In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, dat hem niet heeft geplaatst in een functie binnen het organisatieonderdeel Rijkswaterstaat, waar hij voorheen werkzaam was. Het bestreden besluit dateert van 11 december 2014 en betreft de gevolgen van een reorganisatie binnen Rijkswaterstaat. Eiser was werkzaam als adviseur/specialistisch medewerker en had een functieschaal van 8. Na een eerdere plaatsing bij RWS Zee en Delta, werd hij per 1 april 2015 ontheven uit zijn functie omdat deze niet passend was. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 30 maart en 2 april 2015, maar heeft wel beroep ingesteld tegen de niet-plaatsing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak eerder was verwezen van de rechtbank Oost-Brabant naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zitting op 1 juni 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en twee andere vertegenwoordigers. De rechtbank heeft overwogen dat de minister een ruime discretionaire bevoegdheid heeft om de organisatie in te richten en dat de transitielijst van uitwisselbare functies niet limitatief is. Eiser stelde dat zijn functie niet op deze lijst stond, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekent dat zijn functie niet uitwisselbaar was.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en dat de niet-plaatsing niet in strijd is met de regelgeving. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.