ECLI:NL:RBZWB:2016:3515

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
C/02/277101 / HA ZA 14-110
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de koop van een schip tussen verschillende internationale partijen met betrekking tot bevoegdheid en toepasselijk recht

In deze zaak gaat het om een geschil over de koop van een schip tussen drie partijen: Galloo N.V., E & B Shipping S.A. en Hesapçıoğlu. Galloo, een Belgisch bedrijf, vordert de levering van het schip dat E & B, gevestigd op de Marshall Eilanden, zou hebben verkocht. Hesapçıoğlu, een Turkse vennootschap, claimt ook eigenaar te zijn van het schip en heeft zich als tussenkomende partij gevoegd in de procedure. De rechtbank moet allereerst de bevoegdheid vaststellen, gezien de internationale context van de zaak. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van artikel 6 Rv, omdat de koopovereenkomst in Nederland uitgevoerd had moeten worden. De rechtbank behandelt vervolgens de vraag welk recht van toepassing is. Galloo en E & B hebben in hun overeenkomst Belgisch recht gekozen, terwijl Hesapçıoğlu stelt dat het recht van de Marshall Eilanden van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de rechtskeuze voor Belgisch recht geldig is en dat de overeenkomst tussen Galloo en E & B tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat Galloo recht heeft op levering van het schip, terwijl de vorderingen van Hesapçıoğlu worden afgewezen. De rechtbank legt E & B op om het schip aan Galloo te leveren en veroordeelt E & B in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/277101 / HA ZA 14-110
Vonnis van 8 juni 2016
in de zaak van
naamloze vennootschap naar Belgisch recht
GALLOO N.V.,
gevestigd te Menen (België),
eiseres in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident,
advocaat mr. H.G.D. Hoek en mr. W.P. de Jonge te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
E & B SHIPPING SA,
gevestigd te Ajeltake Island, Majuro (Republiek der Marshalleilanden),
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
en
de vennootschap naar buitenlands recht
HESAPÇIOGLU YAPI MALZEMELERI IZOLASYON INŞAAT TUUHÜT TICARET VE SANAYI LIMITED ŞIRKETI,
gevestigd te Bursa (Turkije),
tussenkomende partij,
advocaat: mr. E.C.G. Klinkhamer en mr. D.J.C. van Bemmel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Galloo, E&B en Hesapcioglu worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 december 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 maart 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van de navolgende feiten, waarvoor ten aanzien van de onder 2.8 tot en met 2.12 genoemde stukken geldt dat na de nadere onderbouwing daarvan bij conclusie van eis na tussenkomst, Hesapcioglu -gezien de inhoud van haar akte uitlaten producties- haar aanvankelijke betwisting van de authenticiteit van deze stukken niet heeft gehandhaafd.
2.1.
Galloo voert een scheepswerf en -sloopbedrijf in België.
2.2.
E&B is een scheepvaartbedrijf op de Marshalleilanden, met als bestuurders en enig aandeelhouders de natuurlijke personen [bestuurder 1 van gedaagde] , en [bestuurder 2 van gedaagde] .
2.3.
Hesapcioglu is een groothandel in sanitair en bouwmaterialen. Het uit het Turks vertaalde stuk genaamd “circular of signature” vermeldt dat [bestuurder 1 intervenient] , samen met zijn broer [bestuurder 2 intervenient] , de bevoegdheid heeft om Hesapcioglu te binden. De broers [naam X] worden in dat stuk ook allebei aangeduid als “manager”.
2.4.
De Turkse vennootschap Hisar Gemi Söküm Hurda ve Geri Dönüsüm Ithalat Ihracat Sanayi Ticaret Anonim Sirketi, hierna: Hisar, drijft een scheepssloperij en recyclingbedrijf in Turkije. Hisar is door haar eigenaars, [naam eigenaars] , omstreeks augustus 2013 verkocht.
2.5.
Sinds 2011 ligt het zeeschip M/V “ [naam zeeschip] ”, hierna: het schip, in de haven van Terneuzen. Dit schip, voorheen genaamd “ [naam zeeschip] ”, was door de rechtspersoon naar vreemd recht Carnella Maritime Corp, hierna: Carnella, gekocht uit een gerechtelijke verkoop en op 3 mei 2013 blijkens de daarvan opgemaakte “Bill of Sale”, verkocht aan E&B. Deze luidt, voor zover relevant, als volgt:
“We, CARNELLA (…) in consideration of the sum of USD 1,125,000.-(…) paid to us by E&B SHIPPING S.A. (…)”
Hesapsioglu heeft in haar in december 2013 uitgebrachte dagvaarding in kort geding, onder verwijzing naar een in het Turks opgesteld stuk, gesteld dat Hisar het schip van Carnella heeft gekocht en de koopsom heeft voldaan, waarna zij het schip heeft ondergebracht in een single ship company, te weten E&B.
2.6.
E&B heeft het schip, dat is bestemd voor de sloop, tijdelijk ingeschreven in de registers van Sierra Leone, ten behoeve van een enkele reis van het schip van Terneuzen naar Turkije. Deze reis heeft niet plaatsgevonden en de inschrijving is verlopen op 16 augustus 2013.
2.7.
Steder Group BVBA, hierna: Steder, is de voormalige (Belgische) agent van het schip. Zij was betrokken bij het doorgeleiden van correspondentie tussen [bestuurder 2 van gedaagde] en de door hem aangewezen contactpersoon, [naam contactpersoon] , aan Galloo.
2.8.
Galloo heeft op 24 september 2013 aan de door Steder genoemde contactpersoon [contactpersoon Steder] laten weten het schip te willen inspecteren om tot een bod te komen op het schip. Hierop heeft [bestuurder 2 van gedaagde] namens E&B geantwoord. Op de vraag van E&B wie namens de eigenaren handelt heeft [bestuurder 2 van gedaagde] bij e-mail van 25 september 2013 geantwoord dat hij en [bestuurder 1 van gedaagde] eigenaren zijn. Bij deze e-mail zijn kopieën van akten, de “Bill of Sale”en “Powers of Attorney d.d. 2 mei en geapostilleerd op 3 mei 2013 gevoegd.
