ECLI:NL:RBZWB:2016:3516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
C/02/305098 / HA ZA 15-618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over ramen en noodafvoeren tussen buren met betrekking tot toestemming en onrechtmatigheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, hebben eisers, buren van gedaagde, een vordering ingesteld met betrekking tot ramen en noodoverstorten die door gedaagde zijn aangebracht. De eisers vorderen dat gedaagde de ramen in zijn woning aan de zijde van het perceel van eisers verwijdert of deze ondoorzichtig maakt, en dat de noodafvoeren van hemelwater die op het perceel van eisers afwateren, worden verwijderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ramen zich binnen twee meter van de erfgrens bevinden en uitzicht geven op het erf van eisers, wat in strijd is met artikel 5:50 BW. De rechtbank oordeelt dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de aanwezigheid van de ramen, en dat de vordering van eisers tot verwijdering of ondoorzichtig maken van de ramen toewijsbaar is. Daarnaast is vastgesteld dat de noodoverstorten onrechtmatig zijn, omdat deze in strijd zijn met artikel 5:52 BW, en ook deze vordering is toegewezen. De rechtbank heeft gedaagde een termijn van vier maanden gegeven om aan de veroordelingen te voldoen, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-nakoming. De proceskosten zijn voor gedaagde, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/305098 / HA ZA 15-618
Vonnis van 25 mei 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. S.H.M. van den Elsen te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. van der Mersch te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] (in mannelijk enkelvoud) en [eisers] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 januari 2016 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de op 29 maart 2016 gehouden comparitie;
  • de door [eisers] voorafgaande aan de comparitie toegezonden producties 19 en 20.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eisers] vordert, samengevat en met inachtneming van de vermindering van eis (intrekken vordering petitum derde gedachtestreepje) en de toelichting ter zitting:
  • [eisers] te gebieden de ramen in de woning van [eisers] aan de zijde van het perceel van [eisers] te verwijderen of deze ramen vaststaand en ondoorzichtig te maken, wat dit ondoorzichtig maken betreft primair door de ramen te voorzien van mat glas en, subsidiair, door deze ramen te beplakken met ondoorzichtig folie, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • [eisers] te gebieden om de noodafvoeren van het hemelwater van de aanbouw bij de woning van [eisers] die rechtstreeks op het perceel van [eisers] afwateren te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • [eisers] te veroordelen in de kosten van het geding.
2.2.
[eisers] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
[eisers] en [eisers] zijn buren van elkaar. [eisers] is eigenaar van een perceel aan de [gedaagde] , kadastraal bekend [kadasternummer] , met daarop een garage en een door hem bewoonde woning. [eisers] is in 2013 eigenaar geworden van het naastgelegen perceel aan de [adres] , kadastraal bekend [kadasternummer] , en bewoont de zich op het perceel bevindende woning. De woning van [eisers] staat tegen de erfgrens van de beide percelen.
[eisers] heeft zijn woning na een daartoe door de gemeente op 21 augustus 2014 verstrekte omgevingsvergunning verbouwd. Voor zover hier van belang is de woning bij die verbouwing verhoogd met een tweede verdieping met een schuin dak. In dat schuine dak is aan de zijde van de woning van [eisers] een dakkapel aangebracht met acht ramen, waarvan er vier geopend kunnen worden. Daarnaast is er in het dak, naast de dakkapel, een groep van vier ramen aangebracht die eveneens geopend kunnen worden. Verder is op een aanbouw van de woning aan de achterzijde van de woning (gezien vanaf de [adres] ) een dakterras gemaakt. Op het dakterras zijn twee ‘noodoverstorten’ (door partijen ook ‘noodafvoeren’ genoemd) aangebracht waardoor hemelwater (in noodgevallen) kan worden ‘afgewaterd’ op het perceel van [eisers] .
Bij brief van 7 mei 2015 heeft [eisers] , bij monde van zijn advocaat, aan [eisers] medegedeeld – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat het plaatsen van de ramen en het aanbrengen van de noodoverstorten in het platte dak van de aanbouw jegens [eisers] onrechtmatig is. [eisers] heeft [eisers] in die brief gesommeerd om de onrechtmatige toestand op te heffen.
[eisers] heeft geen gehoor gegeven aan de hiervoor genoemde sommatie.
ramen
3.2.
[eisers] grondt zijn vordering die betrekking heeft op de ramen op artikel 5:50 BW. Hij stelt dat de ramen zich binnen twee meter van de grenslijn van zijn erf bevinden en dat deze uitzicht geven op zijn erf.
