrijving bij de Registro Nacional anders te zijn. Deze en andere vermeende omissies in het onderzoek werden zoveel mogelijk hersteld door het uitgebreide onderzoek die de onderscheiden rechters-commissaris hebben verricht en zijn uiteindelijk niet in het nadeel van verdachten gebleken.
De voorgaande kanttekeningen betekenen dan ook niet dat er sprake is van gebreken en onzorgvuldigheden in het onderzoek waardoor de beginselen van een behoorlijke procesorde doelbewust of met grove veronachtzaming zijn geschonden. Verdediging, Openbaar Ministerie en de rechtbank moeten het nu eenmaal doen met (de kwaliteit van) het dossier dat aan hen wordt voorgelegd. Het voorgaande leidt derhalve niet tot niet-ontvankelijkheid.
b.
De start van het onderzoek / de foto
De raadsman van [verdachte] heeft lang stilgestaan bij een foto van [verdachte] en [naam 3] op een vliegveld. Volgens de door de rechter-commissaris gehoorde FIOD-medewerkers hebben zij de foto gevonden in administratie die was achtergelaten op straat nabij het kantoor van [naam kantoor/onderzoek] / [bedrijfsnaam 1] / [verdachte] aan het [straat] te Middelburg. Zij hebben deze opgehaald op het Middelburgse politiebureau. De raadsman stelt dat wisselend wordt verklaard over de herkomst van de foto: één doos, drie dozen, vuilcontainer, stoep, fietsenstalling. Volgens hem wijzen digitale streepjes op de ogen van [naam 3] op het gebruik van de theorie van Lombroso om de kenmerken van een crimineel te kunnen meten. De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman aldus dat de foto, die volgens hem moet dateren van vóór
(11 september) 2001, is genomen vanuit een tas voorzien van een camera en daarom het product is van stelselmatige observatie in een eerder onderzoek tegen [verdachte] (en [naam 3] ).
De rechtbank heeft echter geen enkel aanknopingspunt gevonden dat bij de start van het onderzoek [naam kantoor/onderzoek] / [bedrijfsnaam 1] onrechtmatig gebruik is gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden in een eerder onderzoek. Dat geldt ook voor de impliciete stelling van de raadsman dat de FIOD-medewerkers in strijd met de waarheid hebben verklaard over de herkomst van de foto. De raadsman presenteert de herkomst van de foto als cruciaal, maar heeft geen nader onderzoek verzocht ten aanzien van de ambtenaren van de Zeeuwse politie die de vondst bij het [straat] hebben gedaan. De rechtbank verwerpt dit onderdeel van het verweer inzake de niet-ontvankelijkheid.
c.
Gelijkheidsbeginsel en willekeur
De verdediging heeft met een beroep op het gelijkheidsbeginsel betoogd dat er in de twee zaken [bedrijfsnaam 1] en [naam kantoor/onderzoek] verschillende vervolgingsbeslissingen zijn genomen. Zo zou degene die de brochure van [bedrijfsnaam 1] feitelijk heeft geredigeerd buiten schot zijn gebleven. Verder zou er sprake zijn van willekeur ten aanzien van de dwangmiddelen omdat [medeverdachte 1] niet is aangehouden, terwijl anderen met het argument van collusiegevaar (met [medeverdachte 1] ) langer in de voorlopige hechtenis zouden hebben verbleven.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan evenwel niet slagen. De zaken [bedrijfsnaam 1] en [naam kantoor/onderzoek] zijn niet gelijk. De financiële producten verschillen, evenals de (rol van de) verdachten. Ook indien de rechtbank een andere dan marginale toetsing van het vervolgingsbeleid van de officier van justitie zou toekomen, ziet zij geen aanknopingspunten dat de officier van justitie lichtvaardig of met willekeur tot vervolging en het gebruik van dwangmiddelen heeft besloten.
De noodzaak en rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis is achtereenvolgens getoetst door de rechter-commissaris en de raadkamer gevangenhouding. Inderdaad zijn enkele verdachten zeer lang belast met de voorwaarden die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis werden verbonden. De rechtbank zal die omstandigheid betrekken bij het bepalen van de strafmaat zonder acht te slaan op het nalaten van de betrokken raadslieden om een eerdere beëindiging van de geschorste voorlopige hechtenis voor hun cliënten te verzoeken. Tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kunnen deze verweren echter niet leiden.
d.
Belemmeringen bij het onderzoek
Naarmate de tijd voortschrijdt, kan de herinnering van getuigen vervagen. Reeds vroeg in het opsporingsonderzoek vonden de opsporingsambtenaren van de FIOD nadere recherche in Costa Rica noodzakelijk. De toenmalige officier van justitie mr. Biemond gaf daarvoor geen toestemming. Uiteindelijk konden enkele getuigen in Costa Rica niet meer worden gehoord omdat zij inmiddels waren overleden [22] . De rechtbank sluit niet uit dat door het tijdsverloop de herinnering van enkele getuigen is vervaagd. Zo verklaarden de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] [getuige 4] dat zij moeite hadden zich details te herinneren door het tijdsverloop. Het omgekeerde is overigens ook het geval geweest. Zo wist de getuige [getuige 5] zich in zijn tweede verhoor te Costa Rica aanmerkelijk meer, en gedetailleerder, te herinneren dan in zijn eerste verhoor.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het tijdsverloop de waarheidsvinding heeft beïnvloed, maar het na- of voordeel voor de verdachten is daarbij niet gemakkelijk vast te stellen. Een “vers” geheugen kan immers zowel ontlastend als belastend bewijs opleveren. Weliswaar heeft de officier van justitie destijds bewust ervoor gekozen om niet naar Costa Rica te gaan voor onderzoek, maar niet kan worden gezegd dat deze keuze was ingegeven om verdachte doelbewust te benadelen. Dit verweer treft dus geen doel.
5.3.3.4
Cumulatie van schendingen en conclusie
Hiervoor is overwogen dat geen van de voorgebrachte verweren (redelijke termijn, gesprekken met geheimhouders, tekortkomingen van het onderzoek) geïsoleerd bezien tot een niet-ontvankelijkheid leiden. De rechtbank is van oordeel dat ook in combinatie of cumulatie de verweren niet tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kunnen leiden en zij overweegt daarover het volgende.
Voor alle verweren geldt dat er geen sprake is geweest van een situatie dat de officier van justitie doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte heeft gehandeld. Hem valt geen boos opzet te verwijten. Hoewel met het niet vernietigen van de geheimhoudersgesprekken ernstig inbreuk is gemaakt op een belangrijk grondrecht valt niet in te zien dat verdachten daarvan in deze strafzaak nadeel hebben ondervonden. Het gaat om een zeer gering aantal gesprekken en ten aanzien van de inhoud ervan kan niet worden gezegd dat deze op enigerlei wijze het onderzoek hebben beïnvloed en aldus de belangen van verdachten hebben geschaad.
De rechtbank kent weinig gewicht toe aan de door de verdediging opgevoerde tekortkomingen van het onderzoek. Dat de herinneringen van getuigen verser zouden zijn geweest indien zij al direct in 2009 of zelfs daarvoor zouden zijn gehoord, is evident. Maar of dat de positie van verdachten ten goede zou zijn gekomen is de vraag. Het tijdsverloop van het onderzoek hangt samen met de forse overschrijding van de redelijke termijn, een ernstig manco dat als het ware alle andere opgevoerde verweren in de schaduw stelt. Het gewicht van die andere verweren acht de rechtbank niet zodanig dat zij in combinatie of cumulatie met de overschrijding van de redelijke termijn de balans doet overslaan naar het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachten. Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn en de schending van het recht op vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en zijn cliënt zal de rechtbank in aanzienlijke mate compensatie zoeken in de strafmaat.
5.4
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

6.De beoordeling van het bewijs

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachten feitelijk leiding hebben gegeven aan het (mede)plegen van oplichting door [naam makelaarskantoor] . Hij baseert zich daarbij op de brochure - met daarin een beleggingsproduct - die door [naam makelaarskantoor] via internet en door toezending aan het publiek is aangeboden. [naam makelaarskantoor] heeft hierbij nauw samengewerkt met een aantal andere natuurlijke en rechtspersonen. Bijna alle informatie in die brochure is onjuist. In de brochure genoemde bedrijven bestonden niet of waren bestaande bedrijven die niets te maken hadden met de in de brochure genoemde bedrijfsomschrijvingen. De onwaarheden in de brochure kunnen worden aangemerkt als het aanwenden van listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels. Het gaat erom dat de informatie die aan de beleggers werd verstrekt op het moment dat zij geld inlegden volstrekt niet deugde. De in de dagvaarding genoemde personen zijn door [naam makelaarskantoor] bewogen tot de afgifte van de inleg en hadden dit niet gedaan als zij op de hoogte waren geweest van de werkelijke situatie.
[medeverdachte 3]was directeur van [naam makelaarskantoor] . Hij was bestuurder en kon beschikken over (gedragingen van) de vennootschap. Gelet op het Slavenburg II arrest is voldaan aan het machtscriterium, nu [medeverdachte 3] maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege heeft gelaten. Ook is voldaan aan het aanvaardingscriterium. [medeverdachte 3] heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat die gedraging opzettelijk is bevorderd. [medeverdachte 3] was bekend met het [bedrijfsnaam 1] -debacle en kende [verdachte] en [medeverdachte 2] uit deze periode. Dit had hem extra voorzichtig en waakzaam moeten maken. Als bestuurder heeft hij vervolgens geen enkele verantwoordelijkheid genomen om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte was van wat zich binnen de onderneming afspeelde. Wel tekende hij alles in zijn functie als directeur van [naam makelaarskantoor] en verstuurde hij de begeleidende brief bij de brochure, terwijl hij wist dat er van alles niet deugde. Zelfs na februari 2006 (toen [medeverdachte 2] en [naam 6] terugkwamen uit Costa Rica) is [medeverdachte 3] blijven zitten waar hij zat.
[medeverdachte 2]had het voor het zeggen binnen [naam makelaarskantoor] . Hij heeft een grote rol gespeeld in de gehele onderneming en is vanaf het begin hierbij betrokken geweest. Het concept van de verkoop heeft hij bedacht, hij is intensief bezig geweest met het samenstellen van de brochure en hield zich bezig met verkoopgesprekken. [naam makelaarskantoor] is (eerst op 21 november 2005) ontstaan na naamswijziging van een B.V. van [medeverdachte 2] , te weten [bedrijfsnaam 4] Hij wist dat de brochure onwaarheden bevatte. Zo had [verdachte] hem verteld dat de namen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] verzonnen waren en dat deze bedrijven feitelijk nog moesten worden opgericht. Hij heeft zelf nadat hij in februari 2006 terugkwam uit Costa Rica [aangever 19] nog bewogen tot de inleg van hoge geldbedragen zonder melding te maken van de stand van zaken.
[verdachte]was formeel geen bestuurder van [naam stichting 1] of [naam makelaarskantoor] , maar kan wel degelijk als feitelijk leidinggevende van de gehele onderneming worden aangemerkt en daarmee ook van [naam makelaarskantoor] . De (rechts)personen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Zij zijn onderling verweven, omdat zij uiteindelijk deel uitmaken van één onderneming/organisatie die ten doel had om gelden van beleggers aan te trekken. Dat [verdachte] leidinggevende was, blijkt onder meer uit verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] en blijkt temeer daar [medeverdachte 2] in juni 2006 door [verdachte] en [medeverdachte 1] ‘aan de kant is gezet’. Hij was de man met het plan, heeft de informatie uit de brochure aangeleverd en wist ook dat deze onjuist was.
[medeverdachte 1]was naast [verdachte] feitelijk leidinggevende van de gehele onderneming. Daarbij was hij bestuurder van [naam stichting 1] en zegt hij zelf met [verdachte] aandeelhouder te zijn van de Costa Ricaanse vennootschappen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 5] Hij is vanaf het begin betrokken bij de onderneming en wist dat de informatie in de brochure niet juist en volledig was. Zo wist hij dat op het moment dat [naam makelaarskantoor] het product aanbood dat [naam kantoor/onderzoek] niet bestond en evenmin een [naam/nummer plantage] .
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] feitelijk leiding hebben gegeven aan valsheid in geschrift, gepleegd door [naam makelaarskantoor] . Nu in de brochure niet verwezen is naar algemene voorwaarden moet het er dan ook voor gehouden worden dat de brochure het enige geschrift is waarin de voorwaarden voor de ‘ [naam brochure] ’ waren geregeld. De brochure heeft dan ook een bewijsbestemming, zodat - gelet op de onjuistheden in de brochure - sprake is van valsheid in geschrift.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opzettelijk hebben deelgenomen aan een criminele organisatie, terwijl zij oprichters en leiders waren van deze organisatie. De gemeenschappelijke doelstelling was het aantrekken van gelden van beleggers. De deelnemers wisten dat de beleggers onjuiste informatie werd voorgespiegeld, zodat het doel van de organisatie was het plegen van oplichting, waarbij gebruik werd gemaakt van valsheid in geschrift. Niet naleven van de regels kon leiden tot ontslag of uitzetting uit de organisatie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten.