2.9.
Galloo heeft op 2 oktober 2013 een e-mail verzonden naar [bestuurder 2 van gedaagde] , met daarin - voor zover van belang- de volgende tekst:
“We hereby confirm the sale of the mv “ [naam zeeschip] ” at $ 675.000,00 less:…
Please confirm asap so we can proceed with all necessary documents.”
2.10.
In een daarop volgende e-mail van 3 oktober 2013 heeft Galloo aan [bestuurder 2 van gedaagde] geschreven:
“Let’s finish off at $ 695.000.00 less…
Please revert asap so we can promptly start all the paperwork.”
2.11.
Op 3 oktober 2013 heeft [bestuurder 2 van gedaagde] op deze laatste e-mail als volgt gereageerd:
“Ok. Let me know buyer info and background asap.”
2.12.
Op 3 en 4 oktober 2013 hebben Galloo en E&B commentaar uitgewisseld op de door partijen te ondertekenen koopovereenkomst, de zogenaamde “Memorandum of Agreement”, hierna: MoA. Galloo heeft op 3 oktober 2013 een uitgewerkte MoA aan [naam contactpersoon] , laten bezorgen. De MoA bevat in artikel 16 een rechtskeuze voor Belgisch recht.
2.13.
[naam contactpersoon] heeft enkele bemerkingen geplaatst op de zijdens Galloo opgestelde MoA. Deze bemerkingen hebben geen betrekking op de in artikel 16 opgenomen rechtskeuze.
2.14.
Op 5 oktober 2013 heeft Galloo van Steder, een deel van een bericht ontvangen waarin wordt vermeld dat alle handelingen gesteld door [bestuurder 2 van gedaagde] ongeldig zouden zijn omdat hij geen mandaat zou hebben om het schip te verkopen. In de daarbij gevoegde en door [bestuurder 1 van gedaagde] ondertekende verklaring d.d. 2 september 2013 is onder meer het navolgende opgenomen:
“RESOLVED
That [bestuurder 2 van gedaagde] has broken the partnership agreements using his Power of attorney out and against the Company interests duet to which me as 50% shareholder of the Company herewith declare that the General Power of Attorney given to [bestuurder 2 van gedaagde] must be canceled and accepted as null and void.”
2.15.
[naam contactpersoon] heeft bij e-mail d.d. 5 oktober 2013 gereageerd op de inhoud van voornoemde verklaring met de mededeling:
“Attached letter is nul and void as it is not appositilled and legalised letter by Marshall Islands. Further more we will provide minutes of share holders as requested, mutually signed by shareholders [bestuurder 2 van gedaagde] and mr. Emre Karakaya with their passport copies. This letter have issued and provided by other buyers brokers with whom our previous negos have failed. (…)”
2.16.
Op 7 oktober 2013 heeft Galloo E&B verzocht de getekende MoA terug te sturen. Bij e-mail van 7 oktober 2013 heeft [bestuurder 2 van gedaagde] daar als volgt op gereageerd:
“We suspend temporarily sell her. If we will sell inform you asap.
(…)
We haven’t signed on any contract for the sale of m/v [naam zeeschip] .
Partners have inner problems between each other which have to be sold first …”.
2.17.
Hesapcioglu enerzijds en ( [bestuurder 2 van gedaagde] en [bestuurder 1 van gedaagde] als vertegenwoordigers van) E&B anderzijds hebben met betrekking tot het schip een MoA opgesteld en ondertekend d.d. 3 oktober 2013. In artikel 3 hiervan staat vermeld:
“Payment (NON APPLICABLE) as the Purchase price for the registration under the name of E&B shipping was already paid by HISAR GEMI SOKUM A.S. which is the sister Company of the Buyers.”
2.18.
[bestuurder 2 van gedaagde] en [bestuurder 1 van gedaagde] hebben als vertegenwoordigers van E&B, een zogenaamde Bill of Sale getekend, gedateerd 7 oktober 2013. Deze Bill of Sale bevat onder meer de navolgende zinsnede:
“transfer ALL THE shares in the Ship above particularly described”
2.19.
Steder heeft op of omstreeks 16 oktober 2013 conservatoir beslag gelegd op het schip ter verhaal van een bedrag van € 50.889,40 wegens voorgeschoten haven- en kadegelden. Hesapcioglu heeft dit bedrag aan Steder voldaan.
2.20.
Met een daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Galloo op of omstreeks 10 oktober 2013 conservatoir beslag tot levering doen leggen op het schip.
2.21.
De vordering van Hesapcioglu in kort geding tot opheffing van het op het schip gelegde beslag is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis d.d. 28 januari 2014 afgewezen.

3.De vorderingen

3.1.
Galloo vordert:
E&B te veroordelen om het nodige te verrichten om te leveren aan Galloo door bezitsverschaffing conform de handelingen beschreven in artikel 17 van de MoA, tegen ontvangst van de overeengekomen koopprijs, en onder de overeengekomen leveringsconditie “as is where is’, de volle eigendom van het schip binnen twee weken na betekening van het door de rechtbank te wijzen eindvonnis;
E&B te veroordelen om opgave te doen van enige beschikkingshandeling die zij verrichtte ziende op het schip, waaronder tweede en opvolgende verkopen aan andere partijen dan Galloo, en om deze per direct ongedaan te maken evenals enige inschrijving in enig nationaal scheepsregister ten gunste van enige andere partij dan E&B of Galloo, alsmede door het te laten publiceren van de beëdigde Engelse vertaling van dit deel van het dictum in Lloyd’s List en een landelijk dagblad in het land waar genoemde partij resideert en in het land waar de mogelijke inschrijving in het scheepsregister is verricht;
Als alternatief voor het sub 1 gevorderde in het dictum op te nemen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde bezitsverschaffing die door E&B te verrichten zou zijn om de eigendom te leveren, en het schip “as is where is” aan Galloo toe te wijzen waarmee Galloo het vonnis kan laten inschrijven in een nationaal scheepsregister, tegen betaling van de koopprijs door Galloo en met verklaring voor recht dat het schip tot aan die datum voor rekening en risico van E&B heeft gelegen en dat Galloo de belopen kosten op het schip, waaronder havengelden, mag verrekenen met de te betalen verkoopprijs en deze direct te betalen aan crediteur(en), waaronder Zeeland Seaports;
het onder sub 1 en 2 gevorderde op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- per dag of dagdeel dat E&B met de nakoming van het vonnis in gebreke blijft;
veroordeling van E&B in de proceskosten (inclusief beslagkosten) en nakosten.
