ECLI:NL:RBZWB:2016:3618

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
02/313374 HA RK 16-54
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • A. Kooijman
  • M. Hermans
  • J. de Weert
  • M. Poerink
  • A. van der Lende-Mulder Smit
  • J. van Kralingen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak met beschuldigingen van moord of doodslag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2016 een wrakingsverzoek behandeld van een gedetineerde verzoekster, die beschuldigd wordt van moord of doodslag. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mrs. Kooijman, Hermans en De Weert. De verzoekster was niet aanwezig op de zitting van 15 maart 2016, waar haar raadsman een wrakingsverzoek indiende na een discussie over de aanwezigheid van de familie van de verzoekster in de zittingszaal. De raadsman stelde dat de voorzitter van de strafkamer, mr. Kooijman, een schijn van vooringenomenheid had gewekt door te vragen waarom de verzoekster niet aanwezig was, terwijl haar familie wel in de zaal moest blijven. De strafkamer heeft het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de voorzitter aanvoerde dat zijn opmerkingen niet als vooringenomenheid konden worden opgevat. De wrakingskamer oordeelde dat de voorzitter de orde in de zittingszaal had moeten handhaven en dat zijn beslissing niet onredelijk was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid waren en wees het verzoek tot wraking af. De behandeling van de strafzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Wrakingskamer, locatie Breda
zaaknummer 02/313374 HA RK 16-54
beslissing van 31 mei 2016
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaatsnaam] , gedetineerd en thans verblijvende in de [verblijfplaats] ,
verder te noemen verzoekster,
raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer, waarvan deel uitmaken mrs. Kooijman, Hermans en De Weert, van 15 maart 2016, en waarin opgenomen het namens verzoekster op die zitting tegen hen mondeling gedaan wrakingsverzoek;
- de brief van 15 maart 2016 van de raadsman van verzoekster;
- de processtukken in de hierna te noemen strafzaak, en
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 30 mei 2016, waarbij zijn verschenen verzoekster en haar raadsman mr. Smeets, mrs. Kooijman, Hermans en De Weert, alsmede mr. Gudde, officier van justitie.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mrs. Kooijman, Hermans en De Weert, verder ook te noemen de strafkamer, belast met de behandeling van de tegen verzoekster dienende strafzaak met parketnummer 02/821566-14.
De strafkamer berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
In de hiervoor genoemde strafzaak wordt aan verzoekster het misdrijf van moord dan wel doodslag (al dan niet tezamen in vereniging met een ander of anderen gepleegd) tenlastegelegd.
02/313374 HA RK 16-54pagina 2
Na eerdere pro forma behandelingen van de zaak op 16 december 2015 en 23 februari 2016, is de behandeling, eveneens pro forma, voortgezet ter zitting van 15 maart 2016. Verzoekster is
daarbij niet verschenen. Namens verzoekster is op die zitting de strafkamer gewraakt. Blijkens het proces-verbaal is het verloop van die zitting als volgt geweest.
“Voordatde voorzitteraan enige formaliteit kan toe komen, staat de raadsman van verdachte op en deelt mede: Ik heb een punt van orde. Er zit een hele afvaardiging van de politie in de zaal, terwijl de familie van mijn cliënte op de publieke tribune heeft moeten plaatsnemen. De politie heeft geen enkel belang in deze zaak, maar haar familie heeft wel een belang.
Deofficier van justitiedeelt mede: Ik vind niet dat de politie naar boven moet, maar ik heb er geen bezwaar tegen als de familie van verdachte [verzoekster] in de zaal plaatsneemt.
De rechtbank trekt zich terug in raadkamer. Na beraad deelt de voorzitter mee dat als volgt zal worden beslist.
De rechtbank gaat over de orde in de zittingszaal. Gezien het feit dat de nabestaanden van het slachtoffer in de zaal zitten, is het beter dat de familie van verdachte op de publieke tribune plaats neemt.