Feit 1 primair
Verdachte was geen leidinggevende van [naam makelaarskantoor] . Uit de verklaring van [naam 10] blijkt duidelijk dat [medeverdachte 2] en [naam makelaarskantoor] in beginsel los stonden van [naam stichting 1] , [medeverdachte 1] en verdachte. [naam makelaarskantoor] opereerde als zelfstandig tussenpersoon. Verdachte heeft weliswaar enige informatie verstrekt ten behoeve van de brochure, maar niet de feitelijke informatie als ten laste is gelegd. Hij ontkent niet alleen dat hij deze informatie heeft verstrekt, maar ook dat hij wist dat deze in de brochure zou worden opgenomen. Daarbij komt dat een aantal feiten wel waar is. [bedrijfsnaam 2] was weliswaar nog geen eigenaar en de plantage was nog niet gesplitst, maar dit zou gerealiseerd worden voorafgaand aan de levering van de gronden. De kavels die zouden worden geleverd hadden wel infrastructuur en [bedrijfsnaam 3] zou de verkochte kavels huren. Hiervoor is [naam 7] naar Costa Rica gestuurd. Het was ook altijd de bedoeling dat de gronden op naam van de kopers gesteld zouden worden. Verdachte heeft er alles aan gedaan om te bevorderen dat het alsnog in orde kwam en zo is een vervangende overeenkomst gesloten. Verdachte ontkent de informatie voor de balans te hebben aangeleverd. [medeverdachte 2] en de drukker hebben verklaard dat sprake is van een balans met diverse latere aanvullingen. Duidelijk is in elk geval dat de oorspronkelijk aangeleverde informatie niet voorhanden is, zodat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] onjuiste informatie heeft aangeleverd. Uit de later toegevoegde verklaring van [naam 1] kan worden afgeleid dat niet [verdachte] de brochure heeft geredigeerd. De garanties van [bedrijfsnaam 2] zijn vervallen, omdat de kopers uiteindelijk andere grond in eigendom hebben gekregen.
[bedrijfsnaam 2] heeft geen band met [naam makelaarskantoor] . Verdachte kent [naam kantoor/onderzoek] niet. [bedrijfsnaam 3] was onafhankelijk van [bedrijfsnaam 2] [bedrijfsnaam 3] . bestaat al sinds 23 januari 1990. De [straat] bestaat wel.
De beleggers zijn steevast blind gevaren op het gegarandeerde vaste rendement en niet op de in de ten laste gelegde opgesomde gedeeltelijke onwaarheden. Gelet hierop kan geen bewezenverklaring volgen ten aanzien van die mededelingen. Daarbij komt dat de aangiftes door diverse beleggers zijn gedaan, terwijl zij hebben ingestemd met het door verdachte aangedragen alternatief zonder hem daarnaast nog aansprakelijk te houden voor de schade.
Waar verdachte uiteindelijk wel erkent dat hij eerder had kunnen en moeten ingrijpen toen hij zag dat de brochure met onjuiste gegevens in gebruik was, kon hij de loop der geschiedenis niet meer ten goede keren.
Feit 1 subsidiair
Van wederrechtelijke toe-eigening was geen sprake, zodat verdachte van de subsidiair ten laste gelegde verduistering dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte heeft geen leiding gegeven, was zich ten tijde van het gebruik door [naam makelaarskantoor] niet bewust van fouten in de brochure, heeft de brochure zelf niet gebruikt en heeft hiervoor geen valse informatie aangeleverd.
Feit 3
Er was geen criminele organisatie. Verdachte heeft verbintenissen willen creëren naar derden toe en deze zijn ook daadwerkelijk tot stand gekomen. Niet bewezen kan worden het oogmerk op het plegen van oplichting, valsheid in geschrift of verduistering. Niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat anderen – met wie hij zou hebben samengewerkt – misdrijven zouden begaan. Bovendien behoorde verdachte niet tot een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad. Hij heeft zich zelfs van [medeverdachte 1] gedistantieerd toen bleek van diens eventuele zelfverrijking.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Feit 1
6.3.1.1
Algemeen [23]
[verdachte] is tot het faillissement in 2004 bestuurder geweest van [bedrijfsnaam 1] ). [bedrijfsnaam 1] bood een ander maar enigszins vergelijkbaar financieel product aan als in de onderhavige zaak aan de orde is. Kort gezegd hebben financieel wanbeleid van de bij [bedrijfsnaam 1] en andere bij de uitvoering van dit product betrokken personen en een gebrekkige organisatie ertoe geleid dat vele investeerders voor forse bedragen zijn gedupeerd.
Hierna heeft [verdachte] medio 2005 [medeverdachte 2] benaderd [24] + [25] om samen met hem een nieuw product te ontwikkelen. In de daartoe tot stand gekomen brochure is onder meer het volgende te lezen. In het product van [naam kantoor/onderzoek] konden investeerders een stuk land in Costa Rica kopen, in dit geval van het in Panama gevestigde [bedrijfsnaam 2] De grond zou op naam van de koper komen te staan. Dat stuk grond zou verhuurd worden aan een agrarisch bedrijf, [bedrijfsnaam 3] , gevestigd in Costa Rica, welk bedrijf dat stuk land zou gaan verbouwen. De huur van de grond vormde het rendement voor de belegger. Aan het einde van de looptijd zou de inleg volledig terugbetaald zijn. Het rendement zou maandelijks worden uitgekeerd, samen met een deel van de terugbetaling van de inleg. [bedrijfsnaam 2] stond garant voor de huurverplichtingen van [bedrijfsnaam 3] Na het einde van de verhuurtermijn zou [bedrijfsnaam 2] de gronden weer terugkopen. De constructie werd [naam brochure] genoemd. Volgens de brochure was met [bedrijfsnaam 2] overeengekomen dat alle zaken die de kopers betroffen, werden uitgevoerd door [naam kantoor/onderzoek] te Costa Rica. Met [bedrijfsnaam 3] was overeengekomen dat de gehele administratie door [naam kantoor/onderzoek] werd gedaan, met inbegrip van de controle over de geldstromen na de uitbetalingen aan de kopers. De gronden werden in Nederland verkocht via [naam makelaarskantoor] (hierna: [naam makelaarskantoor] ), een makelaar die zich heeft gespecialiseerd in onroerend goed transacties in het buitenland.
In de loop van 2005 werd de website van [naam makelaarskantoor] gelanceerd en was de brochure waarin het financieel product werd gepresenteerd gereed.
[naam makelaarskantoor] , dat nog tot 21 november 2005 [bedrijfsnaam 4] heette en tot 28 juli 2005 werd bestuurd door [medeverdachte 2] , kreeg vanaf 28 juli 2005 [medeverdachte 3] als bestuurder en was gevestigd in Heerhugowaard. [26]
[medeverdachte 1] was voorzitter van de [naam stichting 1] , gevestigd in Roosendaal. [27] Deze stichting was verantwoordelijk voor de uitbetalingen van de rendementen c.q. het terugkopen van de gronden. [28]
[bedrijfsnaam 2] is een bedrijf dat op 6 maart 2006 is opgericht in Costa Rica [29] , waarvan [verdachte] en [medeverdachte 1] naar hun zeggen de aandeelhouders waren.
Voorts blijkt uit het dossier dat [bedrijfsnaam 5] is opgericht op 6 april 2006 [30] , en dat [bedrijfsnaam 3] een ander, niet in het onderhavige product betrokken onderneming is.
6.3.1.2
De brochure
De rechtbank overweegt over het opmaken van de brochure allereerst het volgende. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij beiden een bijdrage hebben geleverd aan de inhoud van de brochure, maar hebben eveneens verklaard dat zij zichzelf niet verantwoordelijk achten voor de in de brochure opgenomen onjuistheden.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij weliswaar de brochure heeft gemaakt voor [naam makelaarskantoor] , maar dat hij de gegevens hiervoor kreeg van [medeverdachte 1] en – voornamelijk – van [verdachte] . Deze gegevens betroffen de huuropbrengsten van de gronden, welke resulteerden in rendement en de gegevens van de jaarrekening. [verdachte] heeft ook teksten aangeleverd die vervolgens door [medeverdachte 2] werden geredigeerd. [31] [medeverdachte 2] had meermalen overleg over de inhoud van de brochure met [verdachte] en [medeverdachte 1] . [32] + [33]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] het product heeft samengesteld en de documentatie heeft gemaakt. [verdachte] heeft hem informatie aangeleverd voor het samenstellen van de documentatie, zoals over de gronden en de beplanting in Costa Rica. Voor de rest is hij niet betrokken geweest bij [naam makelaarskantoor] . [bedrijfsnaam 2] , waarvan [verdachte] en [medeverdachte 1] bestuurder waren, had [naam makelaarskantoor] de opdracht gegeven tot ontwikkeling van het product, aldus [verdachte] . [34]
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] naar voren komt dat zij beiden hebben bijgedragen aan de inhoud van de brochure. [verdachte] heeft informatie over het financiële product aangeleverd. Het product was in de basis het idee van [verdachte] ; hij had het product, vóór de ‘ [naam brochure] ’-constructie, sinds 1999 immers al aangeboden in diverse varianten, onder verschillende productnamen, via steeds nieuwe, elkaar opvolgende rechtspersonen en in samenwerking met wisselende personen. [medeverdachte 2] is betrokken geweest bij de ontwikkeling van [naam 11] , de opvolger van [naam 12] van [bedrijfsnaam 1] , zodat [medeverdachte 2] goed op de hoogte was en op zijn minst genomen kon zijn van de inhoud van het product in [naam kantoor/onderzoek] . [medeverdachte 2] had daarom niet slechts de functie van onafhankelijke brochureschrijver die slechts de hem aangeleverde informatie verwerkte. Bovendien maakte hij – althans het door hem ten behoeve van het product opgezette
[naam makelaarskantoor] - onderdeel uit van de verkoopconstructie van het product.
[verdachte] ’s verklaring dat hij en [medeverdachte 1] – via [bedrijfsnaam 2] – opdracht hebben gegeven aan [naam makelaarskantoor] tot ontwikkeling van het product begrijpt de rechtbank aldus dat [verdachte] de ontwikkeling van het product en de opmaak van de brochure aan [medeverdachte 2] had uitbesteed en dat daarmee de verantwoordelijkheid voor de inhoud van de brochure voor [verdachte] (en [medeverdachte 1] ) komt te vervallen. Gezien echter de grote betrokkenheid van [verdachte] bij en verbondenheid met het financiële product, dat hij zoals gezegd in diverse varianten al eerder had aangeboden, kan [verdachte] zich niet aan zijn verantwoordelijkheid voor de inhoud van de brochure onttrekken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de complete folder zowel met [verdachte] als [medeverdachte 1] is besproken en dat de eindredactie bij hen lag. [35] Zoals hieronder onder ‘rollen van de verdachten – medeplegen’ is overwogen waren [medeverdachte 1] en [verdachte] de algemeen leidinggevenden van [naam stichting 1] . Gelet op de in vergelijking met [naam makelaarskantoor] minstens gelijkwaardige rol van [naam stichting 1] in de uitvoering van het aangeboden product zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] reeds om die reden verantwoordelijk voor de inhoud van de brochure. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat zowel [verdachte] en [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de brochure en derhalve ook voor de onjuistheden die daarin vermeld staan.
De rechtbank zal aan de hand van de brochure de in de tenlastelegging opgenomen elementen hieruit bespreken.
6.3.1.2.1 “
heeft/hebben voorgewend dat [naam makelaarskantoor] een solide onderneming is die gespecialiseerd is in onroerend goed transacties in het buitenland”
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de brochure heeft samengesteld en dat hij daarvoor informatie ontving van [verdachte] en [medeverdachte 1] . Wat daar ook van zij, dit kan in ieder geval niet gelden voor de in de brochure vermelde informatie over [naam makelaarskantoor] . Dat was immers [medeverdachte 2] ’ eigen bedrijf. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam makelaarskantoor] eerder genaamd was [bedrijfsnaam 4] , bestuurd door [medeverdachte 2] , en dat de naamsverandering heeft plaatsgevonden op 21 november 2005. Niet is gebleken dat [bedrijfsnaam 4] eerder een makelaarsbedrijf was. [bedrijfsnaam 4] is omgedoopt tot [naam makelaarskantoor] vanwege de gestelde makelaarsrol die het moest gaan vervullen in het product ‘ [naam brochure] ’. Op het moment dat de brochure werd uitgebracht bestond [naam makelaarskantoor] dus nog niet. Daarmee mist de veronderstelling dat dit bedrijf een solide onderneming zou zijn, feitelijke grondslag.