3.2.
Tegen E&B is verstek verleend.
3.3.
Hesapcioglu vordert:
I. de vorderingen van Galloo op E&B te ontzeggen, althans deze ongegrond te verklaren, althans haar hierin niet-ontvankelijk te verklaren, zulks voor zover deze vorderingen de eigendom van Hesapcioglu van het schip raken;
II. Galloo te bevelen het thans op het schip rustende conservatoir beslag tot levering per ommegaande (na betekening van het ten deze te wijzen vonnis) te doen opheffen;
III. Galloo te veroordelen tot vergoeding van haar deel van de door Hesapcioglu geleden schade als gevolg van (de keuze voor) deze procedure, nader op te maken bij staat;
IV. veroordeling van E&B en Galloo in de proceskosten en nakosten.
Voorts vordert Hesapcioglu voor recht te verklaren dat:
Galloo, voor een in goede justitie te bepalen gedeelte, jegens Hesapcioglu aansprakelijk is voor alle schade die Hesapcioglu lijdt als gevolg van (de keuze voor) de onderhavige procedure; en dat
Op de rechten van Hesapcioglu inbreuk is gemaakt door verwijtbaar handelen aan de zijde van E&B; en dat
Hesapcioglu rechtmatig eigenaresse is van het schip, welk schip zij door geldige levering heeft verkregen op 7 oktober 2013; en/of
Hesapcioglu op grond van de rechtsgeldig overeengekomen MoA E&B-Hesapcioglu van 3 oktober 2013 (het oudste) recht heeft op levering en/of restitutie door de eigenaresse van het schip van alle gelden die ten behoeve van het schip door Hesapcioglu werden voldaan, waaronder haven- en kadegelden, alsmede de kosten van bemanning en bunkers.
3.4.
Galloo heeft verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan voor zover deze van belang zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Bevoegdheid Nederlandse rechter/rechtsmacht
4.1.1.
De zaak heeft een internationaalrechtelijk karakter vanwege het feit dat Galloo, E&B en Hesapcioglu allen rechtspersonen zijn naar vreemd recht. Om die reden dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen van Galloo en Hesapcioglu kennis te nemen.
4.1.2.
In de zaak tussen Galloo en E&B volgt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit het bepaalde in artikel 6 Rv. Volgens artikel 6, onderdeel a Rv is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a Rv geldt vervolgens dat, tenzij anders is overeengekomen, voor de koop en verkoop van roerende zaken de plaats van uitvoering in Nederland is gelegen indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland werden geleverd of geleverd hadden moeten worden.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het schip, wegens de in 2013 verlopen inschrijving, als niet teboekstaand heeft te gelden als roerende zaak en dat de levering van het schip ingevolge de (gestelde) overeenkomst in Nederland geleverd had moeten worden.
4.1.3.
Ten aanzien van de vorderingen van Hesapcioglu volgt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit artikel 5 lid 3 van de EEX-Vo, nu deze vorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat Galloo onrechtmatig heeft gehandeld jegens Hesapcioglu en Galloo woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat. Voor zover hetgeen Hesapcioglu heeft gevorderd is gericht tegen E&B, is de rechtbank bevoegd daarvan kennis te nemen gelet op de samenhang met de overige vorderingen.
4.2.
Toepasselijk recht
De vraag welk recht van toepassing is op de vorderingen van Galloo en Hesapcioglu hangt, zoals uit het navolgende zal blijken, zozeer samen met de inhoudelijke beoordeling van de zaak, dat de rechtbank zich hieromtrent in het kader van inhoudelijke beoordeling zal uitlaten.
4.3.
Status van de stellingen van Hesapcioglu
4.3.1.
Galloo stelt, onder verwijzing naar (de annotatie bij) HR 22 juni 2012, NJ 2012/606 dat de stellingen van Hesapcioglu niet mogen worden betrokken in de beoordeling van de vordering die Galloo tegen E&B heeft ingesteld om strijd met artikel 24 Rv te vermijden. Gelet daarop staat de inhoud van de conclusie van eis na tussenkomst er volgens Galloo niet aan in de weg dat de vordering van Gallo jegens E&B wordt toegewezen, tenzij het gevorderde de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.3.2.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat in voornoemd arrest wordt overwogen dat
niet de kwalificatie die de interveniërende partij zelf aan haar processuele hoedanigheid heeft gegeven, maar de beoordeling van haar processuele positie door de rechter aan de hand van haar opstelling in het geding beslissend is voor haar processuele hoedanigheid.
Gelet op voornoemde overweging van de Hoge Raad is de rechtbank niet gebonden aan de benaming die door Hesapcioglu aan de tussenkomst is gegeven, maar dient aan de hand van haar opstelling in het geding te worden beoordeeld wat haar processuele positie is. Formeel richt zij zich weliswaar tegen zowel Galloo als E&B, maar zij vordert afwijzing van de vorderingen van Galloo op E&B en haar overige vorderingen richten zich, op één uitzondering (zijnde een verklaring voor recht) na, alle tegen Galloo.
Tussen de vorderingen van Galloo op E&B en van Hesapcioglu op Galloo c.q. E&B bestaat gelet op de daaraan ten grondslag gelegde stellingen, een zodanige samenhang dat zij niet los van elkaar beoordeeld kunnen worden. Zowel Hesapcioglu als Galloo claimen het schip van E&B te hebben gekocht, waarbij Hesapsioglu stelt het schip ook geleverd te hebben gekregen.
