In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor de verkoop van een woning. De man, die als curator van zijn vrouw optreedt, verzoekt de rechtbank om vervangende toestemming ex artikel 1:88 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor de verkoop van de woning waarin hij en zijn vrouw samen woonden. De vrouw is onder curatele gesteld vanwege ernstige cognitieve en fysieke beperkingen, waardoor zij volledig afhankelijk is van anderen. De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben besloten te verhuizen naar een zorgcomplex, omdat de man niet langer in staat is om de vrouw een veilig huis te bieden.
De rechtbank overweegt dat de man bij het sluiten van de verkoopovereenkomst niet beschikte over de vereiste vervangende toestemming. De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst reeds is gesloten en dat de vrouw zich op grond van artikel 1:89 lid 1 BW op de vernietigbaarheid van de overeenkomst zou kunnen beroepen. Echter, gezien de omstandigheden, waaronder de verhuizing naar een zorgcomplex, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet in haar belangen wordt geschaad door de vervreemding van de woning. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat de toestemming van de vrouw niet meer vereist is, nu de woning niet langer door hen beiden wordt bewoond.
De rechtbank concludeert dat het verzoek om vervangende toestemming tardief is en dat de man en de vrouw inmiddels zijn verhuisd, waardoor de toestemming niet meer nodig is. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat de overeenkomst rechtsgeldig is, zolang de vrouw zich niet op de vernietigbaarheid beroept. De beslissing is genomen door mr. M. Bollen, met mr. J. van der Plas als griffier.