Hetzelfde geldt voor de bewering dat [naam makelaarskantoor] gespecialiseerd is in onroerend goed transacties in het buitenland. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat dit niet klopt omdat het bedrijf net was gestart. [36]
Nu [naam makelaarskantoor] , als gezegd, het eigen bedrijf van [medeverdachte 2] was, moet hij hiervan op de hoogte zijn geweest. [medeverdachte 2] heeft ter zitting van 6 april 2009 nogmaals verklaard dat hij deze tekst over [naam makelaarskantoor] zelf heeft geschreven. Gelet hierop, op zijn nauwe betrokkenheid bij [naam makelaarskantoor] , en zijn kennis van het financiële product wist [medeverdachte 2] dat de tekst feitelijk onjuist was.
6.3.1.2.2 “
“heeft /hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] te Panama de eigenaar was van de plantage [naam/nummer plantage] [37] te Costa Rica, die was opgedeeld in 739 kavels van elk 2000 vierkante meter die verkocht zouden worden”
De verklaring van [verdachte] dat hij [bedrijfsnaam 2] in 2005 heeft opgericht [38] komt niet overeen met de in de brochure verstrekte informatie over [bedrijfsnaam 2] te Panama, te weten dat dit een investeringsmaatschappij is die al was opgericht in 1991. De informatie uit de brochure en de verklaring van [verdachte] komen beide niet overeen met de informatie die de officier van justitie via de Nederlandse liaison in Bogota (Colombia) heeft ontvangen over een onderneming [bedrijfsnaam 2] te Panama. Volgens informatie uit het Registro Publico Panama (Openbaar Register Panama) d.d. 17 juni 2008 is [bedrijfsnaam 2] geregistreerd sinds 2 mei 2001, zonder ingeschreven volmacht [39] . Uit deze gegevens volgt niet dat [verdachte] of [medeverdachte 1] , of één van hun bedrijven, bij deze onderneming betrokken zijn. Het dossier biedt derhalve geen aanwijzingen dat het bedrijf [bedrijfsnaam 2] te Panama, zoals beschreven en gespecificeerd in de brochure, bestond op het moment dat de brochure uitkwam en werd verspreid. Dat [bedrijfsnaam 2] zoals genoemd in de brochure niet bestond volgt ook uit de oprichting van [bedrijfsnaam 2] Deze onderneming moest de in de brochure omschreven rol van [bedrijfsnaam 2] uitvoeren. [40] Getuige [naam 10] was de voorzitter van deze S.A . [41] Over de reden van de oprichting van laatstgenoemde onderneming heeft [medeverdachte 2] verklaard dat oprichting nodig was, omdat de koopovereenkomsten van de gronden anders niet gepasseerd konden worden omdat [bedrijfsnaam 2] en [naam kantoor/onderzoek] niet bestonden. [42]
Hieruit volgt logischerwijs dat [bedrijfsnaam 2] - zoals beschreven in de brochure - op het moment dat de brochure werd uitgebracht niet in het bezit kon zijn van plantage [naam/nummer plantage]
Daarbij komt dat [verdachte] heeft verklaard dat de beoogde [naam/nummer plantage] oorspronkelijk [naam plantage] was genaamd, waarvan de naam nog moest worden gewijzigd. Het gebruik van deze grond voor de ‘ [naam brochure] ’-constructie is nooit van de grond gekomen, omdat de eigenaren zich terugtrokken. Deze informatie is ten onrechte blijven staan in de brochure. [43] Op het moment van totstandkoming van de brochure was [bedrijfsnaam 2] – als die toen reeds bestond – dus geen eigenaar van deze [naam/nummer plantage] . [44]
Overigens is ook niet gebleken of aannemelijk geworden dat de beoogde [naam/nummer plantage]
daadwerkelijk was opgesplitst in 739 kavels met een grootte zoals in de brochure gesteld.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat ook deze zinsnede uit de brochure onjuist is.
6.3.1.2.3 “
“heeft/hebben voorgewend dat de door hieronder genoemde perso(o)n(en) ingelegde geldbedragen aangewend zouden worden voor de aankoop van deze kavels”
De kavels zouden volgens de brochure kavels betreffen van de hierboven genoemde ‘ [naam/nummer plantage] Hoewel er op enig moment mogelijk wel een verkavelingsplan is ontworpen voor [naam plantage] , was deze [naam/nummer plantage] op het moment van het uitgeven van de brochure niet in eigendom van [bedrijfsnaam 2] . Deze kavels konden derhalve niet worden aangekocht met de beleggingsgelden. Dat later kennelijk wel andere gronden zijn aangekocht is in civielrechtelijk kader mogelijk van belang, maar is in het kader van de tenlastelegging (het strafrechtelijke verwijt) niet relevant.
Daarnaast is uit het onderzoek naar de geldstromen gebleken dat hooguit slechts een klein deel van de ingelegde geldbedragen in Costa Rica terecht is gekomen [45] . Uit het overzicht van geldstromen van het bankrekeningnummer [nummer] ten name van [naam stichting 1] over de periode 2005 en 2006 is zelfs geen directe geldstroom naar Costa Rica zichtbaar, althans niet naar rechtstreeks bij het product behorende bedrijven of personen. [46] Op deze bankrekening werden door de beleggers de inleggelden gestort. De rest van deze geldbedragen is aangewend voor andere uitgaven, waaronder vermeende kosten in Nederland en privé-uitgaven. [47]
6.3.1.2.4 “
“heeft/hebben voorgewend dat deze kavels reeds voorzien waren van infrastructuur en irrigatie”
Hierboven is overwogen dat de (al dan niet in kavels opgesplitste) [naam plantage] c.q. [naam/nummer plantage] op het moment van het uitbrengen en verspreiden van de brochure niet in eigendom was van [bedrijfsnaam 2] , zodat deze onderneming geen daarop gelegen kavels kon verkopen en leveren. Dat neemt niet weg dat de mogelijkheid bestaat dat kavels van [naam plantage] wel voorzien waren van infrastructuur en irrigatie, gelet op de omstandigheid dat [naam plantage] ook al in eerdere beleggingsproducten van [verdachte] werd gebruikt. Niet gebleken of aannemelijk geworden is echter dat één en ander was zoals het was voorgespiegeld in de brochure.
6.3.1.2.5 “
“heeft/hebben voorgewend dat de door [bedrijfsnaam 2] verkochte kavels grond op naam van de koper zou komen te staan en dat dit via een notariële akte zou worden geregistreerd in het kadaster van Costa Rica”
Gelet op het feit dat [bedrijfsnaam 2] te Panama zoals bedoeld in de brochure niet bestond, kon deze onderneming geen kavels verkopen en overdragen. Deze kavels konden derhalve vervolgens ook niet op naam van een koper worden geregistreerd. Ook deze zinsnede komt derhalve niet overeen met de werkelijke situatie.
Dat later kennelijk kavels van andere gronden op naam van kopers/beleggers zijn gezet maakt dat in het kader van de tenlastelegging niet anders.
6.3.1.2.6 “
“heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 3] de verkochte kavels grond zou gaan huren”
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 6 april 2009 verklaard dat hij [getuige 1] - advocaat en notaris in Costa Rica - medio 2005 opdracht had gegeven om [bedrijfsnaam 3] op te richten. De oprichting had vertraging opgelopen, omdat zijn paspoort was ingenomen, aldus [verdachte] . Feitelijk werd de onderneming pas op 6 april 2006 opgericht onder de naam [bedrijfsnaam 5]
, nadat [medeverdachte 2] in februari 2006 in Costa Rica was geweest [48] . Omdat er al een andere onderneming met de naam [bedrijfsnaam 3] bestond, werd de naam aangepast tot [bedrijfsnaam 5] [49] + [50]
Gelet op het feit dat [bedrijfsnaam 5] te Costa Rica pas op 6 april 2006 werd opgericht en het dossier geen aanwijzingen bevat dat het in Costa Rica reeds bestaande bedrijf [bedrijfsnaam 3] in het kader van dit product ook maar enige rol heeft gespeeld, kon op het moment van het uitbrengen van de folder niet worden gezegd dat [bedrijfsnaam 3] de verkochte kavels grond zou gaan huren. Het bedrijf zoals bedoeld in de brochure bestond toen immers nog niet.
De bewering in de brochure omtrent [bedrijfsnaam 3] dat het een managements- en cultiveringsmaatschappij betreft die sinds 1998 is gevestigd in Costa Rica, is derhalve niet overeenkomstig de waarheid.
6.3.1.2.7 “
“heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] een zeer solvabele onderneming was met een eigen vermogen van $ 7.602.601,-“
Zoals hierboven is overwogen stemmen de gegevens betreffende [bedrijfsnaam 2] te Panama
– verkregen via de liaison uit Colombia – niet overeen met de gegevens over dit bedrijf in de brochure waaruit de conclusie volgt dat [bedrijfsnaam 2] te Panama zoals bedoeld in de brochure geen bestaand bedrijf was op het moment dat de brochure werd uitgebracht. De bewering dat dit een solvabele onderneming was, kan derhalve niet worden gestaafd en de balans van dit bedrijf kan niet anders dan als vals worden betiteld. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze balans in de brochure is opgenomen om de onjuiste bewering dat [bedrijfsnaam 2] een zeer solvabele onderneming was kracht bij te zetten.
Zowel [medeverdachte 2] [51] als [medeverdachte 3] [52] hebben verklaard dat de in de brochure opgenomen balans, waaruit het eigen vermogen zou moeten blijken, door [verdachte] is aangeleverd. [verdachte] zelf sluit niet uit dat de gegevens van hem afkomstig zijn. [53]
[verdachte] heeft overigens opvallend wisselend verklaard over deze balans. In zijn eerste verklaring tegenover de FIOD zegt hij: “die cijfers zijn klinkklare onzin en slaan nergens op. Een solvabiliteit van 69% heeft volgens mij geen enkel bedrijf en die handtekening van die meneer kan ook niet kloppen”. In zijn tweede verklaring tegenover de FIOD zegt hij echter: “de balans op pagina 23 volgens de brochure klopt, met dien verstande dat de munteenheid waarin de bedragen zijn aangegeven de Costa Ricaanse colon is, het dollarteken is niet juist”. De Costa Ricaanse notaris [getuige 5] heeft verklaard dat in Costa Rica in balansen (Amerikaanse) dollars en (Costa Ricaanse) colones worden gebruikt; als het in dollars is, dan wordt altijd de wisselkoers vastgesteld en de mogelijke verliezen door de wisselkoers. Hij heeft voorts opgemerkt dat de lokale munteenheid van Panama de Amerikaanse dollar is. [54] Het bevreemdt de rechtbank overigens dat een Panamese onderneming haar balans zou weergeven in de Costa Ricaanse munteenheid.
6.3.1.2.8 “
“heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] met haar eigen vermogen garant zou staan voor de huurbetalingen van [bedrijfsnaam 3] ”
Deze zinsnede bedoelt ondubbelzinnig het vertrouwen van de belegger te wekken dat de inleg veilig is. Gelet op de overwegingen hierboven over de bestaansstatus van [bedrijfsnaam 2] en haar eigen vermogen kan deze zinsnede niet op waarheid berusten.
6.3.1.2.9 “
“heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] de verkochte kavels grond weer zou willen terugkopen na afloop van de door de beleggers gekozen verhuurtermijn”
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen over [bedrijfsnaam 2] , zoals bedoeld in de brochure, is ook deze zinsnede een lege huls.
6.3.1.2.10 “
“heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] een van [naam kantoor/onderzoek] en [naam makelaarskantoor] onafhankelijk bedrijf was, dat al sinds 1991 bezig is met investeren in landbouwgrond in Costa Rica”
Over het bestaan van [bedrijfsnaam 2] zoals bedoeld in de brochure heeft de rechtbank zich hierboven al uitgelaten. [naam kantoor/onderzoek] zoals genoemd in de brochure bestond niet, zo heeft [verdachte] verklaard. [55] Uit onderzoek in de registers van Costa Rica blijkt dat weliswaar een bedrijf bestond met de naam [naam kantoor/onderzoek] . [56] , maar uit de verklaring van [verdachte] leidt de rechtbank af dat dit niet de in de brochure genoemde [naam kantoor/onderzoek] is.
6.3.1.2.11 “
“heeft/hebben aangewend dat [bedrijfsnaam 3] een van [naam kantoor/onderzoek] en [naam makelaarskantoor] onafhankelijk bedrijf was, dat al sinds 1998 bezig is met het operationeel maken van plantages”
Zoals al eerder overwogen onder 6.3.1.2.6. is het niet aannemelijk dat het reeds bestaande [bedrijfsnaam 3] het bedrijf is dat bedoeld wordt in de brochure. De in de brochure genoemde datum van oprichting en de genoemde werkzaamheden van [bedrijfsnaam 3] kunnen niet anders dan verzonnen zijn, althans in strijd met waarheid. Uit de oprichting van [bedrijfsnaam 5] blijkt eveneens dat [bedrijfsnaam 3] zoals genoemd in de brochure niet bestond. Zoals hierboven overwogen bestond het in de brochure bedoelde [naam kantoor/onderzoek] evenmin.