De rechtbank zal per onderdeel beoordelen of de stellingen van Hesapcioglu betrekking hebben op Hesapcioglu zelf of op de positie van E&B.
4.4.
Inhoudelijk
4.4.1.
Zoals hiervoor reeds is aangegeven betreft de kern van het geschil, zowel voor wat betreft de vorderingen van Galloo als die van Hesapcioglu, de vraag of Galloo dan wel Hesapcioglu het schip van E&B heeft gekocht en dientengevolge recht heeft op levering dan wel het schip reeds geleverd heeft gekregen. Partijen claimen beiden een overeenkomst van koop en verkoop met E&B te hebben gesloten. Voor het daarop toepasselijke recht beroepen beide partijen zich erop in de met E&B gesloten overeenkomsten (MoA’s) een rechtskeuze te hebben gemaakt. De rechtbank zal eerst het door Galloo geclaimde recht op levering beoordelen en vervolgens de vraag of Hesapcioglu het schip rechtsgeldig geleverd heeft gekregen van E&B.
Galloo-E&B
4.4.2.
Voor wat betreft het toepasselijk recht op de overeenkomst tussen E&B en Galloo geldt het volgende. Partijen verschillen van mening over de vraag of tussen Galloo en E&B een (stilzwijgende) rechtskeuze voor Belgisch recht is overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat namens Galloo op 3 oktober 2013 aan de door [bestuurder 2 van gedaagde] aangewezen contactpersoon, [naam contactpersoon] , een uitgewerkte MoA is uitgereikt waarin in artikel 16 een rechtskeuze voor Belgisch recht is opgenomen. Niet weersproken is dat [naam contactpersoon] in zijn reactie d.d. 3 oktober 2013 op de MoA zoals opgesteld door Galloo geen bemerkingen heeft gemaakt die de rechtskeuze regarderen.
Hesapcioglu betwist de toepasselijkheid van Belgisch recht op de verbintenisrechtelijke verhouding tussen E&B en Galloo aangezien zij van mening is dat de koopovereenkomst tussen E&B en Galloo niet rechtsgeldig is overeengekomen. De rechtsverhouding tussen partijen wordt dan ingevolge het bepaalde in artikel 10:154 BW en artikel 4 lid 1 Rome I Verordening beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft, zodat het recht van de Marshalleilanden van toepassing is, aldus Hesapcioglu. Zij stelt in dit verband dat hoewel het bestaan en de materiële geldigheid van de overeenkomst op grond van artikel 10 lid 2 Rome I getoetst dient te worden aan Belgisch recht, zeer waarschijnlijk is dat E&B, indien zij in het geding zou zijn verschenen, zich zou hebben beroepen op de in lid 2 van dat artikel opgenomen uitzonderingsregel op grond waarvan het recht van de Marshalleilanden toepasselijk is. Hesapcioglu is van mening dat zij zich op deze uitzondering mag beroepen dan wel dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat het recht van de Marhalleilanden overeenkomstig genoemde uitzonderingsregel ambtshalve ten behoeve van E&B van toepassing dient te worden verklaard.
4.4.3.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3 lid 5 Rome I Verordening wordt de kwestie of er overeenstemming tussen partijen tot stand is gekomen over de keuze van het toepasselijke recht en of deze overeenstemming geldig is, beheerst door de artikelen 10, 11 en 13 van die verordening. Artikel 10 lid 1 bepaalt dat het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge de verordening toepasselijk zou zijn als de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. Dat is in casu Belgisch recht.
Lid 2 van dat artikel bepaalt dat een partij zich voor het bewijs dat zij haar toestemming niet heeft verleend niettemin kan beroepen op het recht van het land waar zij haar gewone verblijfplaats heeft, indien uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn de gevolgen van haar gedrag te bepalen overeenkomstig het in lid 1 bedoelde recht. Nu Hesapcioglu geen partij is bij deze overeenkomst, kan zij zich niet beroepen op het bepaalde in lid 2. Zij kan dat ook niet namens E&B, die niet in het geding is verschenen, doen.
Los daarvan is gesteld noch gebleken waarom toepasselijkheid van Belgisch recht de in lid 2 bedoelde onredelijkheid met zich mee zou brengen. Ook valt niet in te zien op grond waarvan de redelijkheid en billijkheid desondanks toepasselijkheid van de uitzonderingsregel, en daarmee van het recht van de Marshalleilanden, met zich mee zouden brengen.
Uit het vorenstaande volgt dat de vraag naar de rechtsgeldigheid van de rechtskeuzeclausule voor Belgisch recht naar Belgisch recht dient te worden beantwoord. Galloo heeft hiertoe verwezen naar de door haar overgelegde opinies van de Belgische advocaat Paul Bettens, die concludeert dat tussen Galloo en E&B een koopovereenkomst tot stand is gekomen op 3 oktober 2013 en dat de verkoper heeft ingestemd met de voorwaarden en bepalingen die zijn uitgewerkt in de MoA inclusief haar eigen wijzigingen aan deze tekst. Voorts concludeert de heer Bettens dat de krachtens de geldige rechtskeuze in artikel 16 van de MoA het op de rechtsverhouding toepasselijk recht Belgisch recht is.
De rechtbank overweegt dat gelet hierop een rechtskeuze naar Belgisch recht kennelijk geldig is als de overeenkomst waar deze in opgenomen is tussen partijen geldt. Ingevolge het bepaalde in artikel 10 lid 1 Rome I dient die vraag in casu te worden beantwoord naar Belgisch recht. Gelet hierop zal de rechtbank in het navolgende naar Belgisch recht beoordelen of tussen Galloo en E&B een (juridisch) geldige overeenkomst is gesloten. Indien daarvan sprake is staat daarmee ook de geldigheid van de rechtskeuze clausule en de toepasselijkheid van Belgisch recht vast.
4.4.4.
