ECLI:NL:RBZWB:2016:3844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16_109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake loon over opzegtermijn en vakantie-uren

Op 23 juni 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser, werkzaam als administrateur, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 1 december 2015, waarin het recht op uitkering wegens betalingsonmacht op grond van de Werkloosheidswet (WW) werd behandeld. De eiser stelde dat het UWV ten onrechte 45,9 uur aan vakantie-uren in mindering had gebracht op het loon over de opzegtermijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de vakantie-uren niet in mindering had mogen brengen, omdat het gemiddeld aantal gewerkte uren al rekening hield met onbetaalde vakantie-uren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het UWV werd opgedragen de in mindering gebrachte vakantie-uren alsnog aan de eiser uit te betalen. Tevens werd het UWV opgedragen het griffierecht van € 46,- aan de eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/109 WW

uitspraak van 23 juni 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 december 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake het recht op uitkering wegens betalingsonmacht op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 mei 2016. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is als administrateur (vanaf 15 juli 2013) werkzaam geweest bij [naam bedrijf] in [vestigingsplaats] (werkgever). In verband met het faillissement van de werkgever heeft op 16 maart 2015 opzegging van de arbeidsovereenkomst door de curator plaatsgevonden. De opzegtermijn loopt tot en met 27 april 2015. In verband met door de werkgever onbetaald gelaten vorderingen heeft eiser het UWV verzocht om een uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de WW.
Bij besluit van 4 juni 2015 (primair besluit) heeft het UWV eiser een uitkering wegens betalingsonmacht toegekend volgens de bij dat besluit gevoegde specificatie. Daarbij is aan eiser gedurende de opzegtermijn ook loon uitbetaald, met uitzondering van de vakantieperiode van 24 maart 2015 tot en met 3 april 2015.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV, voor zover thans van belang, volhard in zijn standpunt dat het loon gedurende de voornoemde vakantieperiode van negen dagen niet wordt overgenomen. Het bezwaar wordt daarom met betrekking tot dit onderdeel ongegrond verklaard.
2. Eiser voert aan dat de buitendienstmedewerker van het UWV heeft meegedeeld dat alle medewerkers na het faillissement in principe vrij waren te doen en laten wat ze wilden, mits er aan sollicitatieplicht en inschrijving als werkzoekende werd voldaan. Eiser stelt dat het UWV ten onrechte op het loon over de opzegtermijn 45,9 uur in mindering brengt voor opgenomen vakantie. Eiser stelt dat bij de vaststelling van het aantal gemiddeld gewerkte uren per week (25,5) de vakantiedagen al zijn uitgesloten. Volgens eiser mag het UWV die uren dan niet in mindering brengen. Eiser verzoekt om die reden om uitbetaling van deze dagen.
3. Op grond van artikel 61 van de WW heeft een werknemer onder andere recht op uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de WW, indien hij van een werkgever die in staat van faillissement is verklaard loon of vakantiegeld heeft te vorderen.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WW omvat het recht op uitkering onder andere het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaand aan de dag van opzegging van de dienstbetrekking, het loon over de opzegtermijn en het vakantiegeld over ten hoogste een jaar.
In artikel 64, derde lid, van de WW is bepaald dat de hoogte van de uitkering van het vakantiegeld wordt berekend op grond van de aanspraak op vakantiedagen die de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking heeft, met dien verstande dat de uitkering niet meer bedraagt dan het vakantiegeld over het aantal vakantiedagen dat hij kan verwerven in een jaar waarin hij een dienstbetrekking heeft met een in artikel 61 van de WW bedoelde werkgever.
Op grond van artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt, indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden.
4. Het geschil draait om de vraag of het UWV terecht de door eiser tijdens de opzegtermijn opgenomen vakantie-uren in mindering heeft gebracht op het loon over de opzegtermijn. Het UWV heeft niet betwist dat het door eiser in dit verband genoemde aantal van 45,9 uur niet juist zou zijn.
Eiser werkte een wisselend aantal uren per week en verdiende een zogenoemd all-in uurloon van € 53,09. In dit uurloon was een vergoeding voor vakantiedagen en vakantiegeld begrepen. De opzegtermijn van zes weken liep van 17 maart 2015 tot en met 27 april 2015.
Eiser is met vakantie geweest van 24 maart 2015 tot en met 3 april 2015. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens de opzegtermijn niet of nauwelijks voor de curator heeft gewerkt. Het UWV heeft dit niet weersproken.
Het UWV heeft aan het bestreden besluit, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat eisers vakantiedagen tijdens de opzegtermijn niet worden overgenomen. Het UWV stelt dat, nu eiser een all-in loon verdiende, de werkgever alleen de daadwerkelijk gewerkte uren betaalde. Nu de werkgever niet gehouden was loon te betalen over de door eiser opgenomen vakantiedagen, stelt het UWV dat het niet gehouden is deze over te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV met dat standpunt miskent dat voor de overname van het loon over de opzegtermijn wordt uitgegaan van het gemiddeld aantal gewerkte uren, vastgesteld op grond van het rechtsvermoeden op grond van artikel 7:610b van het BW. Er wordt derhalve uitgegaan van een fictief aantal arbeidsuren dat is berekend op grond van de gemiddeld door eiser gewerkte uren in het jaar voorafgaand aan eisers laatste werkdag.
Op grond van dat rechtsvermoeden heeft het UWV het gemiddeld aantal gewerkte uren vastgesteld op 25,5 per week en 5,1 per dag. In deze berekening is al verdisconteerd dat vakantie-uren onbetaald blijven. Het maakt dan ook geen verschil of en hoeveel vakantie-uren tijdens de opzegtermijn worden genoten. Het is naar het oordeel van de rechtbank derhalve onjuist de vakantie-uren in mindering te brengen op het over te nemen loon.
5. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij de vakantie-uren tijdens de opzegtermijn in mindering zijn gebracht op het over te nemen loon. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het UWV de in mindering gebrachte vakantie-uren (45,9) alsnog aan eiser betaalt.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de vakantie-uren gedurende de opzegtermijn in mindering zijn gebracht;
  • herroept in zoverre het primaire besluit en bepaalt dat het UWV de in mindering gebrachte vakantie-uren alsnog aan eiser uitbetaalt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.