ECLI:NL:RBZWB:2016:4442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16_640
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en ongeschiktheidsontslag van een politiefunctionaris na onvoldoende functioneren en gebrek aan verbetertraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiefunctionaris en de korpschef van politie. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.H. Vader, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 21 december 2015, waarin een ongeschiktheidsontslag werd verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 2001 werkzaam was als Basispolitiefunctionaris-B en dat er in de jaren voorafgaand aan het ontslag meerdere gesprekken zijn gevoerd over zijn functioneren. De rechtbank heeft geconstateerd dat de eiser in de periode van 2007 tot 2015 herhaaldelijk is aangesproken op zijn functioneren, maar dat er geen significante verbetering heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het gebrek aan een adequaat verbetertraject en de invloed van privéproblemen, gewogen, maar heeft geconcludeerd dat de korpschef in redelijkheid tot het ontslag heeft kunnen besluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling van de eiser op voldoende gronden berustte en dat de korpschef de zorgplicht niet heeft geschonden. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/640 AW

uitspraak van 13 juli 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B.H. Vader,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 december 2015 (bestreden besluit) van de korpschef inzake een beoordeling en ongeschiktheidsontslag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.A. van Dorst, door voormalig hoofd operationele bedrijfsvoering [naam hoofd bedrijfsvoering] en door operationeel leidinggevende [naam leidinggevende] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is vanaf 2001 werkzaam geweest in het team [naam team] , laatstelijk als Basispolitiefunctionaris-B.
Met eiser zijn persoonlijke jaargesprekken gevoerd.
In een voortgangsgesprek op 20 september 2013 hebben eisers leidinggevenden hem meegedeeld dat zijn functioneren op een aantal competenties moet verbeteren.
Op 22 oktober 2013 hebben eisers leidinggevende en een verzuimcoach met eiser een preventief verzuimgesprek/functioneringsgesprek gevoerd, waarna tot en met 23 december 2013 zes vervolggesprekken zijn gevoerd. Eiser kampte met problemen in de privésituatie. Eiser stelde dat deze problemen erg veel van hem vergden waardoor hij op het werk niet zoveel druk aankon. Aan eiser is ondersteuning aangeboden en met hem is besproken welke hulp hij nodig heeft. Eiser heeft toegezegd zich aan werkafspraken te zullen gaan houden. Op 29 november 2013 heeft eiser een plan van aanpak gemaakt om te komen tot verbetering van zijn functioneren. Eiser heeft geweigerd de verslagen van de gevoerde gesprekken te ondertekenen.
Op 2 oktober 2014 is in een persoonlijk jaargesprek vastgesteld dat eiser nog niet op alle aspecten, waarover in september 2013 afspraken zijn gemaakt, een toereikende verbetering heeft laten zien. Met betrekking tot de competenties ‘resultaatgericht’, ‘vakbekwaam’ en ‘burger-/klantgericht’ is het aanwezig gedragsniveau met een ‘1’ gewaardeerd. Vastgesteld is dat eiser in sterk mate achterblijft bij de voor de functie vereiste competenties en dat hij in grote mate afwijkt van de afgesproken resultaatbijdragen. Het functioneren is ruim onvoldoende geacht. De totaalbeoordeling is ‘onvoldoende’. De beoordeling is op 7 maart 2015 vastgesteld (primair besluit I).
In een gesprek op 8 november 2014 is het voornemen uitgesproken eenmaal per twee weken een gesprek te voeren. Die gesprekken zijn gevoerd op 7 december 2014, 7 januari 2015, 30 januari 2015. Op 30 januari 2015 is besproken dat eiser op 23 januari 2015 niet op het werk is verschenen en dat hij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over de oorzaak daarvan. Voorts heeft eiser ten onrechte verantwoord dat hij op 28 januari 2015 de gehele dag heeft gewerkt.
Bij brief van 30 maart 2015 is, met verwijzing naar primair besluit I, aan eiser het voornemen meegedeeld hem ontslag te verlenen in verband met onvoldoende functioneren.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primaire besluit I en hij heeft een zienswijze ingediend omtrent het ontslagvoornemen.