Naar Belgisch recht is een koop tussen partijen voltrokken zodra er overeenstemming is omtrent de zaak en de prijs (art. 1583 Burgerlijk Wetboek). Uit het
e-mailverkeer tussen Galloo en [bestuurder 2 van gedaagde] blijkt dat partijen op 3 oktober 2013 om 8:53 uur overeenstemming hebben bereikt over zowel het voorwerp (het schip) als de prijs
($ 695.000,00), zonder dat daarbij sprake was van voorbehouden. Het gesprek c.q. de onderhandelingen tussen partijen betrof nog details. De stelling van Hesapcioglu dat er slechts sprake zou zijn van onderhandelingen wordt in dit licht dan ook gepasseerd. Ook is voldaan aan de geldigheidsvereisten waaraan elke overeenkomst naar Belgisch recht dient te voldoen (art. 1108 Burgerlijk Wetboek). Zulks staat tussen partijen, gelet op hun stellingen, ook niet ter discussie. De rechtbank passeert de stelling van Hesapcioglu dat uit de overgelegde correspondentie, met name de e-mail van Galloo aan [bestuurder 2 van gedaagde] d.d. 2 oktober 2013, blijkt dat door Galloo de schriftelijkheid van de overeenkomst (middels ondertekening van de “Memorandum of Agreement” conform de “Norwegian Saleform”) uitdrukkelijk werd bedongen als voorwaarde voor totstandkoming van de koopovereenkomst, en dat, omdat de overeenkomst ongetekend bleef, er geen geldige koop tot stand kwam.
Uit de tekst van de e-mail d.d. 2 oktober 2013, overgelegd als productie 7 bij dagvaarding, blijkt niet dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat ondertekening door hen een voorwaarde is voor totstandkoming van hun koopovereenkomst. Uit de tekst van die e-mail blijkt slechts dat Galloo met haar voorlaatste bod aan E&B aangaf dat het koopcontract het Norwegian Salesform zal zijn
(“sales contract will be Norwegian Saleform”). Door Galloo, noch door E&B, die nooit heeft gereageerd op het voorstel van Galloo om de Norwegian Saleform te hanteren, wordt gesteld dat de ondertekening van dat geschrift een voorwaarde is voor het tot stand komen van de koopovereenkomst tussen partijen. Pas nadat Galloo en E&B overeenstemming hadden bereikt over de zaak en de prijs, na de aanvaarding van het bod van $ 695.000,00, heeft Galloo de shipbroker [naam shipbroker] gevraagd om het papierwerk met E&B af te handelen. In onderling overleg met de heer [naam contactpersoon] namens E&B werd door [naam shipbroker] de initiële tekst van de MoA opgemaakt en aangepast. Ook in deze tekst, die door beide partijen werd goedgekeurd, wordt nergens gestipuleerd dat ondertekening van de MoA een voorwaarde is voor de totstandkoming van de koopovereenkomst zelf.
De MoA is gelet op haar inhoud niets anders dan de schriftelijke bevestiging dat de verkoop reeds heeft plaatsgevonden. Zulks blijkt uit de formulering:
“E&B SHIPPING SA … hereinafter called the Sellers have agreed to sell and GALLOO GHENT… hereinafter called the Buyers have agreed to buy… [naam zeeschip] … On the following terms and conditions… 1. Purchase price USD 695.000…”
Ook in de overige correspondentie tussen Galloo en E&B is geen uitdrukkelijk beding te vinden waaruit blijkt dat zij de geldigheid van de koopovereenkomst afhankelijk hebben willen maken van de ondertekening van een schriftelijk stuk.
4.4.5.
Hesapcioglu heeft gesteld dat er geen sprake kan zijn van een geldige koopovereenkomst, nu [bestuurder 2 van gedaagde] buiten zijn volmacht heeft geacteerd en derhalve niet bevoegd was om E&B jegens Galloo te binden. Ten aanzien van die onbevoegdheid kan Galloo zich volgens Hesapcioglu niet beroepen op vertrouwensbescherming.
4.4.6.
E&B is niet in geding verschenen en aan de hand van de stukken in het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat zij zich in een eerder stadium zelf heeft beroepen op onbevoegdheid van [bestuurder 2 van gedaagde] . Hesapcioglu heeft haar stelling dat [bestuurder 2 van gedaagde] niet bevoegd was om E&B te vertegenwoordigen bij het sluiten van een koopovereenkomst met Galloo slechts onderbouwd met een verwijzing naar de bij de e-mail d.d. 5 oktober 2013 van Steder gevoegde documenten waarmee [bestuurder 1 van gedaagde] de bevoegdheden van [bestuurder 2 van gedaagde] jegens de vennootschap tracht te herroepen. De inhoud van die documenten is bij e-mail van dezelfde datum van de zijde van [bestuurder 2 van gedaagde] als “null and void” betiteld. Ook in het kader van de onderhavige procedure is de inhoud van de betreffende documenten door Galloo gemotiveerd betwist. Hesapcioglu beroept zich er in deze procedure eveneens op dat zij op 3 oktober 2013 een koopovereenkomst met E&B heeft gesloten en uit de overgelegde stukken blijkt dat E&B daarbij (mede) vertegenwoordigd werd door [bestuurder 2 van gedaagde] . Zulks valt niet te rijmen met de inhoud van voornoemde documenten waarop Hesapcioglu zich beroept ter onderbouwing van haar stelling dat [bestuurder 2 van gedaagde] op diezelfde datum niet bevoegd was om E&B te binden jegens Galloo. Hesapcioglu heeft voor deze discrepantie geen verklaring geven en ook geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan betreffende de door haar gestelde onbevoegdheid van [bestuurder 2 van gedaagde] . In het licht van het vorenstaande is de stelling van Hesapcioglu betreffende de onbevoegdheid van [bestuurder 2 van gedaagde] om E&B te binden onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat uit de inhoud van de stukken die E&B op haar verzoek aan Galloo heeft toegezonden op 25 september 2013 (bij dagvaarding overgelegd als productie 1,2 en 5) afdoende blijkt dat [bestuurder 2 van gedaagde] bevoegd was E&B te vertegenwoordigen bij het sluiten van een koopovereenkomst als de onderhavige. Die stukken betreffen kopieën van akten, de “Bill of Sale” d.d. 3 mei 2013 en Powers of Attorney, hierna: PoA, d.d. 2 mei 2013 (algemene en bijzondere volmacht) en daaruit blijkt achtereenvolgens van een regelmatige oprichting en inschrijving van E&B, dat [bestuurder 2 van gedaagde] bestuurder en aandeelhouder is van E&B en “secretary”, dat E&B zich bezig zal houden met onder meer de aan- en verkoop van schepen (clausule B sub 1 Articles of Incorporation) en dat iedere bestuurder bevoegd is om namens haar te handelen (clausule H: “Each director is authorized to act on behalf of the Corporation”). In de algemene PoA wordt de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [bestuurder 2 van gedaagde] bevestigd.
