14.3De rechtbank is van oordeel dat het tegenadvies van [naam ontwerper] niet leidt tot de conclusie dat de rapportages van [naam bureau3] uit 2013 en 2014 onjuist zijn of onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het college heeft zich ten tijde van het bestreden besluit dan ook mogen baseren op deze rapportages en zich op het standpunt kunnen stellen dat een hekwerk met een bouwhoogte van 3,5 meter en een lengte van 110 meter voldoende is om gebruikers van het fietspad te beschermen tegen afzwaaiende golfballen.
Wel blijkt uit de reactie van [naam bureau3] van januari 2016 dat eind 2015, na het nemen van het bestreden besluit, de spelmogelijkheden zijn verruimd door de European Golf Association, waardoor de veiligheidsmarges moeten worden aangepast. Ook [naam ontwerper] refereert hieraan. [naam bureau3] adviseert daarom om het hekwerk ter hoogte van de afslagplaats hole 15 te verlengen van 110 meter naar 150 meter. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat het college, naar aanleiding van dit advies van [naam bureau3] , ook van mening is dat het hekwerk moet worden aangepast. De rechtbank gaat er vanuit dat het college deze toezegging gestand zal doen.
15. Met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het aanleggen van het fietspad constateert de rechtbank dat de ruimtelijke onderbouwing ingaat op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Daarin is geconcludeerd dat het project financieel uitvoerbaar moet worden geacht, nu de beoogde realisatie van het fietspad een ontwikkeling is waarvan de kosten geheel worden gedragen door het waterschap en de gemeente Goes. Het college heeft aanvullend toegelicht dat beide partijen voldoende financiële middelen hebben geoormerkt om de aanleg te kunnen bekostigen. De uitvoerbaarheid van het aanleggen van het fietspad is daarmee voldoende onderbouwd.
16. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het aanleggen van het fietspad met bijbehorende voorzieningen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de ruimtelijke onderbouwing niet tekortschiet. Het college was dan ook bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3, van de Wabo.
17. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Hierbij wordt onder meer van belang geacht dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat door het aanleggen van het fietspad de veiligheid van medewerkers van de golfbaan in het geding komt of het recht van overpad wordt beperkt. Het college heeft toegelicht dat met het opstellen van het ontwerp van het fietspad rekening is gehouden met de toegankelijkheid van de golfbaan voor onderhoudsvoertuigen. Het college was dan ook niet gehouden om op dit punt voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. Wat betreft de vrees van eisers dat passanten op de golfbaan komen heeft het college de afscheiding tussen het fietspad en de golfbaan in de vorm van een sloot voldoende kunnen achten.
18. Ook in de overige door eisers aangevoerde gronden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd tegen de activiteiten het bouwen van een bouwwerk en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
19. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de rechtbank zich niet uitgesproken over de vraag of het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.
20. De rechtbank komt tot de slotsom dat het college de omgevingsvergunning voor het aanleggen van het fietspad met bijbehorende voorzieningen op goede gronden heeft verleend. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep van eisers, voor zover ingesteld door [naam eiser1] en [naam eiseres1] , zal daarom ongegrond worden verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.