3.3.
[eisers] heeft aangevoerd dat [eisers] geen rechtens te respecteren belang heeft bij toewijzing van zijn vordering omdat [eisers] bereid is de rolluiken die zich, naar de rechtbank begrijpt, voor de ramen bevinden, gesloten te houden. Dit standpunt wordt verworpen. [eisers] zoekt met zijn vordering een permanente voorziening waardoor zijn buurman geen uitzicht heeft op zijn erf. Dat gaat verder dan de bescherming die [eisers] volgens zijn stelling biedt en die afhankelijk is van de bereidheid van [eisers] . Daarmee is het belang bij de vorderingen van [eisers] gegeven.
3.4.
[eisers] heeft voorts aangevoerd dat [eisers] zijn toestemming heeft gegeven voor de aanwezigheid van de ramen. Hij stelt dat de zonen van [eisers] , [zoon 1] en [zoon 1] geheten, kennis hebben genomen van de bouwtekeningen die bij de gemeente zijn gedeponeerd voor het verkrijgen van de bouwvergunning en dat op die tekeningen is aangegeven dat vier van de acht ramen van de dakkapel en de vier ramen in het dak zelf ‘kiep- en draairamen’ betreffen. [eisers] heeft (via zijn zoons) een aantal opmerkingen gemaakt, maar hij heeft geen enkel bezwaar geuit en derhalve ook niet tegen de mogelijkheid dat de ramen konden worden geopend, zo stelt [eisers] . Verder stelt [eisers] dat de heer J. Walpot van Bouwconsult BV, die namens hem de bouwtekeningen heeft gemaakt, op 20 mei 2014 bij [eisers] thuis een bespreking heeft gehad met [eisers] en zijn zoons [zoon 1] en [zoon 1] en dat [eisers] er bij die gelegenheid mee heeft ingestemd dat de ramen van de dakkapel in verband met de privacy van [eisers] zouden worden afgeplakt met ondoorzichtig folie. Bij het maken van de afspraken over het aanbrengen van de folie is door (de zoons van) [eisers] geen enkel voorbehoud gemaakt met betrekking tot het al of niet open kunnen doen van de ramen. [eisers] heeft er dan ook op mogen vertrouwen dat [eisers] de op de bouwtekening aangegeven wijze van uitvoering zonder enig voorbehoud accepteerde, aldus steeds [eisers] .
3.5.
Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de grenslijn van een naburig erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben voor zover deze op dit erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven. Dit artikel strekt ertoe de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken. Krachtens deze bepaling zijn vensters die zich binnen de genoemde afstand van twee meter bevinden alleen toegestaan als deze zijn vastgezet (en dus niet kunnen worden geopend) en ondoorzichtig zijn gemaakt.
3.6.
[eisers] heeft niet weersproken dat de ramen in de dakkapel en in het dak zich binnen twee meter van de grenslijn met het erf van [eisers] bevinden en dat deze ramen, wanneer men daarachter staat en kijkt in de richting van het erf van [eisers] , uitzicht geven op dat erf, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. In beginsel is de aanwezigheid van de ramen dan ook onrechtmatig, tenzij [eisers] daartoe toestemming heeft gegeven. Die toestemming is niet gebonden aan een bepaalde vorm; bepalend is of de gedragingen van [eisers] (waaronder ook een stilzitten kan worden verstaan) in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs als een toestemming door [eisers] mochten worden opgevat.
3.7.
De rechtbank stelt voorop dat [eisers] niet heeft gesteld dat de mogelijkheid dat sommige van de ramen kunnen worden geopend (expliciet) met [eisers] is besproken. Anders dan [eisers] heeft betoogd, mocht hij naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bespreking op 20 mei 2014 bij [eisers] thuis afleiden dat [eisers] instemde met die mogelijkheid. Zoals [eisers] tijdens de comparitie naar voren heeft gebracht, blijkt uit de bouwtekening die bij die gelegenheid aan [eisers] is getoond (en die voor ‘gezien’ door [eisers] is getekend) immers niet dat de ramen – volgens die tekening ging het overigens nog om vier ramen in een kleinere dakkapel en om drie ramen in het dak – kunnen worden geopend. Die mogelijkheid is pas opgenomen (door middel van ingetekende onderbroken lijntjes bij de ramen) in de bouwtekening die later bij de gemeente is gedeponeerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [eisers] die toestemming evenmin afleiden uit het feit dat [zoon 1] en [zoon 1] [eisers] de bij de gemeente gedeponeerde bouwtekening hebben bekeken en vervolgens geen opmerkingen hebben gemaakt over de mogelijkheid dat sommige van de ramen volgens die tekening konden worden geopend, ook niet als [zoon 1] en [zoon 1] , zoals [eisers] stelt, bouwkundige kennis hebben en goed in staat zijn om bouwtekeningen te lezen. Juist omdat op de eerder aan [eisers] getoonde bouwtekening niet was aangegeven dat de ramen konden worden geopend, had het op de weg gelegen van [eisers] om bij [eisers] te verifiëren of hij, althans zijn zonen, de verandering in de bouwtekening hadden opgemerkt en zo ja, of [eisers] daarmee akkoord was. [eisers] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hij er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van uit mocht gaan dat [eisers] (impliciet) toestemming heeft gegeven tot het aanbrengen van ramen die geopend konden worden.