4.4.7.
Nu uit het vorenstaande volgt dat [bestuurder 2 van gedaagde] bevoegd was E&B te vertegenwoordigen, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het beroep op vertrouwensbescherming.
4.4.8.
Aan de hand van hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat op 3 oktober 2013 tussen Galloo en E&B een overeenkomst van koop en verkoop met betrekking tot het schip tot stand is gekomen. Dit betekent dat de rechtskeuzeclausule in die overeenkomst ook geldig is en Belgisch recht van toepassing is op die overeenkomst.
4.4.9.
Uit de tussen Galloo en E&B gesloten koopovereenkomst vloeit ook een recht op levering van het schip voort, tenzij Hesapcioglu een sterker recht op levering van het schip kan doen gelden of al geleverd heeft gekregen. Dat Hesapcioglu een sterker recht heeft, is gesteld noch gebleken, zodat de vraag resteert of het schip inmiddels rechtsgeldig aan Hesapcioglu is overgedragen. De vraag of levering heeft plaatsgevonden dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht (artikel 10:127 BW). Zulks is tussen partijen niet in geschil. In het navolgende zal eerst de vraag worden beantwoord of er een voor de levering aan Hesapacioglu geldige titel aanwezig is, zoals het Nederlands recht vereist.
Hesapcioglu-E&B
4.4.10.
Hesapcioglu stelt op 3 oktober 2013 met de vertegenwoordigers van E&B, [bestuurder 2 van gedaagde] en [bestuurder 1 van gedaagde] , een overeenkomst tot de koop en verkoop van het schip te hebben gesloten, namelijk de hiervoor onder 2.17 genoemde MoA.
Tussen partijen is gelet op hun stellingen niet in geschil dat deze overeenkomst wordt beheerst door Engels recht, nu de MoA een rechtskeuze naar Engels recht bevat.
4.4.11.
Hesapcioglu stelt dat naar Engels recht sprake is van een geldige titel. De MoA werd geldig overeengekomen en ontbeert geen ‘consideration’ als gevolg van de aanwezigheid van een zogenaamde ‘practical benefit’ voor E&B, namelijk het vermijden van potentiële conflicten met Hisar en Hesapcioglu. Los daarvan is de eigendom van het schip op zelfstandige basis van de BoS op Hesapcioglu overgedragen. Voorts betwist zij dat sprake is van een gebrek aan intentie tussen Hesapcioglu en E&B om verbintenissen met elkaar aan te gaan. Hesapcioglu baseert zich daarbij op de door haar in het geding gebrachte “Legal Opinion” van [naam Y] .
4.4.12.
Volgens Galloo is de door Hesapcioglu gestelde verkoop naar Engels recht ongeldig, nu de MoA “consideration”, tegenwaarde, ontbeert. E&B heeft immers om niet verkocht aan Hesapcioglu en dat kan niet naar Engels recht. Voorts ontbreekt de intentie tussen E&B en Hesapcioglu om verbintenissen met elkaar aan te gaan. Galloo baseert zich daarbij op de door haar in het geding gebrachte “legal opinion” van Sally Azarmi. Bovendien stelt Galloo een ernstig vermoeden te hebben dat de stukken van de gestelde verkoop van het schip aan Hesapcioglu geantedateerd zijn.
4.4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de in het Nederlands recht gebruikelijke term overeenkomst, spreekt men in het Engels recht in termen van concreet gedane beloften (promises). Een belofte is naar Engels recht bindend als er óf ‘consideration’ voor bestaat óf de belofte in de vorm van een ‘deed’ is gegoten. Het leerstuk van consideration houdt in dat beloften zonder consideration niet bindend zijn. De consideration bestaat indien de belofte is gegeven in ruil voor iets anders, namelijk ‘something of value in the eye of the law’. Elke contractant zal aldus moeten aantonen dat hij enig voordeel aan de ander heeft bezorgd. In casu betekent het dat Hesapcioglu de belofte van E&B tot levering van het schip alleen kan afdwingen indien zij in ruil voor E&B’s belofte consideration heeft gegeven. Betaling door de koper is een zodanige tegenprestatie, maar een feitelijk voordeel (“practical benefit”) kan eveneens als zodanig worden aangemerkt. Naar Engels recht kan degene die de overeenkomst wil afdwingen dat alleen doen als hij kan laten zien dat hij heeft voorzien in de tegenprestatie. Niet voldoende is aan te tonen dat iemand anders heeft voorzien in de tegenprestatie.
In casu staat vast dat de betaling is gedaan door Hisar. Tussen partijen is gezien hun stellingen niet in geschil dat, hoezeer er ook verbondenheid bestaat tussen Hisar en Hesapcioglu, zij naar Engels recht toch als afzonderlijke juridische entiteiten aangemerkt dienen te worden. Betaling van de koopsom door Hisar, die beschouwd dient te worden als derde, levert dan ook geen consideration op onder de MoA waarbij E&B en Hesapcioglu partijen zijn.