6.3.1.2.12 “
“heeft/hebben voorgewend dat [naam kantoor/onderzoek] een accountants- en administratiekantoor is dat sinds 1990 in Costa Rica is gevestigd en onder leiding staat van een CPA”
Zoals onder 6.3.1.2.10 reeds opgenomen bestond [naam kantoor/onderzoek] zoals genoemd in de brochure niet, zodat deze zinsnede in strijd met de waarheid is. De toevoeging ‘onder leiding staat van een CPA” (Certified Public Accountant) is kennelijk toegevoegd om het vertrouwen van de lezer in [naam kantoor/onderzoek] te vergroten.
6.3.1.2.13
Conclusie ten aanzien van de brochure
Gelet op het grote aantal onwaarheden in de brochure is sprake van een samenweefsel van verdichtsels, bedoeld om de lezer te bewegen tot de afgifte van geld, te weten een bedrag voor de aankoop van grond. De beleggers hebben geldbedragen overgemaakt aan [naam makelaarskantoor] . [naam makelaarskantoor] presenteerde zich wel als makelaar, maar bemiddelde feitelijk bij investeringen. De investeerders wilden immers niet zozeer grond kopen en ananassen kweken in Costa Rica, zij wilden een rendement op hun inleg. De brochure gaat immers over investeren en een beloofd rendement.
Zonder dit samenweefsel van verdichtsels, zoals opgenomen in de brochure, hadden de beleggers geen geld overgemaakt voor de aankoop van grond.
De inleg werd door de beleggers overgemaakt naar de Nederlandse [naam stichting 1] . Daarvan is een aanzienlijk deel terechtgekomen bij de verdachten, niet alleen in de vorm van salaris, maar ook voor privé-uitgaven [57] . Zij hebben zich aldus wederrechtelijk bevoordeeld.
6.3.1.3
De beleggers genoemd in de tenlastelegging
Aangever [aangever 1] uit Spanje is in september 2005 via internet in contact gekomen met [naam makelaarskantoor] Hij werd telefonisch te woord gestaan door [medeverdachte 2] , die zijn vertrouwen wist te winnen. Op de website van [naam makelaarskantoor] stond dat hij grond kon kopen in Costa Rica en daar werden dan korte cyclus groenten opgekweekt. Een zestigste deel van de investering zou per maand worden afgelost. Dit zou notarieel worden vastgelegd. Voorts werd een vast rendement aangeboden van 7% gedurende de looptijd van in zijn geval 5 jaar. [aangever 1] heeft het inschrijfformulier ingevuld, ondertekend en per fax naar [naam makelaarskantoor] verzonden en € 52.000,00 overgemaakt op een rekeningnummer dat was afgedrukt op het inschrijfformulier. [58] [medeverdachte 3] heeft in een bericht aan [aangever 1] geschreven dat de betaling van € 52.000,00 op 3 oktober 2005 is ontvangen. [59]
Aangever [aangever 2] uit Venlo is in augustus 2005 via de website in aanraking gekomen met [naam makelaarskantoor] . Vervolgens heeft hij de brochure opgevraagd. Het hoge rendement in combinatie met de geboden financiële onderpanden uit eigen vermogen van de stichting heeft [aangever 2] doen besluiten € 10.400,00 te investeren in landbouwgrond in Costa Rica. Dit bedrag heeft hij op 6 oktober 2015 overgemaakt (op rekeningnummer [nummer] ten name van [naam stichting 1] te Amersfoort). [60]
Aangever [aangever 3] stuitte omstreeks augustus 2005 op de website van [naam makelaarskantoor] toen hij op het internet de zoektermen ‘investeringen en rendement’ had gebruikt. De brochure van [naam makelaarskantoor] was opgenomen op de website. Hij heeft [medeverdachte 3] benaderd en [medeverdachte 3] vertelde hem dat het product helemaal goed was. Op grond van de toegezonden brochure en de uitleg van [medeverdachte 3] was hij overtuigd van het feit dat het een goede investering zou zijn. Een belangrijk punt was dat de grond op zijn naam zou blijven. Voor [aangever 3] was verder van belang de huur en [naam brochure] -constructie. Op 17 oktober 2005 is een bedrag van € 20.800,00 afgeschreven van zijn bankrekening. [61] Namens [naam makelaarskantoor] heeft [medeverdachte 3] bevestigd dat hij een betaling van
€ 20.800,00 heeft ontvangen van [aangever 3] . [62]
Aangever [aangever 4] uit Gemert is via een website met [naam makelaarskantoor] in aanraking gekomen. Hij heeft de brochure aangevraagd en op 3 oktober 2005 ontvangen. Omdat het een goede belegging leek met het principe [naam brochure] heeft hij besloten te investeren in landbouwgrond in Costa Rica. [63] Op 1 november 2005, 14 november 2005 en 22 november 2005 heeft hij bedragen van respectievelijk € 10.000,00, € 4.000,00 en
€ 10.000,00 [64] gestort op de rekening ten name van [naam stichting 1] te Amersfoort. Dat deze bedragen zijn ontvangen heeft [medeverdachte 3] bevestigd. [65]
Aangever [aangever 5] uit Erica is via internet in contact gekomen met [naam makelaarskantoor] . Er werd een investering aangeboden. Het aantrekkelijke rendement deed hem besluiten meer informatie in te winnen. Hij kreeg een brochure van [naam makelaarskantoor] met als titel [naam brochure] . De opzet en de professionele uitvoering van de brochure deden hem besluiten om € 10.000,00 te investeren. [66] Hij heeft een inschrijfformulier ingevuld en dat op 26 november 2005 getekend en ingezonden. Op 28 november 2005 heeft hij een bedrag van
€ 10.000,00 + € 400.00 kosten koper overgemaakt ten name van [naam stichting 1] te Amersfoort. Met de investering had hij een stuk grond gekocht van [bedrijfsnaam 2] in Costa Rica. Deze grond zou worden verhuurd aan een [bedrijfsnaam 3] . Later zou hij de grond weer kunnen verkopen aan [bedrijfsnaam 2] . [67]
Aangever [aangever 6] uit Emmen is omstreeks oktober 2005 [68] via het internet in contact gekomen met [naam makelaarskantoor] . [aangever 6] heeft de brochure ontvangen en heeft geld ingelegd, omdat hij rendement wilde. Dat er al op korte termijn werd uitgekeerd was voor hem belangrijk. [69] Na bestudering van de brochure en een telefoongesprek met iemand van [naam makelaarskantoor] heeft hij besloten te investeren door een stuk grond in Costa Rica aan te kopen. Hij heeft € 10.300,00 betaald en vervolgens heeft hij een brief ontvangen, ondertekend door [medeverdachte 3] waarin stond dat zijn betaling op 30 november 2005 was ontvangen. [70]
Aangever [aangever 8] uit Megen is rond 25 november 2005 via de website en per telefoon in contact gekomen met [naam makelaarskantoor] . De voorgestelde rente van 12% heeft hem doen besluiten om deel te nemen in de investering in landbouwgrond in Costa Rica. [aangever 8] heeft € 40.000,00 geïnvesteerd en heeft dat bedrag op 28 november 2005 overgemaakt op een rekeningnummer ten name van [naam stichting 1] . [71] [medeverdachte 3] heeft in een brief aan [aangever 8] bevestigd de betaling van € 41.200,00 (€ 40.000 + € 1.200,00 kosten koper [72] ) te hebben ontvangen. [73]
Aangeefster [aangever 9] uit Portugal is op 14 december 2005 via internet in aanraking gekomen met [naam makelaarskantoor] / [naam stichting 1] . Na telefonisch contact te hebben gehad met [medeverdachte 3] , heeft zij een brief ontvangen met het zogenaamde “ [naam brochure] ” concept (12% 14% !). De maandelijkse uitkering heeft haar doen besluiten om deel te nemen in de investering in landbouwgrond in Costa Rica. [aangever 9] heeft
€ 20.000,00 + € 800,00 geïnvesteerd. Deze bedragen heeft zij op 29 december 2005 overgemaakt. Nooit heeft zij overdrachtspapieren of koopcontracten ontvangen. [74]
Aangever [aangever 10] uit Nieuwleusen is in januari 2006 via website van [naam makelaarskantoor] in contact gekomen met [naam makelaarskantoor] / [naam stichting 1] . Omdat het een groene investering betrof (landbouwgrond in Costa Rica) met een hoog rendement (12%) heeft [aangever 10] besloten deel te nemen. Op 11 januari 2006 heeft hij geld overgemaakt op een rekeningnummer ten name van [naam stichting 4] . [75] [medeverdachte 3] heeft bevestigd de betaling van
€ 15.300,00 te hebben ontvangen. [76]
Aangeefster [aangever 11] en haar partner [naam partner aangever 11] uit Liempde zijn in november of december 2005 via internet in contact gekomen met [naam makelaarskantoor] . Ze hebben de brochure opgestuurd gekregen en werden gebeld door [naam 6] die toen enige uitleg heeft gegeven. Een week later belde [naam 6] weer. De maandelijkse terugbetaling sprak [aangever 11] en [naam partner aangever 11] aan. Wat ook belangrijk was, was dat het heel vertrouwd overkwam. [aangever 11] en [naam partner aangever 11] hebben op 13 januari 2006 een bedrag van € 10.400,00 overgemaakt naar [naam stichting 1] . [77] Zij hebben geen overdrachtspapieren of koopcontracten ontvangen. [78]
Aangeefster [echtgenote aangever 12] uit Overdinkel heeft verklaard dat haar man ( [aangever 12] ) in september 2005 via internet [naam makelaarskantoor] heeft gevonden. [naam 6] – vanuit [naam makelaarskantoor] - belde telkens om het product te verkopen. Namens [naam makelaarskantoor] werd de brochure opgestuurd door [medeverdachte 3] . In november 2005 heeft [echtgenote aangever 12] ook nog telefonisch contact gehad en uiteindelijk hebben [echtgenote aangever 12] en haar man op 17 januari 2006 de inschrijving geregeld. Het leek bijna te mooi om waar te zijn. [79] Een hoger rendement én de maandelijkse terugbetaling van € 300,00 deed hen besluiten € 30.600,00 te investeren in landbouwgrond in Costa Rica. [80] Zij hebben dat bedrag op 16 januari 2006 overgemaakt naar [naam stichting 1] . [81]
Aangever [aangever 13] uit Harderwijk was op zoek naar een belegging en kwam in zijn zoektocht op een aanvraagsite van [naam makelaarskantoor] terecht. Medio december 2005 heeft hij de brochure thuisgestuurd gekregen. Telefonisch heeft hij in de periode van 15 december 2005 tot 29 december 2005 gesproken met [naam 6] en [medeverdachte 2] , beiden werkzaam voor [naam makelaarskantoor] . Op 31 december 2005 deed hij navraag bij Nederlandse ambassade in Costa Rica. Op dat moment had hij eigenlijk al onderbuikgevoelens. Op 10 januari 2006 heeft hij het inschrijfformulier getekend en via de post verzonden aan [naam makelaarskantoor] . [82] Op 17 januari 2006 is het bedrag van de investering (€ 10.300,00) afgeschreven van de bankrekening van [aangever 13] ten gunste van [naam stichting 1] in Kalmthout. [83] [aangever 13] zegt bewogen te zijn het geld over te maken aan [naam makelaarskantoor] , omdat het een reëel product betrof en ook voor hem was van belang de maandelijkse terugbetaling. Daardoor was sprake van een afnemend risico. De garantstelling van [bedrijfsnaam 2] met zijn eigen vermogen heeft voor [aangever 13] eveneens een belangrijke rol gespeeld.