Bij besluit van 29 juni 2015 (primair besluit II) heeft de korpschef eiser het voorgenomen ontslag verleend, met ingang van 9 augustus 2015.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit II.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef, overeenkomstig het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM, de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat niet blijkt dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid. In eerdere jaargesprekken is vastgesteld dat eiser prima functioneerde, pas in oktober 2012 scoort hij een onvoldoende op een competentie. Pas op 14 juni 2013 is het verslag opgemaakt en bijna een jaar later werd een voorgangsgesprek gehouden. Van een begeleidings-, functionerings- of ander traject was geen sprake. Er zijn geen afspraken gemaakt en geen doelen gesteld. Dat gebeurde pas op 20 september 2013. Daarna is aan eiser onvoldoende passende aandacht geschonken door gekwalificeerde personen en instanties. Dat geldt zeker toen eiser zich op 12 december 2013 ziek meldde.
Aan de eindbeoordeling van 25 oktober 2014 is geen verbetertraject voorafgegaan. Er zijn geen doelen gesteld, er was geen tijdpad en geen tussentijdse evaluatie. Van daadwerkelijke inhoudelijke structurele coaching was geen sprake.
Begin 2015 is de samenstelling van het team waar eiser deel van uitmaakte veranderd. Eiser kreeg een half jaar de tijd om aan te tonen dat zijn functioneren op orde was. Eiser was toen langere tijd arbeidsongeschikt door een nek- en rughernia. Op de tweede dag dat eiser ging re-integreren werd hij geconfronteerd met het ontslagvoornemen. De korpschef is voorbijgegaan aan allerlei initiatieven die eiser heeft getoond. De kritiek op eisers functioneren is onvoldoende geconcretiseerd.
Eiser heeft uiteengezet waarom naar zijn mening de resultaatbijdragen niet beter konden zijn in de functie en in de regio waarin hij was tewerkgesteld. Er viel in de buitengebieden niet veel te halen. Eisers lijnchef heeft het nakijken van dossiers overgelaten aan brigadier [naam brigadier] , die het nooit goed vond. Zijn bekeuringen voldeden aan de gestelde eisen. Eisers herhaalde verzoek om in de stand te worden ingezet is niet gehonoreerd.
Eiser is vaak gezien als hulpverlener. De werkzaamheden in dat verband zijn moeilijker te meten. Hij genereerde niet minder werk dan andere collega’s. In team [naam team] werd nog nauwelijks met het systeem [naam systeem] gewerkt. Eiser was niet aanwezig bij het doorzoeken van zijn postvak. Er lagen geen buitenlandse stukken in. Eiser kwam niet te laat. Eiser heeft erkend dat de administratieve afhandeling een zwak punt is en hij heeft daar uitleg over verschaft. Hij betwist gebrek aan initiatief en hij heeft beschreven welke activiteiten hij heeft ontplooid. Eiser begrijpt niet waarom zijn ex nooit de wacht is aangezegd. De verhalen en verzinsels van zijn ex hebben hem in een kwaad daglicht gezet en dat is van invloed geweest op zijn carrière en functioneren als persoon.
Met betrekking tot de beoordeling
3. In artikel 71, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat met de ambtenaar ten minste eenmaal per jaar een gesprek wordt gehouden over de vervulling van zijn functie in de afgelopen en komende periode en de voortgang van een persoonlijk ontwikkelingsplan.
Volgens vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 november 1998 (ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7954), is de rechterlijke toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. In geval van negatieve oordelen geldt het uitgangspunt dat het betrokken bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenbedoelde toetsing kunnen doorstaan.
4. Specifiek op de beoordeling betrekking hebbende beroepsgronden heeft de rechtbank aangetroffen in de door eiser opgestelde ‘Reactie bezwaarcommissie’ waar in beroep naar is verwezen.
Met betrekking tot het niet realiseren van afgesproken resultaatbijdragen heeft eiser
uiteengezet dat er in zijn surveillancegebied sprake was van veel woninginbraken en dat hij als motorrijder, in een geel pak en van grote afstand zichtbaar, geringe kans had een inbreker aan te houden. Ook ten aanzien van bekeuringen kampte eiser met de handicap dat burgers hun zaakjes op orde hadden op het moment dat er contact was. In het buitengebied viel, volgens eiser, niet veel te halen.
Ter zitting is namens de korpschef verklaard dat een aantal van 150 bekeuringen en staandehoudingen per jaar normaal is, maar dat motorrijders, die mobieler zijn, gemiddeld meer dan 350 bekeuringen uitschreven. Eiser heeft verklaard dat hij in 2014 78 bekeuringen schreef.
