ECLI:NL:RBZWB:2016:4445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
AWB 15_531
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-plaatsing in functie bij Rijkswaterstaat na reorganisatie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, dat hem niet heeft geplaatst in een functie binnen het organisatieonderdeel Rijkswaterstaat, waar hij voorheen werkzaam was. Het bestreden besluit dateert van 11 december 2014 en betreft de gevolgen van een reorganisatie binnen Rijkswaterstaat. Eiser was werkzaam als adviseur/specialistisch medewerker en had een functieschaal van 8. Na een eerdere plaatsing bij RWS Zee en Delta, werd hij per 1 april 2015 ontheven uit zijn functie omdat deze niet passend was. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 30 maart en 2 april 2015, maar heeft wel beroep ingesteld tegen de niet-plaatsing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak eerder was verwezen van de rechtbank Oost-Brabant naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zitting op 1 juni 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en twee andere vertegenwoordigers. De rechtbank heeft overwogen dat de minister een ruime discretionaire bevoegdheid heeft om de organisatie in te richten en dat de transitielijst van uitwisselbare functies niet limitatief is. Eiser stelde dat zijn functie niet op deze lijst stond, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekent dat zijn functie niet uitwisselbaar was.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en dat de niet-plaatsing niet in strijd is met de regelgeving. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/531 AW

uitspraak van 13 juli 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[titel eiser] . [naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof,
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,

gemachtigde: mr. W.J. Bruchhans.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2014 (bestreden besluit) van de minister inzake, voor zover nog van belang, het niet-plaatsen in een functie in het organisatieonderdeel waarin eiser werkzaam was.
Het beroep is ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. Bij beslissing van 25 mei 2016 heeft die rechtbank de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam vertegenwoordiger verweerder1] en [naam vertegenwoordige verweerder2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was bij Rijkswaterstaat (RWS) werkzaam als adviseur/specialistisch medewerker met functieschaal 8. Hij is per 1 oktober 2011 ingedeeld in het Functiegebouw Rijk (FGR) als medewerker advisering in functieschaal 8 bij de Dienst Noord-Brabant. Met ingang van 1 april 2013 is eiser toegedeeld aan het organisatieonderdeel RWS Zuid-Nederland met standplaats ‘s-Hertogenbosch.
Bij besluit van 7 oktober 2013 is eisers functie met terugwerkende kracht tot 19 december 2012 ingedeeld in de functiefamilie Adviseren, medewerker advisering, schaal 10.
Begin 2014 is in het kader van een reorganisatie bij RWS met de overlegpartners overeenstemming bereikt over het Ondernemingsplan Rijkswaterstaat 2015 (OP2015), waarin is uitgewerkt op welke wijze het plaatsingsproces binnen Rijkswaterstraat zal worden uitgevoerd.
In april 2014 is begonnen met de plaatsing van de medewerkers in de nieuwe organisatie.
Bij besluit van 22 april 2014 (primair besluit) is aan eiser meegedeeld dat bij zijn functie binnen zijn organisatieonderdeel sprake is van boventalligheid en toepassing van het afspiegelingsbeginsel tot gevolg heeft dat hij in de eerste ronde niet is geplaatst.
Bij besluit van 14 juli 2014 is eiser met ingang van 1 september 2014 geplaatst bij RWS Zee en Delta in de functie medewerker advisering, schaal 10.
Eisers bezwaren tegen het primaire besluit en tegen het besluit van 14 juli 2014 zijn bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 maart 2015 heeft de minister eiser met ingang van 1 april 2015 ontheven uit zijn functie bij RWS Zee en Delta omdat die functie niet passend is en ook niet passend te maken is. Daarbij is bepaald dat eiser terugkeert naar RWS Zuid-Nederland.
Bij besluit van 2 april 2015 heeft de minister eiser met ingang van 1 april 2015 geplaatst onder de afdeling mobiliteit, aangewezen als verplicht Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaat en aanspraak toegekend op een VWNW-begeleidingstermijn.
Eiser heeft tegen de besluiten van 30 maart 2015 en 2 april 2015 geen bezwaar gemaakt
.
2. Nu de plaatsing in RWS Zee en Delta is beëindigd, is het verschil van mening tussen partijen beperkt tot de vraag of eiser in het kader van de reorganisatie geplaatst had dienen te worden in RWS Zuid-Nederland. Eiser heeft procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep met het oog op de rechtspositionele consequenties van de niet-plaatsing, zoals de aanwijzing als VWNW-kandidaat.
3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake was van een uitwisselbare functie, alsmede op de vraag welke betekenis toekomt aan de omstandigheid dat eiser in de directie Noord-Brabant de enige plantoetser was en daarom over alle relevante areaalkennis voor het grondgebied van Noord-Brabant beschikte.
4. Op grond van artikel 125, eerste lid, onder a, van de Ambtenarenwet worden, voor zover deze onderwerpen niet reeds bij of krachtens de wet zijn geregeld, voor de ambtenaren, door of vanwege het rijk aangesteld, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld betreffende: aanstelling, schorsing en ontslag.
In artikel 49w van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is bepaald op welke wijze overtolligheid bij reorganisatie dient te worden vastgesteld. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat bij regeling van de minister voor Wonen en Rijksdienst nadere regels worden gesteld over de toepassing van dit artikel. Die nadere regels, de ‘Regeling vaststellen overtolligheid bij het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk 2013–2015’, werden gesteld op 16 december 2014.
5. De rechtbank overweegt, ambtshalve, dat ten tijde van het bestreden besluit nog geen nadere regels als bedoeld in artikel 49w van het ARAR waren gesteld. De minister (voor Infrastructuur en Milieu) heeft voor Rijkswaterstaat op 15 april 2014, na overleg met de overlegpartners, het OP2015 vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de minister, bij het ontbreken van de in artikel 49w van het ARAR bedoelde nadere regels, bevoegd was om toepassing te geven aan het OP2015.
6. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een uitwisselbare functie heeft eiser aangevoerd dat daar geen sprake van was omdat zijn functie niet als zodanig op de zogenoemde Transitielijst uitwisselbare functies (transitielijst) is opgenomen.
De constatering dat eisers functie niet op de transitielijst was opgenomen is juist, maar ter zitting is namens de minister uiteengezet dat de transitielijst niet een limitatieve opsomming van uitwisselbare functies bevat. De transitielijst (ook genoemd: was-wordt-overzicht) is, volgens de aanbiedingsbrief van 6 maart 2014 aan de GOR, vastgesteld omdat er medewerkers aan afdelingen zijn toegedeeld die (nagenoeg) hetzelfde werk doen, maar wel zijn ingedeeld in verschillende functiefamilies en/of groepen. De transitielijst bewerkstelligt een uniformering in de keuze van een FGR-functie in de nieuwe situatie. Door hantering van die lijst wordt voorkomen dat medewerkers waarvan de oude FGR-functie niet terugkomt in de nieuwe situatie geen functievolger kunnen zijn.
Het probleem, dat met de transitielijst wordt opgelost, doet zich, volgens de minister, in de situatie van eiser niet voor omdat de door eiser vervulde functie niet door meer medewerkers in verschillende functiefamilies of –groepen wordt vervuld. Van transitie is geen sprake omdat de functie in de oude en in de nieuwe situatie dezelfde is. Dat neemt niet weg dat het wel een uitwisselbare functie is. Deze opvatting van de minister is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de plaatsingssystematiek van het OP2015.
De beroepsgrond, dat geen sprake is van een uitwisselbare functie omdat de functie niet op de transitielijst is opgenomen, kan dan ook niet slagen.
7. Met betrekking tot de betekenis die toekomt aan de omstandigheid dat eiser in de directie Noord-Brabant de enige plantoetser was en daarom over alle relevante areaalkennis voor het grondgebied van Noord-Brabant beschikte overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser vervulde niet de functie van plantoetser. Hij was medewerker advisering. Ter zitting is namens de minister de benaming ‘plantoetser’ als een roepnaam aangeduid.
Over de betekenis die aan eisers areaalkennis toekomt overweegt de rechtbank dat in paragraaf 2.2 van het OP2015 met betrekking tot de plaatsing van de functievolger is bepaald dat voor elke functie in de oude organisatie wordt gekeken of deze uitwisselbaar is met een functie in de nieuwe organisatie. Functies zijn uitwisselbaar indien de FGR-functie en schaal gelijk zijn en de voor de functie benodigde kennis binnen een half jaar opgedaan kan worden door de medewerkers die de functies vervullen. Het gaat dan, zo is uitdrukkelijk bepaald in het OP2015, niet om de kennis van een medewerker, maar om de voor het vervullen van de functies benodigde kennis.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat eisers areaalkennis moet worden aangemerkt als kennis van een medewerker die er niet aan in de weg staat dat zijn functie als uitwisselbaar wordt aangemerkt.
De beroepsgrond, dat met het oog op eisers werkzaamheden als plantoetser en met het oog op zijn areaalkennis geen sprake is van een uitwisselbare functie, kan dan ook niet slagen.
8. Met betrekking tot de stelling van eiser dat voor zijn functie op schaal 10-niveau formatieruimte beschikbaar had dienen te blijven en dat ten onrechte een schaal-7-functie aan de organisatie is toegevoegd deelt de rechtbank de opvatting van de minister dat het bevoegd gezag een zeer ruime discretionaire bevoegdheid heeft om een organisatie, met inbegrip van de inhoud van de daarin voorkomende functies, naar eigen inzicht in te richten. Die opvatting is aanvaard in vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX6132).
Van strijd met de regelgeving of beginselen van behoorlijk bestuur is niet gebleken.
De beroepsgronden die betrekking hebben op de bij de reorganisatie door de minister gemaakte keuzes kunnen dan ook niet slagen.
9. Ter zitting is namens de minister uiteengezet op welke wijze het afspiegelingsbeginsel is toegepast. Nu geen beroepsgronden zijn aangevoerd tegen de wijze waarop het afspiegelingsbeginsel is toegepast, is er geen aanleiding daarover te oordelen.
10. De rechtbank concludeert dat hetgeen eiser tegen het bestreden besluit, voor zover dat op niet-plaatsing betrekking heeft, heeft aangevoerd niet tot de conclusie leidt dat de niet-plaatsing berust op onjuiste toepassing van de regelgeving. De rechtbank is niet gebleken dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers belangen.
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.