Voordatde voorzitteris uitgesproken staat de raadsman op en onderbreekt de voorzitter voor een nieuw punt van orde.
De raadsman van verdachtedeelt mede:
U moet het niet omdraaien. Het gaat om het belang van mijn cliënte en niet van de nabestaanden van het slachtoffer. Het belang van mijn cliënte is groter. Zij staat hier vandaag terecht, haar familie heeft dus belang om vandaag aanwezig te zijn in de zittingszaal en de zaak goed te kunnen volgen. De nabestaanden van het slachtoffer moeten maar op de publieke tribune gaan zitten, zodat de familie van mijn cliënte in de zaal kunnen gaan zitten.
De voorzittervraagt aande raadsmanwaar zijn cliënt vandaag is, als het belang zo groot is.
De raadsman van verdachtedeelt mede:
Ik wil dat u die opmerking terugneemt. U vraagt mij niet op een neutrale wijze waarom mijn cliënte er vandaag niet is. Als u alleen zou vragen waarom zij er niet is, zou ik daar antwoord op kunnen geven. U heeft nu uw mening al klaar. Indien u uw opmerking niet terugneemt, is sprake van vooringenomenheid ten aanzien van mijn cliënte en dat is onacceptabel.
De voorzitterdeelt mede:
Ik neem de opmerking niet terug. Als dat uw mening is, moet u mij maar wraken.
De raadsman van verdachtedeelt mede:
Dan wraak ik u.
De voorzitterdeelt mede dat de zaak dan in afwachting van een beslissing van de wrakingskamer zal worden aangehouden voor maximaal drie maanden.
De voorzitter vraagt de raadsman of hij alleen de voorzitter of de gehele meervoudige kamercombinatie wraakt.
De raadsman van verdachtedeelt daarop mede:
Ik wraak de gehele meervoudige kamercombinatie.
De voorzitterverzoektde raadsmanom aan te geven op welke gronden hij de gehele meervoudige kamercombinatie wraakt.
02/313374 HA RK 16-54pagina 3
De raadsman van verdachtedeelt mede.
Uit de beslissing na beraad in raadkamer om de familie van mijn cliënte niet toe te laten in zittingszaal blijkt van vooringenomenheid.
3.2.
Bij brief van 15 maart 2016 heeft de verdediging van verzoeker, naast een eigen weergave van hetgeen op de zitting is verklaard, het wrakingsverzoek toegelicht.
3.3.
De verdediging stelt dat de voorzitter door het stellen van de retorische vraag: “Als uw cliënte het allemaal zo belangrijk vindt, waarom is ze er dan niet? “ een schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De overige leden van de strafkamer hebben zich achter zijn beslissing geschaard om de familie van cliënte op de publieke tribune te laten plaatsnemen, terwijl de familie van het slachtoffer een prominente plaats in de zittingzaal kreeg. Ook daaruit blijkt volgens de verdediging een zekere waardering van de feiten, omstandigheden en posities in de zaak. Dit klemt temeer nu de verdediging al meermalen heeft betoogd dat cliënte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat zij het slachtoffer is van een wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer.
3.4.
In de opvatting van de verdediging is op grond van voormelde bejegening door de voorzitter de vrees van vooringenomenheid gerechtvaardigd, omdat daarin de veronderstelling besloten ligt dat verzoekster “het” (te weten de behandeling van de zaak) kennelijk “allemaal niet zo belangrijk vindt”. Dit betreft een vooringenomenheid ten aanzien van de proceshouding van verzoekster die, minst genomen de schijn wekt dat zij doorwerkt in de uiteindelijke beoordeling van door haar af te leggen verklaringen en namens haar te voeren verweren, met name het verweer van noodweer(exces).
3.5.