3.8.
[eisers] beroept zich voorts op rechtsverwerking. Volgens [eisers] had [eisers] direct na inzage van de bouwtekeningen moeten protesteren en mocht hij er, bij het uitblijven van protest en gelet op de gemaakte afspraken, op vertrouwen dat [eisers] akkoord was. Indien [eisers] tijdig had geprotesteerd had hij tegen beperkte kosten aan de eisen van [eisers] tegemoet kunnen komen, zo stelt [eisers] .
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van rechtsverwerking. Zoals hiervoor is overwogen, mocht [eisers] er in de gegeven omstandigheden niet van uitgaan dat [eisers] akkoord was met de ramen. Dat [eisers] , althans diens zoons, hebben gezien dat sommige van de ramen konden worden geopend toen zij de bouwtekening bij de gemeente zijn gaan inzien, en derhalve in staat waren om te protesteren, is niet gesteld.
3.10.
De conclusie luidt dat [eisers] onrechtmatig jegens [eisers] handelt door het hebben van de te openen ramen binnen de in artikel 5:50 lid 1 BW genoemde afstand. De vordering tot verwijdering of het, naar keuze van [eisers] , vastmaken en ondoorzichtig maken van de ramen is toewijsbaar.
3.11.
Voor zover de ramen vaststaan, dienen deze zoals hiervoor is overwogen door [eisers] ondoorzichtig te worden gemaakt (voor zover dit nog niet is gebeurd). [eisers] heeft niet toegelicht waarom aan die eis niet is voldaan indien [eisers] de ramen afplakt met ondoorzichtige folie, zoals [eisers] stelt te hebben gedaan en waarover [eisers] stelt dat [eisers] met deze wijze van ondoorzichtig maken akkoord is gegaan. Weliswaar heeft [eisers] aangevoerd dat het beplakken van de ramen met folie de ramen niet ‘duurzaam’ ondoorzichtig maakt, maar hij heeft dit niet nader toegelicht. Dat de folie – met enige moeite – kan worden verwijderd, maakt niet dat niet voldaan is aan de eis dat de ramen ondoorzichtig dienen te worden gemaakt. Ook ondoorzichtig glas kan worden verwijderd. Daar komt bij dat [eisers] – onweersproken – naar voren heeft gebracht dat vervanging van het glas voor hem hoge kosten zal meebrengen omdat, zo begrijpt de rechtbank, het glas dat thans is aangebracht in verband met de bescherming die het biedt erg duur is. Het aanbrengen van mat glas in de vensters in plaats van het afplakken van de ramen kan daarom niet van [eisers] worden gevergd. De vordering die strekt tot het ondoorzichtig maken van de ramen door middel van het aanbrengen van mat glas dient wegens misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) te worden afgewezen. De vordering die strekt tot het ondoorzichtig maken van de ramen door middel van het aanbrengen van ondoorzichtige folie is toewijsbaar.
noodoverstorten
3.12.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eisers] onrechtmatig jegens hem handelt door in strijd met artikel 5:52 lid 1 BW twee noodoverstorten in het dak van zijn aanbouw aan te brengen die afwateren in de tuin van [eisers] .
3.13.
Artikel 5:52 lid 1 BW bepaalt dat een eigenaar verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op eens anders erf afloopt. [eisers] heeft niet weersproken dat hemelwater van het dakterras met de noodoverstorten in het dak van de aanbouw wordt afgewaterd in de tuin van [eisers] . In beginsel is dit onrechtmatig.
3.14.
[eisers] beroept zich op verjaring van de vordering. Hij stelt dat er voor de verbouwing gedurende meer dan twintig jaar een goot, naar de rechtbank begrijpt langs de woning en de aanbouw, was gesitueerd die zich boven het perceel van [eisers] bevond en dat de hemelwaterafvoeren van het dakterras zich eveneens boven de tuin van [eisers] hebben bevonden.