Aangever [aangever 15] uit Hilversum is omstreeks de maanden november en december 2005 telefonisch benaderd door [medeverdachte 3] van [naam makelaarskantoor] . Hij vroeg hem of [aangever 15] geïnteresseerd was in een investering met een rendement van 12 tot 14 procent. Na meerdere telefoontjes met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en nadat hij van [naam makelaarskantoor] een sublieme brochure had ontvangen, die er heel betrouwbaar en professioneel uitzag, heeft hij ingestemd met een investering van € 20.000,00. Een bedrag van€ 20.200,00 (inclusief kosten koper) [84] is op
13 februari 2006 afgeschreven van de bankrekening van [aangever 15] . [85]
Aangever [aangever 19] heeft naar mogelijkheden gezocht om te investeren in projecten met een maandelijkse uitkering en kwam toen op de website van [naam makelaarskantoor] terecht. Hij heeft documentatie opgevraagd en op 30 maart 2006 [86] een offerte ontvangen om te investeren in landbouwgrond in Costa Rica. Na ontvangst van de documentatie heeft [aangever 19] telefonisch en via e-mail contact gehad met [medeverdachte 2] van [naam makelaarskantoor] . [aangever 19] heeft twee investeringen (€ 120.000,00 en € 125.000,00) in landbouwgrond in Costa Rica gedaan. Beide contracten werden verhoogd met 1% kosten koper. De combinatie van informatie op de website, de ontvangen documentatie, de onderbouwing van het geheel en de papieren garantie als gegeven in de folder zijn voor [aangever 19] argumenten geweest om te investeren in dit project. [87] Op 5 april 2006 heeft [aangever 19] een bedrag van € 126.250,00 betaald aan [naam stichting 1] (spoedopdracht aankoop landbouwgrond). [88] Op 27 april 2006 heeft [aangever 19] een bedrag van € 121.200,00 betaald aan [naam stichting 1] . [89]
Aangeefster [aangever 20] uit Groningen is eind april 2006 via internet (‘duurzaam beleggen’ [90] ) in aanraking gekomen met [naam makelaarskantoor] . Ze heeft telefonisch contact gehad met [naam makelaarskantoor] en heeft vervolgens de brochure thuis opgestuurd gekregen. [91] Belegging bij [naam makelaarskantoor] leek haar interessant, omdat de aflossing in vijf jaar mogelijk was. [92] Zij heeft besloten deel te nemen, omdat zij per jaar 20% van het geïnvesteerde bedrag terug zou ontvangen en nog eens 6% rendement zou krijgen over het geïnvesteerde bedrag. [93] [aangever 20] heeft het aanmeldformulier getekend en op 15 mei 2006 een bedrag van in totaal € 104.000,00 overgemaakt aan [naam stichting 1] te Amersfoort. [94] [95]
Genoemde aangevers zijn aldus allen door de website van [naam makelaarskantoor] en de toegezonden brochure bewogen tot de afgifte van geldbedragen met de bedoeling gronden in Costa Rica aan te kopen, maandelijks rendement te ontvangen en deze gronden in eigendom te verkrijgen. Zoals hiervoor overwogen, is niet gebleken dat de geldbedragen hiervoor zijn aangewend, zodat vaststaat dat aangevers zijn misleid. De rechtbank houdt als datum van het “zijn bewogen tot” aan de datum van de inleg. Daarvóór hebben aangevers het aanbod blijkbaar overwogen.
In de tenlastelegging is als pleegplaats opgenomen ‘Heerhugowaard, en/of elders in Nederland’. Twee beleggers waren niet woonachtig in Nederland op het moment dat zij investeerden. De rechtbank houdt als pleegplaats aan de plaats van de bank waar de inleggelden zijn bijgeschreven, omdat de oplichting daar feitelijk is voltooid.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde [aangever 7] , [aangever 14] , [aangever 16] , [aangever 17] en [aangever 18] bevat het dossier geen aangifte of verklaring, zodat niet kan worden beoordeeld op welke wijze en door welke argumenten zij zijn bewogen tot afgifte van de in de tenlastelegging genoemde bedragen. Ten aanzien van deze personen kan daarom geen bewezenverklaring volgen.
6.3.1.4
Rollen van de verdachten - medeplegen
De rechtbank overweegt dat het product dat werd aangeboden in de brochure ‘ [naam brochure] ’ het resultaat is van de samenwerking tussen met name [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in overleg met elkaar de brochure samengesteld. [medeverdachte 1] was de bestuurder van de [naam stichting 1] en was mede belast met de dagelijkse leiding. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat [verdachte] [medeverdachte 2] had benaderd voor de uitwerking van het plan van [verdachte] om gronden in Costa Rica te kopen en vervolgens te verkopen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hem in juni 2005 vroegen een financieel product te ontwikkelen voor de verkoop van grond in Costa Rica. De brochure is het gezamenlijk product van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Om het ontwikkelde product te kunnen uitvoeren waren diverse bedrijven nodig.
In de eerste plaats [naam makelaarskantoor] , om als makelaar de gronden aan te bieden en te verkopen. [naam makelaarskantoor] had alleen [naam stichting 1] als klant.
[naam stichting 1] was verantwoordelijk voor enerzijds de ontvangst van de inleggelden, het doorstorten van de gelden naar Costa Rica om er daar grond mee te kopen en anderzijds de maandelijkse uitbetalingen aan de kopers/beleggers. [naam stichting 1] hield zich dus bezig met de geldstromen. Daarvoor had de [naam stichting 2] nodig voor de klantenwerving. Zeer regelmatig, zeker wekelijks, was sprake van het overmaken van geld van [naam makelaarskantoor] naar [naam stichting 1] en vice versa in verband met de betaling van allerlei kosten [96] , waaruit een financiële verwevenheid tussen deze bedrijven blijkt. De in 2006 in Costa Rica opgerichte bedrijven [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 5] tenslotte moesten de rollen vervullen die in de brochure werden omschreven voor [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3]
Zonder één van deze bedrijven kon het in de brochure aangeboden product niet worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen deze bedrijven in de marketing en de uitvoering van het in de brochure aangeboden product, en daarmee in de oplichting van de kopers.
Ten aanzien van de vraag wie feitelijk leidinggevende van deze bedrijven was overweegt de rechtbank het volgende.
In verband met de verkoop van de gronden heeft [medeverdachte 2] zijn eigen bedrijf [bedrijfsnaam 4] omgedoopt tot makelaarsbedrijf [naam makelaarskantoor] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij vanwege zijn rol als klokkenluider in een incassoschandaal zijn naam niet kon verbinden aan [naam makelaarskantoor] . Hij heeft daarom [medeverdachte 3] had gevraagd om directeur te worden. [97] Volgens de gegevens van de kamer van koophandel was [medeverdachte 3] bestuurder van [naam makelaarskantoor] vanaf 28 juli 2005. [98]
De rol van [medeverdachte 3] als bestuurder lijkt aldus slechts cosmetisch. Dit sluit aan bij hetgeen [medeverdachte 3] [99] zelf en diverse getuigen hebben verklaard over zijn rol binnen [naam makelaarskantoor] . Volgens hen was hij slechts op papier bestuurder en was [medeverdachte 2] degene die feitelijk de leiding had over [naam makelaarskantoor] . [100] + [101] + [102] + [103] + [104]
Buiten de getuigenverklaringen wijst ook de omstandigheid dat het [medeverdachte 2] – en niet bestuurder [medeverdachte 3] – was die in februari 2006 naar Costa Rica afreisde erop dat hij de feitelijk leidinggevende was. Een dergelijke reis past eerder bij de rol van bestuurder dan bij de rol van een werknemer.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [medeverdachte 2] gelet op het bovenstaande worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende van [naam makelaarskantoor] vóór zijn vertrek medio 2006.
Dit ontslaat [medeverdachte 3] echter niet van enige verantwoordelijkheid. Hij heeft zich binnen [naam makelaarskantoor] bezig gehouden met de website, hij verdeelde de klantenleads onder de werknemers en had ook zelf contact met kopers, zowel telefonisch [105] + [106] als schriftelijk [107] . Hij had de beschikking over de bankpas van de bankrekening en deed betalingen. [108] Voorts heeft hij de bemiddelingsovereenkomst tussen [naam makelaarskantoor] en [bedrijfsnaam 2] ondertekend. [109] Ook heeft [medeverdachte 3] contact gehad met de drukker van de brochure. [110] [medeverdachte 3] was bestuurder van [naam makelaarskantoor] en had de juridische bevoegdheden en feitelijke macht die een bestuurder toekomt. Hij had deze macht kunnen gebruiken door te verhinderen dat mensen investeringen deden op basis van de brochure of mededelingen van medewerkers van [naam makelaarskantoor] . Hij heeft van deze macht echter geen gebruik gemaakt en het aldus mogelijk gemaakt dat [naam makelaarskantoor] als essentiële partner aan het conglomeraat bleef deelnemen en mensen bleef duperen.
Na het vertrek van [medeverdachte 2] bij [naam makelaarskantoor] werden [verdachte] en [medeverdachte 1] feitelijk leidinggevenden van dit bedrijf. [111] + [112] Uit de omstandigheid dat dit vertrek van [medeverdachte 2] volgens (getuigen)verklaringen [113] + [114] + [115] afgedwongen was door [medeverdachte 1] en [verdachte] kan worden afgeleid dat zij binnen het conglomeraat van bedrijven boven [medeverdachte 2] stonden. De verklaring van [naam 10] dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de bazen waren van [medeverdachte 2] sluit daarbij aan. [116]
Volgens de gegevens van de kamer van koophandel was [medeverdachte 1] bestuurder van de [naam stichting 1] . Hij is gelet hierop, op zijn eigen verklaring [117] , in combinatie met getuigenverklaringen [118] , aan te merken als feitelijk leidinggevende van deze stichting. Ditzelfde geldt voor [verdachte] . Hoewel hij niet als bestuurder van [naam stichting 1] stond ingeschreven en [verdachte] heeft ontkend dat hij beslissingsbevoegd was, had hij wel – samen met [medeverdachte 1] – feitelijk leiding over [naam stichting 1] . Dit blijkt uit diverse verklaringen in het dossier van onder meer getuige [naam 10] [119] , [medeverdachte 3] [120] , [medeverdachte 1] [121] en [naam 7] [122] . Zo heeft [naam 10] verklaard dat [verdachte] zich tijdens het sollicitatiegesprek heeft voorgesteld als leidinggevende van het bedrijf, en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in principe beiden leiding gaven aan [naam stichting 1] .
Verder werden aan [verdachte] vanaf de bankrekening van [naam stichting 1] , via de bankrekening van [naam stichting 5] , diverse keren per maand, in ieder geval vanaf oktober 2005, voorschotten betaald. De rechtbank ziet dit, mede gelet op de getuigenverklaringen over zijn rol bij [naam stichting 1] , als salarisbetaling.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van het medeplegen door [naam makelaarskantoor] en [naam stichting 1] , kan in beginsel daarmee hetzelfde gelden voor haar feitelijk leidinggevenden. Voor het medeplegen is van belang wie en op welk moment kennis had van de hierboven geconstateerde onjuistheden in de brochure.
Wie wist wat op welk moment
In de zomer van 2005 is de brochure van [naam makelaarskantoor] gemaakt. [123] [verdachte] heeft hiervoor informatie aangeleverd over de situatie in Costa Rica. Vaststaat dat het overgrote deel van deze informatie niet klopte. Zo bestonden rechtspersonen niet en wist hij dat de in de brochure genoemde [naam/nummer plantage] – die op dat moment nog als [naam plantage] bekend stond - niet in bezit was van [bedrijfsnaam 2] Ook wist hij dat de balans ‘klinkklare onzin’ was. De rechtbank gaat er op grond van deze omstandigheden van uit dat [verdachte] van meet af aan wist dat in de folder onwaarheden stonden.
[medeverdachte 1] kende [verdachte] al ten tijde dat het [bedrijfsnaam 1] -debacle zich voltrok. Hij is desondanks weer met [verdachte] in zee gegaan, terwijl hij wist van de problemen die zich rond [bedrijfsnaam 1] hadden voorgedaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wist dat een reeds bestaande S.A. met gronden zou worden omgevormd tot [naam kantoor/onderzoek] en dat eind 2005 bleek dat dat niet kon. Hij was er derhalve vóór eind 2005 van op de hoogte dat hetgeen in de brochure was opgenomen omtrent [naam kantoor/onderzoek] en de [naam/nummer plantage] niet in overeenstemming was met de waarheid. Eind 2005 is hij zelf in Costa Rica geweest en is hij in de gelegenheid geweest om – evenals [naam 7] begin 2006 – te constateren dat de in de brochure genoemde [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] niet bestonden. Verder was [medeverdachte 1] op de hoogte van de zakelijke achtergrond van [naam makelaarskantoor] c.q. [bedrijfsnaam 4] , zodat hij wist dat de zinsnede dat [naam makelaarskantoor] zich gespecialiseerd had in onroerend goed transacties in het buitenland niet klopte. [124] Ook [medeverdachte 1] wist derhalve vóór eind 2005 al dat de brochure onwaarheden bevatte. Desondanks heeft hij zijn werkzaamheden voor [naam stichting 1] onveranderd voortgezet.
[medeverdachte 2] kende [verdachte] eveneens al vanuit de periode van het [bedrijfsnaam 1] -debacle. Ook hij is desondanks met [verdachte] in zee gegaan, terwijl hij toch ook enige twijfel had. [medeverdachte 2] heeft de folder tekstueel grotendeels zelf samengesteld, met informatie verkregen van [verdachte] , en in overleg met [verdachte] en [medeverdachte 1] . De informatie in de brochure aangaande [naam makelaarskantoor] voor wat betreft het specialisme heeft hij zelf geschreven, en daarvan wist hij dat dit niet op waarheid berustte. Hij heeft deze passage zelf ‘commercieel geneuzel’ genoemd [125] , maar deze vormt wel degelijk een onderdeel van het samenweefsel van verdichtsels. Gelet op de verdraaiing van de feiten door hemzelf ten aanzien van [naam makelaarskantoor] en op hetgeen hij wist over het handelen van [verdachte] in verband met [bedrijfsnaam 1] , had [medeverdachte 2] de door [verdachte] aangeleverde informatie moeten controleren op de juistheid. In februari 2006 is [medeverdachte 2] naar Costa Rica gereisd en ontdekte daar dat nog niet alles was geregeld. Het bleek dat de bedrijven [naam kantoor/onderzoek] [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] niet bestonden c.q. nog niet waren opgericht, zodat het ook niet mogelijk was gronden aan de investeerders over te dragen. [126] Toch heeft [medeverdachte 2] na deze constatering nog klantencontacten gehad en heeft hij hen niet geïnformeerd over de werkelijke situatie. [127] [aangever 19] heeft – na diverse contacten met [medeverdachte 2] – in maart en april 2006 nog geld overgemaakt aan [naam stichting 1] .
[medeverdachte 3] is medio 2005 gevraagd de website van [naam makelaarskantoor] te maken. [medeverdachte 3] was verantwoordelijk voor de website en verstuurde de brochure. Zelf heeft [medeverdachte 3] verklaard dat het bedrijf [naam makelaarskantoor] net gestart was en dat de tekst dat [naam makelaarskantoor] zich gespecialiseerd had in onroerend goed transacties in het buitenland dan ook niet klopt. Hij was ervan op de hoogte dat een aantal zaken niet goed geregeld was, omdat [medeverdachte 2] en [naam 6] hem dat hadden verteld nadat die waren teruggekomen van hun reis naar Costa Rica in februari 2006. [128] Nadien is [medeverdachte 3] echter aangebleven als directeur bij [naam makelaarskantoor] , en ook na het vertrek van [medeverdachte 2] is hij in dienst van [naam makelaarskantoor] gebleven. Hij heeft zich actief opgesteld binnen dat bedrijf en ging regelmatig naar het kantoor in Roosendaal en naar [naam café] (het café van [medeverdachte 1] ) om verslag te doen [129] . Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat alle verdachten moeten worden aangemerkt als medepleger van het feitelijk leidinggeven aan de met behulp van [naam makelaarskantoor] gepleegde oplichting als onder 1 primair ten laste gelegd. Zij waren allemaal op enig moment in de tenlastegelegde periode op de hoogte van het feit dat de inhoud van de brochure niet klopte. Niettemin hebben zij allen de uitvoering van het product – en daarmee de oplichting – daarna voortgezet, en heeft daarna tenminste één belegger ( [aangever 19] ) ook toen nog ingelegd.
6.3.2
Feit 2
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat in de door [naam makelaarskantoor] gebruikte brochure opzettelijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat [bedrijfsnaam 2] de eigenaar is van [naam/nummer plantage] , dat [bedrijfsnaam 2] een eigen vermogen heeft, dat [bedrijfsnaam 2] al sinds 1991 bezig is met het investeren in landbouwgrond in Costa Rica, dat [bedrijfsnaam 3] als sinds 1998 bezig is met het operationeel maken van plantages en dat [naam kantoor/onderzoek] een accountants- en administratiekantoor is dat sinds 1990 is gevestigd in Costa Rica en onder leiding staat van een CPA. Voorts is hierboven onder 6.3.1.2.7 overwogen dat de door [verdachte] aangeleverde balans van [bedrijfsnaam 2] te Panama vals was.
[naam makelaarskantoor] heeft deze valse brochure toegestuurd aan de aangevers. De rechtbank overweegt dat de valse brochure een bewijsbestemming had, immers de brochure bevatte het gehele aanbod, zonder dat in andere stukken als algemene voorwaarden een en ander nader werd geconcretiseerd en gepreciseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van medeplegen. [naam makelaarskantoor] heeft de brochure uitgegeven en de in feit 2 genoemde informatie uit de brochure – die ziet op de situatie in Costa Rica – is aangeleverd door [verdachte] , die deze informatie doorgaf aan [medeverdachte 2] in verband met het opmaken van de brochure. [medeverdachte 2] was feitelijk leidinggevende van [naam makelaarskantoor] , zoals hierboven overwogen, en de brochure is in overleg met [verdachte] en [medeverdachte 1] tot stand gekomen.
De rechtbank acht het feit daarom wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hieronder opgenomen.
Dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan bovengenoemde gedragingen tezamen en in vereniging feitelijk leiding hebben gegeven is evident gelet op wat hiervoor is geconcludeerd over hun rol bij [naam makelaarskantoor] en [naam stichting 1] . Ten aanzien van [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank dat door het niet controleren op juistheid van de gegevens afkomstig van [verdachte] – terwijl hij kennis had van het [bedrijfsnaam 1] -debacle, en terwijl hij ook zelf over [naam makelaarskantoor] onwaarheden in de brochure had opgenomen – hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het opnemen in de brochure van de informatie van [verdachte] zoals opgenomen in de tenlastelegging valsheid in geschrift zou plegen.
6.3.3
Feit 3
Uit het vorenstaande volgt dat deelname aan een criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen is. Bovendien kunnen de verdachten worden beschouwd als leidinggevers van die organisatie. Immers hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedurende langere tijd bewust, intensief en gestructureerd samengewerkt om met behulp van de speciaal omgedoopte vennootschap [naam makelaarskantoor] tezamen met [naam stichting 1] investeerders te misleiden. [medeverdachte 1] en [verdachte] kunnen bovendien worden beschouwd als de oprichters van de organisatie. Bewust werd op de website van [naam makelaarskantoor] en in de brochure valse informatie verstrekt. [naam makelaarskantoor] en [naam stichting 1] werden uitsluitend gebruikt om zichzelf of anderen ten koste van de investeerders te verrijken. Het ingelegde geld is grotendeels verdwenen. De organisatie had dus tot oogmerk het plegen van oplichting. Verdachte moet worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie.
6.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. primair.
[naam makelaarskantoor] , in elk geval een rechtspersoon,
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2005 tot
en met 31 december 2006 te Heerhugowaard en
/ofelders in Nederland,
(telkens
)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
met het oogmerk om zich en / of
(een)ander
(en
)wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en / of van een valse
hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / ofdoor
een samenweefsel van verdichtsels,
(telkens)
meerdere (hieronder genoemde
)perso
(o)n
(en
),
en/of andere (rechts)
perso(o)n(en)heeft
/hebbenbewogen tot de afgifte van
(telkens
)een geldbedrag
(in totaal ongeveer 1.127.450,- euro),
in elk geval van enig goed en/of tot
het aangaan van een schuld,
hierin bestaande dat [naam makelaarskantoor] ,
in elk geval een rechtspersoon,
en
/ofhaar mededader(s)
(telkens)met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk
en / of listiglijk en / of bedrieglijken
/ ofin strijd met de waarheid
-
heeft/hebben voorgewend dat [naam makelaarskantoor] een solide onderneming is die
gespecialiseerd is in onroerend goed transacties in het buitenland en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] te Panama de eigenaar was van de
plantage [naam/nummer plantage] te Costa Rica, die was opgedeeld in 739 kavels
van elk 2000 vierkante meter die verkocht zouden worden en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat de door hieronder genoemde perso
(o)n
(en
)
ingelegde geldbedragen aangewend zouden worden voor de aankoop van deze kavels
en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat deze kavels reeds voorzien waren van
infrastructuur en irrigatie en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat de door [bedrijfsnaam 2] verkochte kavels grond op
naam van de koper zou komen te staan en dat dit via een notariële akte zou
worden geregistreerd in het kadaster van Costa Rica en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 3] de verkochte kavels grond zou gaan
huren en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] een zeer solvabele onderneming was met
een eigen vermogen van $ 7.602.601,- en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] met haar eigen vermogen garant zou
staan voor de huurbetalingen van [bedrijfsnaam 3] en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] de verkochte kavels grond weer zou
willen terugkopen na afloop van de door de beleggers gekozen verhuurtermijn
en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 2] een van [naam kantoor/onderzoek] en [naam makelaarskantoor]
onafhankelijk bedrijf was, dat al sinds 1991 bezig is met investeren in
landbouwgrond in Costa Rica en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [bedrijfsnaam 3] een van [naam kantoor/onderzoek] en [naam makelaarskantoor]
onafhankelijk bedrijf was, dat al sinds 1998 bezig is met het operationeel
maken van plantages en
/of
-
heeft/hebben voorgewend dat [naam kantoor/onderzoek] een accountants- en
administratiekantoor is dat sinds 1990 in Costa Rica is gevestigd en onder
leiding staat van een CPA
waardoor (telkens)
de belegger(s), althansdie
een of meerpers
(o
)n
(en
)
(hieronder genoemd
)werd
(en
)bewogen tot bovenomschreven afgifte
en/of aangaan
van een schuld
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met
een ander of
anderen,
althans alleen,feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedragingen;
althans
bij/tot welke misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1
april 2005 tot en met 1 oktober 2005 te Heerhugowaard en/of Roosendaal en/of
Middelburg en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
behulpzaam is geweest danwel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen
heeft verschaft door de inhoud van de brochure " [naam brochure] " van
[naam makelaarskantoor] samen te stellen.
De onderstaande personen zijn door [naam makelaarskantoor] en
/ofhaar mededader
(s
)onder
meer bewogen tot de afgifte van geld
en/of het aangaan van een schuld:
[aangever 1] / Spanje GA-004 52.000,00 euro 03-10-05
[aangever 2] / Venlo GA-016 10.400,00 euro 06-10-05
[aangever 3] GA-006 20.800,00 euro 17-10-05
[aangever 4] / Gemert GA-010 10.000,00 euro 01-11-05
[aangever 4] / Gemert GA-010 400,00 euro 14-11-05
[aangever 4] / Gemert GA-010 10.400,00 euro 22-11-05
[aangever 5] / Erica GA-005 10.400,00 euro 28-11-05
[aangever 6] / Emmen GA-007 10.300,00 euro
30-11-05
[aangever 7] / Arnhem GA-014 20.800,00 euro 15-12-05
[aangever 8] / Megen GA-011 41.200,00 euro 28-12-05
[aangever 9] / Portugal GA-015 20.000,00 euro
29-12-05
[aangever 9] / Portugal GA-015 800,00 euro
29-12-05
[aangever 10] / Nieuwleusen GA-017 15.300,00 euro 11-01-06
[naam partner aangever 11] / Liempde GA-008 10.400,00 euro 13-01-06
[aangever 12] / Overdinkel GA-013 30.600,00 euro 16-01-06
[aangever 13] / Harderwijk GA-002 10.300,00 euro
17-01-06
[aangever 14] / Marienberg GA-009 10.400,00 euro 27-01-06
[aangever 15] / Hilversum GA-003 20.200,00 euro 13-02-06
[aangever 16] / Middelburg GA-019 10.400,00 euro 27-02-06
[aangever 17] / Houten GA-020 20.800,00 euro 09-03-06
[aangever 18] / Zoetermeer GA-012 10.400,00 euro 14-03-06
[aangever 19] GA-001 126.250,00 euro 05-04-06
[aangever 19] GA-001 121.200,00 euro 27-04-06
[aangever 20] / Groningen GA-018 104.000,00 euro 15-05-06
2 primair.
[naam makelaarskantoor] ,
in elk geval een rechtspersoon, op één of meer tijdstippen
in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2005 tot en met 31 december 2006 te
Heerhugowaard
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een
ander ofanderen,
althans alleen, (telkens
)opzettelijk gebruik heeft gemaakt
van een valse
prospectus en/ofbrochure ( [naam brochure] ),
althans
van een in een prospectus en/of brochure ( [naam brochure] ) opgenomen
balans en/of accountantsverklaring
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken
(zakelijk weergegeven) hierin dat
[naam makelaarskantoor] ,
in elk geval een rechtspersoon,genoemd
prospectus en/ofbrochure
althans de in de prospectus en/of brochure ( [naam brochure] )
opgenomen balans en/of accountantsverklaringter kennis heeft gebracht aan
[aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5]
, [aangever 6] ,
[aangever 7], [aangever 8] , [aangever 9] ,
[aangever 10] ,
[naam partner aangever 11], [aangever 12] , [aangever 13] ,
[aangever 14], [aangever 15]
,
[aangever 16] , [aangever 17] , [aangever 18] ,[aangever 19]
en [aangever 20] ,
en/of andere (rechts)personen,
en bestaande die valsheid of vervalsing - zakelijk weergegeven- hierin dat in
de genoemde
prospectus en/ofbrochure in strijd met de waarheid was vermeld
dat
- [bedrijfsnaam 2] de eigenaar is van de plantage [naam/nummer plantage] te Costa Rica
die is opgedeeld in 739 kavels van elk 2000 vierkante meter die verkocht
worden en
/of
- [bedrijfsnaam 2] een eigen vermogen heeft van $ 7.602.601,- op een balanstotaal van
$ 10.988.338,- en
/of
-door CPA [naam 1] wordt verklaard (zakelijk weergegeven) dat de
opgenomen balans van [bedrijfsnaam 2] waar en getrouw is en
/of
- [bedrijfsnaam 2] al sinds 1991 bezig is met investeren in landbouwgrond in Costa
Rica en
/of
- [bedrijfsnaam 3] al sinds 1998 bezig is met het operationeel maken van plantages
en
/of
- [naam kantoor/onderzoek] een accountants- en administratiekantoor is dat sinds 1990 in
Costa Rica is gevestigd en onder leiding staat van een CPA
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans
alleen,feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden
gedraging
(en).