Met betrekking tot het realiseren van resultaatbijdragen is eiser er bij herhaling op gewezen dat hij minimaal tien dossiers per jaar diende af te handelen. Eiser heeft niet betwist dat hij in de eerste negen maanden van 2014 vier dossiers heeft afgewerkt.
Eiser heeft niet betwist dat de kwaliteit van de uitgeschreven bekeuringen matig tot slecht was en dat de doorlooptijden niet op orde waren.
Eiser heeft aangevoerd dat hij, anders dan de korpschef meent, wel initiatieven heeft genomen om zijn functioneren te verbeteren. Hij heeft die initiatieven beschreven in de ‘Reactie bezwaarcommissie’ en ter zitting toegelicht en aangevuld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee geen gevolg gegeven aan de opdracht om initiatieven te nemen, in de door de korpschef bedoelde zin van werk zoeken, niet reactief maar actief te werkgaan en targets te halen. Eiser heeft, als wordt uitgegaan van wat hij beschrijft, bij zijn functie behorende werkzaamheden verricht.
De rechtbank ontleent aan de ‘Rectie bezwaarcommissie’ dat eiser een andere zienswijze heeft op de wijze waarop hij invulling moet geven aan zijn functie dan de korpschef voor ogen staat, en dat hij in die zienswijze wel goed heeft gefunctioneerd. Het is echter niet aan eiser om te bepalen op welke wijze, in afwijking van de door namens korpschef gegeven aanwijzingen, de functie vervuld dient te worden.
De rechtbank concludeert dat niet geoordeeld kan worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Voor zover het beroep gericht is tegen de handhaving van de beoordeling slaagt het dan ook niet.
Met betrekking tot het ongeschiktheidsontslag
5. In artikel 94, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van het Barp is bepaald dat de ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de CRvB van 20 oktober 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926), moet het bestuursorgaan ongeschiktheid voor het vervullen van een functie - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - aantonen aan de hand van objectief vastgestelde concrete gedragingen van de ambtenaar. Volgens eveneens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de CRvB van 18 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739), is een ontslag op de hiervoor genoemde grond in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
6. Ter zitting is gebleken dat eiser zich niet op het standpunt stelt dat zijn onvoldoende functioneren, als daar al sprake van is, medische oorzaken heeft. Zijn stelling in beroep dat hij voorafgaand en ten tijde van het ontslag ziek was dient, volgens eiser, ter ondersteuning van zijn stelling dat de korpschef de zorgplicht niet heeft nageleefd.
7. De rechtbank overweegt over de vraag of de ongeschiktheid voor de functie is aangetoond aan de hand van concrete gedragingen het volgende.
Uit de verslagen van alle persoonlijk gesprekken vanaf 2007 blijkt dat eiser minder dan de afgesproken resultaatbijdragen realiseerde en dat het plannen en organiseren van schriftelijk werk voortdurend een punt van aandacht was. In het jaargesprek dat op 25 oktober 2012 is gevoerd is het feit dat eisers schriftelijk werk de afgelopen anderhalf jaar voor een groot deel is blijven liggen als onacceptabel aangemerkt. Een paar zaken uit 2011 waren in zijn postvak blijven liggen en dienden hierdoor geseponeerd te worden. Er is gesproken over een nieuwe kans vanaf 1 november 2012 die eiser met beide handen moet aanpakken met betrekking tot zijn schriftelijk werk. De effectiviteit in het werk kan groter worden.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het verslag van het jaargesprek pas in juni 2013 is opgemaakt, maar nu eiser dat verslag voor akkoord heeft ondertekend staat vast dat het een correcte weergave is van wat op 25 oktober 2012 met hem is besproken zodat hij zich er vanaf 25 oktober 2012 naar heeft kunnen richten.
In het voortgangsgesprek op 20 september 2013 hebben eisers leidinggevenden de administratieve afhandeling in het eerste kwartaal van 2013 niet op orde bevonden. De resultaatgerichtheid was marginaal, de kwaliteit van uitgeschreven bekeuringen matig tot slecht en de doorlooptijden niet op orde. Aan eiser is meegedeeld dat hij zijn functioneren op deze aspecten duidelijk diende te verbeteren. In afgelopen half jaar is geen tot nagenoeg geen verbetering of veranderd gedrag waargenomen.