Het beroep van Hesapcioglu op een uitzondering die de Engelse rechtspraak kent voor het beginsel dat overeenkomsten alleen partijen binden (“privity of contract”) gaat in casu niet op. Hesapcioglu verwijst daarbij naar de Contracts (Rights of Third Parties) Act 1999 en de Eurymedon jurisprudentie, maar die is niet van toepassing op het onderhavige geval. De omstandigheden in de Eurymedon jurisprudentie waaronder voornoemd beginsel kon worden omzeild zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige omstandigheden. In die specifieke zaak nam de partij die de nakoming van de overeenkomst wilde afdwingen daaraan niet alleen deel voor zichzelf maar ook als vertegenwoordiger (“agent”) van een derde, waarmee die derde ook partij werd. In casu is gesteld noch gebleken dat sprake was van vertegenwoordiging van een derde partij (Hisar) door Hesapcioglu.
Ook de stelling van Hesapcioglu dat in casu sprake is van consideration, nu het vermijden van potentiële conflicten met Hisar en/of Hesapcioglu als E&B zich aan haar afspraken met hen houdt, dient te worden aangemerkt als feitelijk voordeel voor E&B, gaat niet op.
De dreiging van een conflict met Hesapcioglu c.q. Hisar zoals door Hesapcioglu geschetst, is daarvoor onvoldoende reëel. De door haar geschetste omstandigheden, waar ook [naam Y] in zijn advies kennelijk van uit gaat alvorens hij tot de conclusie komt dat er een potentieel conflict zou kunnen ontstaan tussen E&B en Hisar en Hesapcioglu, komen namelijk niet overeen met de feiten die volgen uit de overgelegde stukken. [naam Y] gaat er vanuit dat [bestuurder 2 van gedaagde] zijn pogingen om het schip aan Galloo te verkopen opschortte nadat hij door Hisar en Hesapcioglu was geïnformeerd dat de rechten op het schip waren overgedragen aan Hesapcioglu, waarna de eigendom van het schip direct aan Hesapcioglu werd overgedragen. Hij stelt dat de reden van de snelle verkoop aan Hesapcioglu nadat E&B haar fout had geconstateerd, is dat E&B zich verplicht voelde het schip aan Hesapcioglu te leveren zoals was bedoeld en dat zij conflicten met Hisar en/of Hesapcioglu zou vermijden als ze zich aan haar verplichtingen hield.
Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat E&B bij monde van [bestuurder 2 van gedaagde] op of na 3 oktober 2013 geen enkele melding heeft gemaakt van de gestelde tweede verkoop aan Hesapcioglu. In zijn e-mail d.d. 8 oktober 2013 aan Galloo, derhalve 5 dagen na de gestelde verkoop aan Hesapcioglu, heeft [bestuurder 2 van gedaagde] het nog steeds over “problems between the partners” (binnen E&B). Dit strookt ook niet met het feit dat [bestuurder 2 van gedaagde] samen met [bestuurder 1 van gedaagde] op 3 oktober 2013 de MoA betreffende de verkoop van het schip aan Hesapcioglu heeft ondertekend.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat er sprake is van een verregaande verwevenheid tussen E&B, Hisar en Hesapcioglu. Zulks blijkt uit de navolgende omstandigheden:
  • Naar Hesapcioglu zelf heeft gesteld in haar dagvaarding in kort geding, zijn zij en Hisar zustervennootschappen, althans staan zij in vennootschappelijk of ander nauw verband met elkaar en is Hesapci eigenaar en gevolmachtigd vertegenwoordiger van Hesapcioglu en was hij dat ook van Hisar (zie onder nummers 11 en 58 dagvaarding in kort geding)
  • Uit de dagvaarding in kort geding (alinea 13) blijkt dat Hisar E&B rechtshandelingen kan laten verrichten (“Op instigatie van Hisar heeft E&B het schip vervolgens doen inschrijven in de registers van Sierra Leone.”) en dat zij het schip in E&B, een ‘single ship company’, onderbracht.
  • Uit productie 21 bij de dagvaarding blijkt dat het vestigingsadres van [bestuurder 2 van gedaagde] samenvalt met dat van Hisar.
  • De Legal opinion van [naam Y] vermeldt onder “facts” dat de gebroeders Hisapci gezamenlijk Hisar en Hesapcioglu controleerden.
De sterke verwevenheid tussen E&B, Hisar en Hesapcioglu maakt het argument dat E&B door een overeenkomst te sluiten met Hesapcioglu een potentieel conflict met Hesapcioglu en/of Hisar zou vermijden, niet reëel. Sterker nog, de verbondenheid van Hesapcioglu en de bestuurders en aandeelhouders van E&B aan Hisar, wijst erop dat deze partijen het schip in zekere zin hebben geprobeerd aan zichzelf te verkopen middels de MoA. Uit hetgeen hiervoor onder 4.4.4. en volgende is overwogen, volgt dat het schip op dat moment reeds verkocht was aan Galloo. De omstandigheid dat [bestuurder 2 van gedaagde] , die de MoA met Hesapcioglu mede ondertekende, bij e-mail d.d. 8 oktober 2013 aan Galloo schreef dat er een probleem was tussen de partners en daarbij niets vermeldt over een verkoop aan Hesapcioglu op 3 oktober en levering op 7 oktober 2013, levert het vermoeden op dat er nog geen sprake was van een koopovereenkomst tussen E&B en Hesapcioglu op genoemde data. Al met al lijkt de hele gang van zaken rondom het tot stand komen van de MoA tussen E&B en Hesapcioglu op een constructie om de levering van het schip door E&B aan Galloo te verhinderen. Het (feitelijk) voordeel dat zulks E&B zou kunnen opleveren, levert uiteraard geen consideration op.
4.4.14.
Uit het vorenstaande volgt dat de MoA consideration ontbeert.
Aan het consideration-vereiste voor de geldigheid van een overeenkomst kan slechts worden ontkomen door middel van een ‘deed’; een document waarop vermeld staat dat het een deed is en dat is getekend door zowel de partij zelf als door een getuige. Voor zover Hesapcioglu heeft bedoeld te stellen dat de BoS als zodanig dient te worden aangemerkt, concludeert de rechtbank dat daarvan geen sprake is, nu de BoS niet voldoet aan voormelde aan een deed te stellen eisen.
Ook de stelling van Hesapcioglu dat, los van de geldigheid van de MoA, de eigendom van het schip op zelfstandige basis van de BoS op Hesapcioglu is overgedragen gaat niet op. De vraag of levering heeft plaatsgevonden dient immers, zoals hiervoor is overwogen, te worden beantwoord naar Nederlands recht, en dat recht vereist een geldige titel. Die geldige titel ontbreekt. Aan beoordeling van de rechtsgeldigheid van de levering wordt dan ook niet toegekomen.
4.4.15.
Nu uit het vorenstaande volgt dat Hesapcioglu geen (sterker) recht op levering van het schip heeft dan Galloo, zijn de vorderingen van Galloo, voor zover gericht op levering van het schip aan haar, toewijsbaar.
4.5.
Ook de onder 2 van het petitum van de dagvaarding geformuleerde vordering is toewijsbaar, nu deze vordering, die onweersproken is gebleven, de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.6.
De rechtbank zal aan de veroordeling eveneens de dwangsom zoals verzocht verbinden.
4.7.
E&B, zal in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Galloo worden begroot op:
  • dagvaarding € 92,82
  • beslagexploot € 367,91
  • griffierecht (incl beslag) € 608,--
  • salaris advocaat (2 pnt x tarief € 452)
totaal € 1.972,73
De mede gevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar op na te melden wijze.
Vorderingen Hesapcioglu
4.7.1.
De vorderingen van Hesapcioglu, die gebaseerd zijn op onrechtmatige daad, dienen op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 van de Verordening van 11 juli 2007 EG 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) beoordeeld te worden naar het recht van het land waar de schade zich voordoet. Nu door Hesapcioglu onweersproken is gesteld dat de schade zich in Nederland voordoet, dienen die vorderingen worden beoordeeld naar Nederlands recht. Voor zover Hesapcioglu haar vordering baseert op onverschuldigde betaling, is daarop ingevolge het bepaalde in artikel 10 lid 1 van voornoemde verordening, eveneens Nederlands recht van toepassing.
4.7.2.
De onder I en II van het petitum van de conclusie van eis na tussenkomst geformuleerde vorderingen van Hesapcioglu, komen niet voor toewijzing in aanmerking gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de vorderingen van Galloo is overwogen en beslist.
4.7.3.
Ook de onder III door Hesapcioglu geformuleerde vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd, nu Hesapcioglu heeft nagelaten het gestelde onrechtmatig handelen van Galloo uit te werken. Voor zover bedoeld is deze vordering te baseren op de stelling van Hesapcioglu dat zij eigenaresse is van het schip, komt deze gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de eigendom van het schip, niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7.4.
De onder i, iii en iv geformuleerde verklaringen voor recht, komen eveneens niet voor toewijzing in aanmerking, voor zover zij zijn gebaseerd op de stelling van Hesapcioglu dat zij eigenaresse is van het schip. Ook de kennelijk subsidiair beoogde verklaring voor recht betreffende restitutie door Galloo van de door Hesapcioglu voor het schip betaalde kosten, zoals haven- en kadegelden, komt niet voor toewijzing in aanmerking. Hesapcioglu heeft onvoldoende onderbouwd op grond waarvan die kosten thans met terugwerkende kracht voor rekening van Galloo dienen te komen. Hesapcioglu heeft ervoor gekozen de betreffende bedragen ten behoeve van het schip te voldoen, terwijl de eigendom van het schip ter discussie stond. Er kan geen sprake zijn van betaling van de betreffende bedragen door Hespacioglu ten behoeve van Galloo, omdat Galloo nog geen eigenaar is van het schip. Levering van het schip aan Galloo is immers tot op heden uitgebleven als gevolg van de opstelling van Hesapcioglu zelf.
4.7.5.
De stelling dat op de rechten van Hesapcioglu inbreuk is gemaakt door verwijtbaar handelen van E&B is onvoldoende onderbouwd, zodat ook de onder ii geformuleerde verklaring voor recht niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.7.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van Hesapcioglu niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.7.7.
Hesapcioglu zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Galloo worden begroot op een bedrag van € 904,--(2 pnt x tarief € 452,--).

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak tussen Galloo en E&B
5.1.
veroordeelt E&B om het nodige te verrichten om te leveren aan Galloo door bezitsverschaffing conform de handelingen beschreven in artikel 17 van de MoA, tegen ontvangst van de overeengekomen koopprijs, en onder de overeengekomen leveringsconditie “as is where is”, de volle eigendom van het m.s. [naam zeeschip] ex [naam zeeschip] binnen twee weken na betekening van dit vonnis;
5.2.
veroordeelt E&B om opgave te doen van enige beschikkingshandeling die zij verrichtte ziende op het schip, waaronder tweede en opvolgende verkopen aan andere partijen dan Galloo, en om deze per direct ongedaan te maken evenals enige inschrijving in enig nationaal scheepsregister ten gunste van enige andere partij dan E&B of Galloo, alsmede door het te laten publiceren van de beëdigde Engelse vertaling van dit deel van het dictum in Lloyd’s List en een landelijk dagblad in het land waar genoemde partij resideert en in het land waar de mogelijke inschrijving in het scheepsregister is verricht;
5.3.
veroordeelt E&B om aan Galloo een dwangsom te betalen van € 50.000,-- voor iedere dag of dagdeel dat zij niet aan de in 5.1 en 5.2. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, indien E&B niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis daaraan haar medewerking verleent, tot een maximum van € 700.000,-- is bereikt;
5.4.
veroordeelt E&B in de proceskosten, aan de zijde van Galloo tot op heden begroot op € 1.972,73;
5.5.
veroordeelt E&B in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131,00, en, indien en voor zover E&B niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan dit vonnis heeft voldaan, vermeerderd met een bedrag van
€ 68,00;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst, voor zover nodig, af het meer of anders gevorderde;
in de zaak tussen Hesapcioglu, Galloo en E&B
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt Hesapcioglu in de proceskosten, aan de zijde van Galloo tot op heden begroot op € 904,--;
5.10.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.
type: aij