3.
hij
op een of meer tijdstippenin of omstreeks de periode van 1 oktober 2005
tot en met 31 december 2006 te Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk
alsheeft deelgenomen aan een organisatie, (mede) bestaande uit [naam makelaarskantoor]
, [naam stichting 1] ,
[naam stichting 3] ,[medeverdachte 1]
en [medeverdachte 2]
en/of één of meer andere rechts- en/of natuurlijke
personen,welke organisatie tot oogmerk had:
- het plegen van oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht)
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en
/ofleider van genoemde organisatie
was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

7.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Hij heeft de duur van de proeftijd niet genoemd. In de eis is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Zonder dit tijdsverloop zou hij een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk hebben geëist.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en subsidiair vrijspraak bepleit. Bij enige bewezenverklaring heeft de verdediging verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de beperkte betrokkenheid van verdachte bij de dan bewezen geachte gedragingen. Relevant hierbij is dat verdachte juist alles in het werk heeft gesteld om de opzet tot een succes te maken. Gelet op de duur van het voorarrest heeft de verdediging verzocht aanvullend niet meer dan een voorwaardelijke straf op te leggen. Indien de rechtbank van oordeel is dat toch een onvoorwaardelijke deel moet volgen, is verzocht een taakstraf op te leggen. De verdediging wijst tenslotte op de veranderde regelgeving voor voorwaardelijke invrijheidstelling bij gevangenisstraffen, waarvan een deel voorwaardelijk is opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en met de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt;
- de forse overschrijding van de redelijke termijn;
- de schending van het grondrecht van de vertrouwelijkheid tussen de advocaat en zijn cliënt;
- de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Verdachte heeft, tezamen met anderen, grootschalige oplichting gepleegd en daardoor investeerders flinke geldbedragen afhandig gemaakt. Zij werden daartoe bewogen door een onder verantwoordelijkheid van verdachte uitgegeven brochure, waarin een reeks van onwaarheden was opgenomen over investeringen in plantages te Costa Rica. Verdachte heeft zich daarbij tevens schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Verdachte heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het gewekte vertrouwen bij de slachtoffers.
Voorts was verdachte lid van een criminele organisatie die was gericht op het plegen van oplichting en valsheid in geschrift, waarbij verdachte kan worden beschouwd als medeoprichter en feitelijk leidinggevende. De gelden van de investeerders zijn niet besteed aan de beloofde investeringen in Costa Rica, maar opgegaan aan onduidelijke en hoge kosten en uitgaven, aan eigen gewin waaronder business seats bij PSV, salarissen en vergoedingen en de aankoop van een café.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij na het [bedrijfsnaam 1] debacle zich opnieuw heeft ingelaten met een vergelijkbare oplichting. Zelfs toen [naam kantoor/onderzoek] ten onder dreigde te gaan, was verdachte alweer doende met een opvolger, [bedrijfsnaam] . Verdachte heeft zich zeer hardleers getoond en door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders het vertrouwen dat bij de slachtoffers is gewekt op ernstige wijze beschaamd en de slachtoffers ernstig financieel benadeeld. De slachtoffers hebben hun spaargelden of andere bronnen van inkomsten in rook zien opgaan.
Integriteit en vertrouwen zijn belangrijke pijlers in het handelsverkeer en de financiële dienstverlening. Verdachte en zijn medeverdachten hebben aan deze pijlers gezaagd. De slachtoffers die zij met een financiële en vaak ook emotionele strop hebben opgezadeld, zijn daarmee niet de enige benadeelden. De branche als zodanig heeft door het handelen van verdachten schade opgelopen.
Bij het bepalen van de strafmaat overweegt de rechtbank voorts ten nadele van verdachte:
- de omstandigheid dat verdachte moet worden gezien als (telkens) de initiator van (steeds weer) op [naam makelaarskantoor] / [naam kantoor/onderzoek] lijkende beleggingsconstructies;
- dat verdachte gedurende de procedure vooral zijn eigen belangen naar voren heeft gebracht en maar weinig oog heeft getoond voor het leed dat de slachtoffers mede door zijn toedoen hebben ondergaan;
- het strafblad van verdachte waaruit blijkt van een transactie d.d. 28 oktober 2003 in verband met overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
Bij het bepalen van de strafmaat overweegt de rechtbank ten voordele van verdachte:
- artikel 63 Sr in verband met de veroordeling van gelijke datum inzake de strafzaak [bedrijfsnaam 1] , gepleegd in de periode voor de onderhavige zaak;
- het oordeel van de rechtbank dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten moet worden beschouwd als licht toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt daarbij over de adviezen van de gz-psycholoog J.W.G.M. van Soest d.d. 28 mei 2008 en 15 januari 2015;
- dat uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte minder profijt heeft getrokken van de gepleegde feiten dan bijvoorbeeld zijn medeverdachte [medeverdachte 1] ;
- de forse overschrijding van de redelijke termijn;
- de lange tijd dat verdachte zich heeft bevonden in de geschorste voorlopige hechtenis;
- de schending van het grondrecht van de vertrouwelijkheid tussen de advocaat en zijn cliënt (het niet vernietigen van de telefoongesprekken met geheimhouders).
Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat deze zaak slechts met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur kan worden afgedaan. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk passend en geboden zou zijn.
De rechtbank komt evenwel tot een grotere matiging dan de officier van justitie. De overschrijding van de redelijke termijn is zeer fors en heeft - zo valt ook in het reclasseringsrapport d.d. 31 mei 2016 te lezen - een grote impact gehad op het emotioneel welbevinden van verdachte en diens gezin. De rechtbank vindt voorts dat de schending van het grondrecht van de vertrouwelijkheid tussen advocaat en zijn cliënt tot uitdrukking moet komen in een extra matiging van de straf.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank niet opportuun.

9.De benadeelde partij

9.1
De ontvangen voegingsformulieren ingediend door de benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich ten aanzien van feit 1 gevoegd als benadeelde partij door middel van een ‘voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ :
- [aangever 3] – gevorderd bedrag € 25.000,-
- [aangever 6] – gevorderd bedrag € 9.300,-
- [aangever 13] – gevorderd bedrag € 10.300,-
- [aangever 12] – gevorderd bedrag € 28.375,-
- [aangever 15] – gevorderd bedrag € 17.583,-
- [aangever 4] – gevorderd bedrag € 52.000,-.
De verdediging heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren. Deze zijn niet eenvoudig van aard en omvang. Van belang hierbij is dat een vereniging van investeerders een compensatie in ontvangst heeft genomen in de vorm van vervangende grond, waardoor de schade in ieder geval lager is.
Hoewel verschillende vorderingen wel met stukken zijn onderbouwd ontbreekt ook informatie, bijvoorbeeld over het aantal rendementsbetalingen die wel zijn gedaan. Daarnaast is zijdens de diverse verdachten aangevoerd dat uiteindelijk aan de beleggers wel degelijk stukken grond, zij het andere dan was voorgespiegeld, zijn geleverd. Verder zijn vragen gerezen over de mogelijke verjaring van de vorderingen.
De rechtbank is van oordeel dat (verdere) behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Deze benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Zij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
De gebundelde verzoeken tot schadevergoeding ingediend door mr. Karel
Mr. E.G. Karel, advocaat te Middelharnis, heeft bij brief van 21 oktober 2008 een grote groep investeerders gepresenteerd die zich als benadeelde partij wensen te voegen in een strafprocedure tegen [verdachte] (verdachte).
Bij de brief is als bijlage 1 gevoegd een lijst met 371 namen van investeerders, met hun personalia, het investeringsbedrag en de naam van het product waarin is geïnvesteerd.
Geen van de in deze bijlage genoemde personen hebben ingelegd in het product dat werd aangeboden door [naam makelaarskantoor] en [naam stichting 1] . Deze benadeelde partijen zijn reeds om die reden niet-ontvankelijk in hun vordering tot schadevergoeding. Zij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 51, 57, 63, 140, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 6.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert
feit 1 primair: medeplegen van oplichting terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan
de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 2 primair: medeplegen van valsheid in geschrift, terwijl hij feitelijk leiding heeft
gegeven aan de verboden gedraging;
feit 3: deelnemen aan een criminele organisatie, terwijl hij oprichter en leider
van genoemde organisatie was;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [aangever 3] , [aangever 6] , [aangever 13] , [aangever 12] , [aangever 15] , [aangever 4] en de door mr. Karel genoemde benadeelde partijen niet ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager, voorzitter, mr. J.P.M. Hopmans en mr. R.A. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. A.E. Paulus en A.J. Moggré-Hengst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juli 2016.

Voetnoten

1.Landelijke Politiediensten, Dienst Specialistische Recherchetoepassingen, Unit Landelijke Interceptie.
2.Gesprek op nummer [telefoonnummer 2] op 22 september 2006, 12:24, TAP-11-002, pagina 7.
3.Gesprek op nummer [telefoonnummer 2] op 25-9-06, 12:38, TAP-11-003, pagina 8.
4.Pleitnota mr. Maat pagina 10.
5.vide zijn verslag pagina 6 en bijlage 2, pagina 24.
6.Ordner 9 onder TAP-16-001 t/m TAP-16-011.
7.Bedoeld wordt de rechter-commissaris die bij de ULI te Driebergen de gesprekken integraal heeft beluisterd.
8.de 19 gesprekken die de rechter-commissaris al als zodanig had aangemerkt, alsmede de hierboven aangehaalde gesprekken van 22 en 29 september 2009.
9.1. gesprek via nummer [telefoonnummer 2] d.d. 29 juni 2006 te 10:37 uur, waarin [verdachte] tegen de assistente van de huisarts zegt dat het recept voor zijn dochter [naam dochter verdachte] kan worden gefaxt;
10.Op diverse tijdstippen op 5 oktober 2006 wordt het nummer [telefoonnummer 2] gebeld door het advocatenkantoor Adriaanse en Van de Weel Advocaten, maar er wordt niet opgenomen zodat er geen communicatie tot stand is gekomen.
11.1. gesprek via nummer [telefoonnummer 2] d.d. 21 september 2006 te 10:21 uur, waarin [naam 13] een juriste consulteert over zijn arbeidsovereenkomst en het uitblijven van de loonbetaling.
12.1. Gesprek via nummer [telefoonnummer 2] d.d. 23 september 2006 te 14:46 uur, waarin de Belgische advocaat [naam 5] meldt dat hij onderweg is en er binnen tien minuten is.
13.1. Gesprek op nummer [telefoonnummer 2] d.d. 2 oktober 2006 te 13:43 uur, waarin een faxbericht met een deel van twee pagina’s pleitnota van [verdachte] tegen de curator van [bedrijfsnaam 1] om zijn paspoort terug te krijgen.
14.1. Gesprek op nummer [telefoonnummer 2] d.d. 21 september 2006 te 10:21 uur.
15.Gesprek via nummer [telefoonnummer 2] d.d. 29 september 2006 te 11:13 uur; de facturen betreffen een Local Service Card van Shell en een factuur van een Internetkanaal.
16.Gesprek via nummer [telefoonnummer 2] d.d. 4 oktober 2006 te 16:40 uur.
17.De rechtbank heeft - anders dan de verdediging ter terechtzitting, vide proces-verbaal van 28 juni 2016 - ook de eerdere mededelingen dienaangaande van de officier van justitie als zodanig begrepen.
18.Vide bijvoorbeeld verhoor [getuige 6] bij de rechter-commissaris op pagina 2.
19.Idem als noot 16, zie ook het verhoor bij de rechter-commissaris van [naam 14] op pagina 3.
20.Vide de processen-verbaal van de zittingen van 6 en 7 april 2009 en van 27 mei 2013.
21.Mr. Maat heeft zijn pleitnota pagina 12 integraal voorgelezen.
22.[naam 15] en (waarschijnlijk) [naam 16] .
23.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s van de processen-verbaal van het dossier van de FIOD-ECD (hierna: FIOD), kantoor Roosendaal, dossiernummer 37899 (onderzoek [naam kantoor/onderzoek] ).
24.Verklaring van [verdachte] tegenover FIOD, V-02-01, pagina 4 van 8, eerste alinea.
25.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V-03-01, pagina 3 van 10, laatste alinea.
26.Bijlage D-025.
27.Bijlage D-005.
28.Verklaring van [verdachte] tegenover FIOD, V-02-03, pagina 3 van 6, derde alinea.
29.Gegevens met betrekking tot [bedrijfsnaam 2] van het Ministerie Openbare Veiligheid van Costa Rica, verkregen op 3 oktober 2008 via de liaison-officier van Nederland te Venezuela.
30.Gegevens met betrekking tot [bedrijfsnaam 5] uit het Nationaal Register van Costa Rica, afgegeven op 7 augustus 2009 en verkregen via de Nederlandse Ambassade te San José te Costa Rica.
31.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V-03-01, pagina 4 van 10, de op één na laatste alinea.
32.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V-03-01, pagina 4 van 10, de op één na laatste alinea.
33.Verklaring van [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V-04-02, pagina 3 van 5, eerste alinea.
34.Verklaring van [verdachte] tegenover FIOD, V-02-01, pagina 4 van 8, eerste alinea.
35.Verklaring van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris op 28 juli 2008.
36.Verklaring [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V-04-02, pagina 3 van 5, derde alinea.
37.In de brochure wordt gesproken over ‘ [naam/nummer plantage] ’, waar [verdachte] heeft gesteld dat de naam ‘ [naam/nummer plantage] ’ moet zijn. In dit vonnis wordt de in de brochure gehanteerde naam gebruikt.
38.Verklaring [verdachte] tegenover FIOD, V-02-06, de op één na laatste alinea.
39.‘Verklaring’ uit het Openbaar Register Panama d.d. 17 juni 2008, overgelegd door de officier van justitie bij brief van 4 september 2008.
40.Verklaring van [naam 7] tegenover FIOD, V-07-02, pagina 9 van 10, vierde alinea.
41.Gegevens met betrekking tot [bedrijfsnaam 2] van het Ministerie Openbare Veiligheid van Costa Rica, verkregen op 3 oktober 2008 via de liaison-officier van Nederland te Venezuela.
42.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V03-01, pagina 7 van 10, tweede alinea.
43.Verklaring van [verdachte] tegenover FIOD, V-02-01, pagina 8 van 8, eerste alinea.
44.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting van 6 april 2009.
45.Verklaring van [verdachte] tegenover FIOD, V-02-01, pagina 5 van 8, zesde alinea, en pagina 6 van 8, zevende alinea.
46.Bijlagen D-060 en D-061.
47.AH-044 en bijlage D-061.
48.Gegevens uit het Registro Nacional (Nationaal Register) van Costa Rica d.d. 7 augustus 2008, overgelegd door de officier van justitie bij brief van 10 september 2008.
49.Verklaring van [naam 7] tegenover FIOD, V-07-01, pagina 4 van 8, laatste alinea.
50.Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 6 april 2009, pagina 9 van 35, tweede alinea.
51.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V-03-01, pagina 4 van 10, de op één na laatste alinea.
52.Verklaring van [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V-04-02, pagina 4 van 5, tweede alinea.
53.Verklaring van [verdachte] tegenover FIOD, V-02-02, pagina 2 van 7, eerste alinea, en ter terechtzitting van 6 april 2009, pagina 12 van 35, onderaan.
54.Verklaring van [getuige 5] d.d. 9 september 2014 afgelegd in het kader van de CR2014, zijn antwoord op vraag 12h.
55.Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 6 april 2009, pagina 13 van 35, zesde, zevende en achtste alinea, en pagina 14 van 35, laatste alinea.
56.Informatie afkomstig van het Ministerie Openbare Veiligheid, met betrekking tot [naam kantoor/onderzoek] , opgericht op 20 april 1978, verkregen via de liaison-officier van Nederland te Venezuela op 3 oktober 2008.
57.Bijlage D-057, overzicht van transacties op bankrekening van [naam stichting 4] (later [naam stichting 1] ) [nummer] , waarop onder meer te zien is de betaling aan [naam 17] voor “unit 7 4 zitplaatsen Proforma overeenkomst PSV [naam 18] ” (pagina 5 van 13, € 29.500,-).
58.Verhoor aangever [aangever 1] d.d. 12 okt 2006, GA-004, p. 1van3 en 2van3
59.Bericht van [naam makelaarskantoor] , [medeverdachte 3] , aan [aangever 1] (ongedateerd), D-043-04.
60.Verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [aangever 2] d.d. 28 april 2007, GA-016-01, pagina 1van3.
61.Verhoor aangever [aangever 3] d.d. 7 december 2006, GA 006, pagina 1van5, 2van5, 3van5
62.Bericht van [naam makelaarskantoor] , [medeverdachte 3] , d.d. 20 september 2005 , aan [aangever 3] , D-047-01.
63.Verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [aangever 4] d.d. 25 maart 2007, GA-01-01, pagina 1van3.
64.Overzicht betalingen, als bijlage gevoegd bij de hierboven genoemde verklaring van [aangever 4] .
65.Berichten van [naam makelaarskantoor] , [medeverdachte 3] d.d. 2, 30 en 31 november 2005 (GA-010-04, GA-010-05 en GA-010-07).
66.Verhoor aangever [aangever 5] d.d. 31 oktober 2006, GA-005, pagina 1van3.
67.Verhoor aangever [aangever 5] , pagina 2van3.
68.Verhoor aangever [aangever 6] d.d. 8 januari 2007, GA-007, pagina 1van4.
69.Verklaring [aangever 6] bij rechter-commissaris d.d. 24 maart 2009, pagina 3.
70.Verhoor aangever [aangever 6] d.d. 8 januari 2007, GA-007, pagina 2van4.
71.Verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [aangever 8] d.d. 22 maart 2007, GA-011-01, pagina 1van3, 2van3.
72.Inschrijfformulier [naam makelaarskantoor] , [aangever 8] , GA-011-03.
73.Brief [naam makelaarskantoor] , [medeverdachte 3] aan [aangever 8] d.d. 2 januari 2006, GA-011-05.
74.Verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [aangever 9] d.d. 29 april 2007, GA-015-01, p. 1van3, 2van3.
75.Verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [aangever 10] d.d. 20 april 2007, GA-017-01, pagina 1van3, 2van3.
76.Brief [naam makelaarskantoor] , [medeverdachte 3] aan [aangever 10] d.d. 18 januari 2006, GA-017-02.
77.Gegevens privérekening bij ABN-AMRO-bank op naam van [naam partner aangever 11] , op 13 januari 2006 is
78.Verklaring aangeefster [aangever 11] , als bijlage opgenomen bij de verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [aangever 11] d.d. 22 maart 2007, GA-08-01.
79.Verklaring aangeefster [echtgenote aangever 12] , als bijlage opgenomen bij de verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [echtgenote aangever 12] d.d. 17 maart 2007, GA-013-01.
80.Verklaring ten behoeve van proces-verbaal van aangifte [echtgenote aangever 12] d.d. 17 maart 2007, GA-013-01.
81.Rekeningafschrift Rabobank, op naam van [aangever 12] , afgeschreven € 30.600,00 t.n.v. [naam stichting 1] , GA-013-04.
82.Verhoor aangever [aangever 13] d.d. 29 september 2006, GA-002, pagina 2van9, 3van9.
83.Bankafschrift Postbank, op naam van [aangever 13] , d.d. 20 januari 2006, D-041-07.
84.Verklaring aangever [aangever 15] d.d. 11 oktober 2006, AG-003, pagina 1van3 en 2van3.
85.Afschrift overschrijving, bankrekening [aangever 15] ten gunste van [naam stichting 1] , D-042-04
86.E-mailbericht [medeverdachte 2] aan [aangever 19] d.d. 30 maart 2006, D-040-01.
87.Verklaring aangever [aangever 19] d.d. 28 september 2006, GA-001, pagina 2van4, 3van4.
88.Bankafschrift ING-bank d.d. 28 april 2006, D-040-05.
89.Bankafschrift ING-bank d.d. 28 april 2006, D-040-06.
90.Aanvullende verklaring [aangever 20] , als bijlage bij aangifte, GA-018-02.
91.Verklaring [aangever 20] tbv proces-verbaal van aangifte, GA-018-01.
92.Aanvullende verklaring [aangever 20] , als bijlage bij aangifte, GA-018-02.
93.Verklaring [aangever 20] tbv proces-verbaal van aangifte, GA-018-01.
94.Inschrijfformulier, GA-018-05.
95.Aanvullende verklaring [aangever 20] , als bijlage bij aangifte, GA-018-02.
96.Bijlage D-063, overzicht van transacties op bankrekening van [naam makelaarskantoor] , waarop onder meer te zien zijn de betaling van een voorschot aan [verdachte] (pagina 7 van 9, € 2.000,-), de betaling van een huurauto gebruikt door [naam stichting 1] (pagina 7 van 9, € 2.264,50), salarisbetaling van de bij [naam stichting 1] werkzame [naam 10] (pagina 5 van 9, €1.000,- en pagina 8 van 9, € 750,-), salarisbetaling aan de bij [naam stichting 3] werkzame [naam 8] (pagina 8 van 9, € 1.900,-), ontvangen kasstortingen vanuit Roosendaal (pagina 4 van 9, € 10.000,-, pagina 5 van 9,
97.Verklaring van [medeverdachte 2] ter terechtzitting van 6 april 2009, pagina 9 van 35, verklaring van [medeverdachte 2] op die pagina.
98.Bijlage D-025.
99.Verklaring van [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V04-05, pagina 3 van 5, de op één na laatste alinea.
100.Verklaring van getuige [naam 8] tegenover FIOD, G-001, pagina 6 van 7, vierde alinea.
101.Verklaring van getuige [naam 9] tegenover FIOD, G-02-01, pagina 5 van 6, laatste alinea en pagina 6 van 6, laatste alinea.
102.Verklaring van getuige [naam 10] tegenover FIOD, G-07-01, pagina 3 van 8, vierde alinea, en pagina 4 van 8, eerste alinea.
103.Verklaring van getuige [naam 6] tegenover FIOD, G-03-01, pagina 2 van 13, tweede en derde alinea.
104.Verklaring van getuige Lamrini tegenover FIOD, G-04-01, pagina 5 van 10, zevende alinea.
105.Verklaring aangever [aangever 15] d.d. 11 oktober 2006, AG-003, pagina 1 van 3, laatste alinea, en pagina 2 van 3, eerste alinea.
106.Verklaring aangever [aangever 9] d.d. 29 april 2007, pagina 1 van 3.
107.Bijlage D-041-01, D-041-12, D-041-17, D-042-06, D-43-04, D-044-06, D-048-03.
108.Verklaring [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V-04-05, pagina 3 van 5, negende alinea.
109.Bijlage D-019.
110.Verklaring van [naam 20] , G-05-01, pagina 2 van 3, de op één na laatste alinea.
111.Verklaring van [naam 9] tegenover FIOD, G-02-01, pagina 3 van 6, tweede alinea, en pagina 5 van 6, eerste alinea.
112.Verklaring van [medeverdachte 2] , V-03-01, pagina 8 van 10, eerste alinea.
113.Verklaring van getuige [naam 19] tegenover FIOD, G-04-01, pagina 6 van 10, vierde alinea.
114.Zie voetnoten 117 en 118.
115.Verklaring van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris op 20 oktober 2008, pagina 2, tweede alinea.
116.Verklaring van [naam 10] tegenover FIOD, G-07-01, pagina 7 van 8, tweede alinea.
117.Verklaring van [medeverdachte 1] tegenover FIOD, V01-01, pagina 4 van 12, laatste alinea.
118.Verklaring van [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V-04-01, pagina 5 van 7, tweede alinea van zijn verklaring.
119.Verklaring van [naam 10] tegenover FIOD, G-07-01, pagina 2 van 8, derde alinea, en pagina 3 van 8, de op één na laatste alinea.
120.Verklaring van [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V-04-01, pagina 5 van 7, tweede alinea van zijn verklaring.
121.Verklaring van [medeverdachte 1] tegenover FIOD, V-01-01, pagina 4 van 12, de op één na laatste en laatste alinea, en 5 van 12, tweede alinea van zijn verklaring.
122.Verklaring van [naam 7] tegenover FIOD, V-07-01, pagina 6 van 8, vierde en zesde alinea.
123.Verklaring [naam 20] tegenover FIOD, G-05-01, pagina 2 van 3, zesde alinea.
124.Verklaring van [medeverdachte 1] tegenover FIOD, V-01-01, pagina 10 van 12, vijfde alinea.
125.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V-03-02, pagina 8 van 9, vierde alinea.
126.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V03-01, pagina 7 van 10, tweede alinea.
127.Verklaring van [medeverdachte 2] tegenover FIOD, V-03-05, pagina 2 van 10, laatste alinea en 3 van 10, eerste alinea.
128.Verklaring van [medeverdachte 3] tegenover FIOD, V-04-02, tweede alinea.
129.Verklaring van [medeverdachte 3] ter terechtzitting d.d. 6 april 2009, pagina 27.