Eiser is op 20 september 2013 voorts voorgehouden dat de opmaak van de dossiers nog niet conform de regelgeving is, dat eiser geen overzicht heeft van de aan hem toebedeelde zaken, dat veelvuldig stukken retour worden gezonden van door eiser uitgeschreven bekeuringen en dat de verantwoording van de werkuren niet goed wordt bijgehouden. Eiser heeft het verslag van het gesprek niet ondertekend en hij heeft de gegeven voorstelling van zaken betwist. Daarnaast heeft hij een verklaring gegeven voor de bevindingen. Met eiser zijn afspraken gemaakt om zijn functioneren te verbeteren.
In de gesprekken die eisers leidinggevende en een verzuimcoach vanaf 22 oktober 2013 met hem hebben gevoerd is gesproken over eisers privéproblemen en over de invloed die zijn functioneren daarvan ondervindt. Hem is meegedeeld dat hij onvoldoende functioneert en dat hij daar voor de komende tijd aan de slag moet om verbetering te realiseren. Op 29 november 2013 heeft eiser een plan van aanpak gemaakt om te komen tot verbetering van zijn functioneren.
Op 2 oktober 2014 is met eiser het jaargesprek gevoerd dat heeft geleid tot de in primair besluit I vastgestelde onvoldoende beoordeling.
In gesprekken die vanaf 8 november 2014 met eiser zijn gevoerd, zijn incidenten, onvolkomenheden en positieve ontwikkelingen in zijn functioneren met hem besproken. Op 7 december 2014 heeft eiseres leidinggevende hem voorgehouden dat hij op deze manier niet verder kan. Hij functioneert niet zoals van een hoofdagent verwacht mag worden en moet zijn verantwoordelijkheid oppakken. Als er geen verbetering komt zal eiser uiteindelijk terug moeten naar agent, of wordt hij mogelijk ontslagen. Ook op 7 januari 2015 is eiser voorgehouden dat hij moet gaan functioneren op het niveau dat bij zijn functie behoort en dat zijn loopbaan bij de politie anders eindigt. Gesproken is over een laatste beoordeling die hij na zes maanden zou krijgen, maar daar is het voorbehoud aan verbonden “als de dienstleiding hem nog een kans wil geven”.
In een gesprek op 30 januari 2015 is gebleken dat eiser niet, zoals afgesproken, een plan van aanpak had gemaakt, dat hij op 23 januari 2015 niet op het werk is verschenen en dat hij een onjuiste verklaring heeft gegeven over de oorzaak daarvan. Bovendien is in het verslag van dit gesprek opgemerkt dat gebleken is dat eiser op 28 januari 2015 om 16:04 uur heeft verantwoord dat hij de gehele dienst op 23 januari 2015 heeft gewerkt, terwijl hij weet dat hij deze dienst niet in zijn geheel heeft gewerkt.
De rechtbank concludeert dat eiser vanaf 2007 is geconfronteerd met tekortkomingen in zijn functioneren, dat hem concreet is voorgehouden aan welke resultaatsafspraken hij zich diende te houden en aan welke kwaliteitseisen zijn schriftelijk werk diende te voldoen.
Vanaf 25 oktober 2012 is eiser meegedeeld dat voortgaan met functioneren op het door hem gerealiseerde niveau onaanvaardbaar is. Eiser is begeleid en zijn leidinggevende, een verzuimcoach en begeleiders hebben gesprekken met hem gevoerd zodat hij in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren. Dat heeft niet geleid tot een relevante verbetering.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voldoende concrete gedragingen objectief vastgesteld waaraan de korpschef de bevoegdheid kan ontlenen om tot ongeschiktheidsontslag over te gaan. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, verhalen en verzinsels van zijn voormalige partner bij de korpschef het beeld van eisers functioneren mede hebben bepaald, is de rechtbank niet gebleken.
8. Evenmin blijkt uit de stukken dat met eisers belangen onvoldoende rekening is gehouden. Eiser is langdurig in de gelegenheid gesteld, en begeleid, om het gewenste niveau van functioneren te bereiken. De korpsleiding heeft aandacht besteed aan privéomstandigheden die op het functioneren van invloed konden zijn, heeft uit de gesprekken niet onbegrijpelijk het beeld gekregen dat eiser niet echt hulp toeliet. Namens de korpsleiding is erop aangedrongen dat eiser professionele hulp zou inschakelen. Van de door eiser gestelde schending van de zorgplicht is de rechtbank niet gebleken.
9. Onder die omstandigheden heeft de korpschef naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om eiser ongeschiktheidsontslag te verlenen. Ook voor zover het beroep gericht is tegen de handhaving van het ontslag slaagt het niet.
10. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.