3.15.
De rechtbank verwerpt dit beroep op verjaring. Zoals ter zitting is vastgesteld, vond er in de situatie voor de verbouwing geen afwatering plaats op het perceel van [eisers] . [eisers] kon dus voor de verbouwing geen vordering op grond van artikel 5:52 BW instellen.
3.16.
[eisers] beroept zich voorts op rechtsverwerking. Volgens [eisers] had [eisers] direct na inzage van de bouwtekeningen moeten protesteren en mocht hij er, bij het uitblijven van protest en gelet op de gemaakte afspraken, op vertrouwen dat [eisers] akkoord was. Indien [eisers] tijdig had geprotesteerd had hij tegen beperkte kosten aan de eisen van [eisers] tegemoet kunnen komen, aldus [eisers] .
3.17.
De rechtbank overweegt dat, naar tijdens de zitting met partijen is vastgesteld, de noodafvoeren niet op de bouwtekeningen zijn aangegeven. Anders dan [eisers] aanvoert, kon [eisers] op basis daarvan dan ook niet weten dat [eisers] de noodoverstorten die afwateren op zijn perceel zou aanbrengen en kon hij daartegen niet protesteren. Dat [eisers] op een andere manier bekend was of behoorde te zijn met de aanwezigheid van de overstorten is niet gesteld. Het beroep op rechtsverwerking faalt.
3.18.
Ter zitting heeft [eisers] nog naar voren gebracht dat een week daarvoor met [eisers] is afgesproken dat de noodoverstorten “niet langer een probleem” zijn. Voor een geslaagd beroep op afstand van recht is dit evenwel onvoldoende. Een beroep op afstand van recht faalt mitsdien indien moet worden aangenomen dat [eisers] zich daarop heeft beroepen. Bewijsvoering is niet aan de orde.
3.19.
De conclusie luidt dat de vordering die betrekking heeft op de verwijdering van de noodafvoeren dient te worden toegewezen.
termijn en dwangsommen
3.20.
[eisers] vordert dat [eisers] binnen vier weken dient te voldoen aan het vonnis, hetgeen [eisers] te kort acht. [eisers] stelt dat hem een termijn van minimaal 60 werkbare werkdagen gegund dient te worden. Wat de ramen betreft zal wellicht op bestelling speciaal glas geleverd moeten worden, zo stelt [eisers] .
3.21.
Gelet op de niet betwiste stellingen van [eisers] en gelet op de aanstaande vakantieperiode, acht de rechtbank het redelijk een termijn van vier maanden na betekening van het vonnis voor nakoming te hanteren. De vordering zal in die zin worden toegewezen.
3.22.
De rechtbank zal [eisers] veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 500,00 per dag voor het geval hij niet aan de hoofdveroordelingen in dit vonnis voldoet, met dien verstande dat geen dwangsom meer verbeurd wordt boven een bedrag van € 20.000,00.
proceskosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.23.
[eisers] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, voor zover aan de zijde van [eisers] gevallen tot heden begroot op € 285,00 aan griffierecht, € 96,16 wegens kosten dagvaarding en € 904,00 wegens kosten advocaat (2 punten van het toepasselijke liquidatietarief volgens tariefgroep II). De vordering van wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis worden voldaan, is toewijsbaar.
3.24.
Het vonnis zal uitvoer bij voorraad worden verklaard nu op dit punt geen verweer is gevoerd.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
gebiedt [eisers] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis de ramen die zich bevinden in de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [zoon 1] , kadastraal bekend te [kadasternummer] , aan de zijde van het perceel van [eisers] te verwijderen en verwijderd te houden of deze ramen vaststaand en ondoorzichtig te maken door deze te beplakken met ondoorzichtig folie, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag indien [eisers] in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
4.2.
gebiedt [eisers] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis de noodafvoeren van het hemelwater van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [zoon 1] , kadastraal bekend te [kadasternummer] , boven het perceel van [eisers] aan de Parksingel nummer 24 te [zoon 1] , kadastraal bekend te [kadasternummer] , te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag indien [eisers] in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
4.3.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, deze voor zover aan de zijde van [eisers] gevallen tot heden begroot op € 1.285,16;
4.4.
bepaalt dat [eisers] de hiervoor genoemde proceskosten die aan de zijde van [eisers] zijn gevallen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eisers] dient te betalen en veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente over het te betalen bedrag aan proceskosten vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: