ECLI:NL:RBZWB:2016:3460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
AWB 15_5509
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van verzwegen betrokkenheid bij commanditaire vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van Orionis van 23 juli 2015, waarin de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd aangekondigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten tijde van de bijstandsverlening gevolmachtigde was van een commanditaire vennootschap, waarvan haar voormalige partner de directeur was. Eiseres heeft verzuimd om relevante informatie over deze vennootschap te verstrekken, wat heeft geleid tot de intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode van 20 maart 2013 tot en met 28 december 2014.

De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks haar beweringen dat zij geen toegang had tot de benodigde documenten, in ieder geval over deze stukken had kunnen beschikken toen zij nog gevolmachtigde was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was, omdat eiseres niet aan haar inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van Orionis om de bijstandsuitkering terug te vorderen. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van volledige en juiste informatie door de aanvrager van bijstand, en dat het niet voldoen aan deze verplichting kan leiden tot terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5509 PW

uitspraak van 8 juni 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.T. Willemsen,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juli 2015 (bestreden besluit) van Orionis inzake de herziening en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 13 mei 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Orionis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Feijtel en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving van Orionis een bijstandsuitkering, aanvankelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), later op grond van de Participatiewet. Gebleken is dat eiseres betrokken is geweest bij een commanditaire vennootschap, [naam vennootschap] , die is opgericht op 20 maart 2013. Op die datum was eiseres gevolmachtigde van [naam vennootschap] . Haar toenmalige partner, [naam persoon] , was directeur van [naam vennootschap] . Eiseres heeft niet uit eigen beweging aan Orionis inlichtingen verstrekt over haar betrokkenheid bij [naam vennootschap] .
Naar aanleiding van de constatering van de betrokkenheid bij [naam vennootschap] is eiseres uitgenodigd om op 29 december 2014 bij de sociale recherche te verschenen. Toen zij daar niet verscheen heeft Orionis bij besluit van 29 december 2014 de uitkering met ingang van 29 december 2014 opgeschort. Eiseres is bij herhaling in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door nader omschreven inlichtingen over het bedrijf te verstrekken.
Eiseres heeft het bewaar dat zij maakte tegen het opschortingsbesluit ingetrokken.
Volgens een rapportage van de sociale recherche heeft de gemachtigde van eiseres in een mailbericht van 10 februari 2015 aan Orionis laten weten dat eiseres de gevraagde stukken niet over kan leggen omdat ze door Wisse niet aan haar ter beschikking worden gesteld.
Bij besluit van 23 februari 2015 heeft Orionis, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, het recht op uitkering met ingang van 29 december 2014 ingetrokken. Eiseres heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit, verzonden op 26 maart 2015 (primair besluit), heeft Orionis het recht op bijstand over de periode van 20 maart 2013 tot en met 28 december 2014 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid van de Participatiewet. Voorts is bij dat besluit ten onrechte verleende bijstand over de periode van 20 maart 2013 tot en met 28 december 2014 teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het primaire besluit, overeenkomstig het advies van de Bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Eiseres heeft bij de voorzieningenrechter in team handel van de rechtbank Den Haag een vordering jegens [naam persoon] ingesteld, die er toe strekt dat [naam persoon] , kort gezegd, de op [naam vennootschap] betrekking hebbende stukken die zij bij Orionis moet inleveren aan haar verstrekt. Bij vonnis van 29 december 2015 heeft de voorzieningenrechter die vordering afgewezen. Tegen dat vonnis heeft eiseres geen hoger beroep ingesteld.
2. Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat zij slechts gedurende enige tijd gevolmachtigde was van [naam vennootschap] . Zij heeft daaruit geen inkomsten genoten en zij was niet bij de bedrijfsvoering betrokken. Eiseres betwist dat zij niet voldoende inspanningen heeft verricht om de beschikking te krijgen over de gevraagde stukken en zij zal dat alsnog proberen. De terugvordering strekt zich uit over een te lange periode en is daarom onevenredig.
3. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet en van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 53a, zevende lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover van belang, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
In het achtste lid is bepaald dat het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op de intrekking van de uitkering over de periode van 20 maart 2013 tot en met 28 december 2014. Daarom staat ter beoordeling het recht op uitkering in die periode.
5. Naar aanleiding van wat van de zijde van Orionis ter zitting naar voren is gebracht over de rechtspersoon waar eiseres bij betrokken was, overweegt de rechtbank dat Orionis er in de stukken steeds van uit is gegaan dat eiseres gevolmachtigde was van [naam vennootschap] , niet van [naam bedrijf] . Dat uitgangpunt wordt door de rechtbank, mede gelet op het oordeel van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, juist geacht.
6. Eiseres meent dat Orionis het recht op bijstand moet kunnen vaststellen op basis van de stukken die zij wel heeft ingeleverd, waaronder bankafschriften. Volgens haar heeft Orionis de informatie met betrekking tot Strukton niet nodig.
De rechtbank overweegt dat het feit dat uit de bankafschriften van eiseres niet blijkt van inkomsten van [naam vennootschap] niet hoeft te betekenen dat zij geen inkomsten van [naam vennootschap] verwierf. Betalingen kunnen contant zijn verricht of op een bij Orionis onbekende rekening, waar eiseres over kan beschikken, zijn gestort. Om dat vast te kunnen stellen heeft Orionis de gevraagde bewijsstukken van [naam vennootschap] nodig.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat over een te lange periode is ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiseres slechts gedurende een gedeelte van de te beoordelen periode betrokken was bij [naam vennootschap] niet betekent dat de intrekking tot die periode beperkt moet blijven. Zonder inzicht in de gegevens van [naam vennootschap] kan niet worden vastgesteld of eiseres uit haar betrokkenheid bij [naam vennootschap] geen middelen heeft verworven waarmee zij ook in de periode ná die betrokkenheid in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in de opvatting dat zij niet over de stukken van [naam vennootschap] kan beschikken. Eiseres heeft in ieder geval over die stukken kunnen beschikken toen zij gevolmachtigde van [naam vennootschap] was en een relatie had met de directeur. Reeds toen had zij recht op bijstand en diende zij er rekening mee te houden dat inlichtingen over [naam vennootschap] van belang kunnen zijn voor het vaststellen van het recht op uitkering en de hoogte daarvan. Als eiseres die inlichtingen toen niet heeft verstrekt en inmiddels niet meer over de benodigde stukken kan beschikken moet dat voor risico van eiseres blijven.
9. De rechtbank concludeert dat Orionis gehouden was om te besluiten tot intrekking van het recht op bijstand over de periode van 20 maart 2013 tot en met 28 december 2014 .
10. Uit de in overweging 9 van deze uitspraak bereikte conclusie vloeit voort dat bijstand over die periode als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, ten onrechte is verleend, zodat het college gehouden was om de over die periode verleende bijstand terug te vorderen. Van dringende redenen die aanleiding geven van terugvordering af te zien is niet gebleken.
Eiser heeft tegen de terugvordering geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.