Daarbij komt dat moet worden aangenomen dat de voorzitter bewust voor deze formulering heeft gekozen, nu het hem vrijstond om neutraal bij de verdediging te informeren naar de reden van afwezigheid van verzoekster. Dit geldt temeer nu de voorzitter des verzocht zijn geuite veronderstelling niet heeft willen terugnemen, maar daaraan te willen vasthouden door aan te geven: “Ik neem mijn woorden niet terug, u wraakt mij maar”.
3.6.
De geuite veronderstelling duidt volgens de verdediging bovendien op vooringenomenheid, nu op de eerdere zitting van 23 februari 2016 verzoekster uitvoerig openheid van zaken heeft gegeven, heeft geschetst hoe zwaar de behandeling van de zaak op haar drukt en heeft aangegeven graag zo spoedig mogelijk haar verklaring ten overstaan van de rechtbank te willen doen. Deze zitting heeft ertoe geleid dat verzoekster ter observatie naar het [bedrijfsnaam] zal worden overbracht. Verzoeksters houding toen bewijst het diametraal tegenovergestelde van de veronderstelling van de voorzitter.
3.7.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster zèlf dit nog verder toegelicht.

4.Het standpunt van de strafkamer

4.1.
De strafkamer, bij monde van haar voorzitter, voert aan dat de door raadsman van verzoekster na afwijzing van zijn verzoek de familie van verzoekster toe te laten tot de zittingszaal, een nieuw punt van orde heeft opgeworpen, waarbij hij in feite zijn eerste verzoek heeft herhaald.
02/313374 HA RK 16-54pagina 4
4.2.
Als aan dit verzoek gehoor zou zijn gegeven, dan was daarmee voorbijgegaan aan de positie als procesdeelnemer van de familie van het slachtoffer, die zich immers als benadeelde partij had gesteld. Een procesdeelnemer zou dan naar de publieke tribune zijn verwezen, omdat
de raadsman van verzoekster vond dat de familie van verzoekster, die niet uit procesdeelnemers bestaat, in de zaal moest zitten; het belang van verzoekster, die niet aanwezig was, zou groter zijn dan dat van de nabestaanden.
4.3.
Daarnaast betwist de voorzitter met klem dat hij de woorden, zoals in de faxbrief van 15 maart 2016 vermeld, heeft gebruikt. De exacte bewoordingen liggen vast in het direct na de wraking opgemaakte proces-verbaal van de zitting, welk proces-verbaal door alle rechters en de griffier is ondertekend. Het proces-verbaal is daarmee niet voor discussie vatbaar.
4.4.
De voorzitter stelt dat hij met die bewoordingen uitsluitend de afwezigheid van verzoekster heeft willen afzetten tegen het door haar raadsman geschetste grote belang van verzoekster en haar familie om in de zaal te mogen zitten. Daaruit kan op geen enkele wijze (een schijn van) vooringenomen volgen, zodat het wrakingsverzoek, voor zover tegen hem gericht, behoort te worden afgewezen.
4.5.
Voor zover het verzoek mede is gericht tegen mrs. Hermans en De Weert als bijzitters kan verzoekster daarin niet worden ontvangen. De ordebeslissing is niet door hen, maar op grond van daartoe aan hem als voorzitter toekomende bevoegdheid gegeven, terwijl zij daarnaast niet kunnen worden gewraakt voor iets wat hij als voorzitter zonder overleg met hen heeft gezegd.
4.6.
In het licht van een eerdere dreiging met wraking door de raadsman van verzoekster ter gelegenheid van een eerdere (pro forma) behandeling van de strafzaak, verzoekt de voorzitter om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek gericht tegen hem of tegen de strafkamer niet in behandeling zal worden genomen.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie concludeert tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Zij verklaart daarbij dat de in het proces-verbaal van de zitting vermelde opmerking van de voorzitter, de exacte bewoordingen zijn zoals door hem ter zitting gebruikt. Die opmerking, die volgens haar hooguit weergeeft dat er sprake was van enige geïrriteerde sfeer op de zitting, kan naar de mening van de officier van justitie geen gerechtvaardigde grond voor wraking opleveren.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Op de eerste plaats moet worden vastgesteld dat het de voorzitter van de strafkamer is geweest die de ordebeslissing, waarbij het verzoek tot toelating van de familie van verzoekster
in de zittingszaal is afgewezen, heeft genomen; aan hem komt ook expliciet een dergelijke bevoegd ingevolge artikel 124 Sv toe. Verder staat niet ter discussie dat uitsluitend de voorzitter ter zitting en zonder ruggenspraak met zijn bijzitters de opmerking in kwestie heeft gemaakt.
Niet valt dan ook in te zien op welke wijze het wrakingsverzoek mrs. Hermans en De Weert als bijzitters raakt. Verzoekster kan derhalve niet in haar wrakingsverzoek, voor zover tegen hen gericht, worden ontvangen.
6.2
Ingevolge artikel 512 Sv kan een verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
02/313374 HA RK 16-54pagina 5
6.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid dient als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing
vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
6.4.
Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is in deze zaak niet gebleken. De door de voorzitter van de strafkamer gegeven afwijzende beslissing op het verzoek van de raadsman van verzoekster om haar familie in de zittingszaal te laten plaatsnemen in plaats van de familie van het slachtoffer, betreft een beslissing die kwalificeert als ordemaatregel en die genomen dient te worden door de voorzitter. Niet gezegd kan worden dat de beslissing zich niet verdraagt met de regels van een normale procesvoering.
6.5.
De daaraan gegeven motivering om de familie van verzoekster en die van het slachtoffer gescheiden te houden, is niet onredelijk te noemen en niet dusdanig onbegrijpelijk dat dit de conclusie zou rechtvaardigen dat die beslissing zou zijn ingegeven door vooringenomenheid.
6.6.
Wat betreft de exacte bewoording van de door de voorzitter gestelde vraag, acht de wrakingskamer het proces-verbaal van de zitting doorslaggevend. Niet alleen wordt die bewoording onderschreven door de bijzittende rechters, om welke reden zij het proces-verbaal mede hebben ondertekend, maar wordt die ook bevestigd door de officier van justitie. Overigens wijkt die bewoording niet in essentiële mate af van de bewoording, die volgens de raadsman van verzoekster door de voorzitter zou zijn gebezigd.
6.7.
Met die vraag, die in wezen een feitelijke constatering betreft, heeft de voorzitter evenmin blijk gegeven van vooringenomenheid, dan wel een objectiveerbare schijn van vooringenomenheid gewekt. Mogelijk dat de voorzitter uit de toonzetting waarop hij de vraag heeft gesteld, blijk heeft gegeven van enige wrevel, niet is echter uitgesloten te achten dat het optreden van de raadsman van verzoekster door het debat na de ordebeslissing over de door hem gewenste aanwezigheid van de familie van verzoekster in de zittingszaal, te heropenen daarop van invloed is geweest.
6.8.
In ieder geval kan aan die vraag niet het gewicht worden toegekend als door de raadsman van verzoekster wordt verondersteld en gaat het zeker te ver om daaraan enige (schijn van ) vooringenomenheid te verbinden.
6.9.
Het vorenstaande betekent dat het verzoek tot wraking van de voorzitter van de strafkamer, behoort te worden afgewezen.
6.10.
Anders dan de strafkamer ziet de wrakingskamer onvoldoende reden om op de voet van artikel 515, lid 4 Sv te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Van misbruik van het middel van wraking als bedoeld in artikel 515, lid 4 Sv is onvoldoende gebleken.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar wrakingsverzoek, voor zover gericht tegen mrs. Hermans en De Weert;
02/313374 HA RK 16-54pagina 6
wijst het verzoek tot wraking van mr. Kooijman, voorzitter van de strafkamer, af;
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 02/242157-14 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 31 mei 2016 door mrs. Poerink, Van der Lende-Mulder Smit en Van Kralingen, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--