ECLI:NL:RBZWB:2016:3091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
C/02/304453 / HA ZA 15-583
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen door de Belastingdienst. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. van Koeveringe, heeft verzet aangetekend tegen de uitvoerbaarheid van drie dwangbevelen die zijn uitgevaardigd ter invordering van aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2008, 2010 en 2011. De eiser stelde dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging onredelijk was, onder andere omdat hij door de wijziging van de verkoopdatum van zijn in beslag genomen goederen in zijn mogelijkheden was beperkt om zijn belastingschuld af te lossen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Ontvanger in het verleden meerdere keren uitstel van betaling heeft verleend aan de eiser, maar dat deze zich niet aan de afspraken heeft gehouden. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser aangevoerde gronden voor verzet ondeugdelijk waren en dat de belangen van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging zwaarder wogen dan die van de eiser. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en veroordeelde de eiser in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.517,--. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de schorsende werking van het verzet niet herleeft indien de eiser een rechtsmiddel tegen het vonnis aanwendt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/304453 / HA ZA 15-583
Vonnis van 20 april 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het verzet,
advocaat mr. J.W. van Koeveringe te Middelburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST KANTOOR UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. H.M. ten Haaft te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 december 2015
  • het B-formulier van mr. Van Koeveringe met een productie.
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 maart 2016
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Ontvanger heeft ten laste van [eiser] ter invordering van aanslagen inkomstenbelasting drie dwangbevelen uitgevaardigd en betekend. Deze aanslagen hebben betrekking op de jaren 2008, 2010 en 2011.
2.2.
Nadat de Ontvanger [eiser] diverse malen uitstel van betaling had verleend, en dit uitstel weer had ingetrokken vanwege het niet nakomen van de overeengekomen betalingsregeling door [eiser] , is op 1 juni 2015 een hernieuwd bevel tot betaling gedaan betreffende voornoemde belastingaanslagen.
Daarbij is tevens een nieuwe verkoopdatum aangezegd voor de reeds op 23 mei 2013 in beslag genomen personenauto’s. Deze is bepaald op 16 juli 2015.
2.3.
Op 8 juni 2015 is, onder intrekking van het op 23 mei 2013 gelegde beslag op personenauto’s, executoriaal beslag gelegd op meubilair. De verkoop werd aangezegd tegen 1 oktober 2015.
2.4.
Op 10 juli 2015 is executoriaal beslag gelegd op de antieke zaken die [eiser] op 23 januari 2012 aan de Ontvanger had verpand tot zekerheid van de openstaande belastingaanslagen. De verkoopdatum is vastgesteld op 10 september 2015. Het eerder op 8 juni 2015 in beslag genomen meubilair is wederom in beslag genomen.
2.5.
Op 4 september 2015 is [eiser] tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen in verzet gekomen bij deze rechtbank, waarmee krachtens artikel 17 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw) deze tenuitvoerlegging is geschorst.
2.6.
In totaal had de Ontvanger in juni 2015 uit hoofde van de betrokken aanslagen nog een bedrag van € 57.646,-- van [eiser] te vorderen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert -samengevat- een verklaring voor recht dat hij goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van het door de Ontvanger uitgevaardigde dwangbevel ter zake van de naheffingsaanslagen met kenmerken [kenmerken] , dit dwangbevel buiten werking te stellen, de Ontvanger te veroordelen de (aangekondigde) openbare executiemaatregelen te schorsen, althans deze verbiedt tot 1 juni 2016, althans voor een termijn en onder voorwaarden die de rechtbank billijk acht, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het geding.
Hij stelt daartoe dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door de Ontvanger onder de gegeven omstandigheden onredelijk is. Deze omstandigheden betreffen:
  • Het opdracht geven aan de deurwaarder de overeengekomen verkoopdatum 3,5 week naar voren te halen als gevolg waarvan [eiser] de mogelijkheid is ontnomen om zijn belastingschuld in de tweede helft van september 2015 in een keer af te lossen. Hiermee heeft de Ontvanger in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel;
  • Het niet meegaan in het nieuwe betalingsvoorstel van [eiser] , op grond waarvan hij per eind oktober 2015 € 5.000,-- zou voldoen en daarna per einde van iedere maand
€ 10.000,-- totdat de hele schuld per eind 2016 is voldaan, is onredelijk en onbillijk en hierdoor wordt [eiser] onevenredig hard getroffen.
- De tenuitvoerlegging van de dwangbevelen leidt tot onomkeerbare schade, nu de verkoop van de beslagen antieke zaken leidt tot kapitaalvernietiging. Daardoor wordt [eiser] onevenredig getroffen. De Ontvanger dient [eiser] in redelijkheid uitstel van betaling te verlenen tot en met mei 2016.
3.2.
De Ontvanger voert verweer. Hij stelt dat de eerste verzetsgrond geen rol meer kan spelen bij de beoordeling, nu de gang van zaken rond de beslaglegging in juni/juli 2015 en het vaststellen van de verkoopdatum inmiddels volledig is achterhaald. Los daarvan betwist de Ontvanger dat aan [eiser] de mogelijkheid is ontnomen om de belastingschuld in de tweede helft van september 2015 te voldoen. Voorts betwist de Ontvanger dat het niet aanvaarden van het laatste betalingsvoorstel van [eiser] onredelijk of onbillijk is, nu hij in het verleden al zeer vaak een betalingsvoorstel heeft gedaan en uitstel van betaling heeft gekregen, maar zich nimmer aan de afspraken heeft gehouden. Tenslotte stelt de Ontvanger dat indien sprake zou zijn van kapitaalvernietiging door executoriale verkoop, zulks onverlet laat dat de Ontvanger de executie ter hand mag nemen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De vorderingen van [eiser] komen echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu de door hem aangevoerde verzetsgronden ondeugdelijk zijn. De aangevoerde gronden betreffen de voorgenomen executie en de gevolgen daarvan. Voortzetting van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel is volgens [eiser] onder de gegeven omstandigheden onredelijk. De rechtbank gaat er vanuit dat [eiser] daarbij niet doelt op één dwangbevel, maar op de ter invordering van alle drie de aanslagen inkomstenbelasting uitgevaardigde dwangbevelen. De omstandigheden die hij aanvoert kunnen niet leiden tot de conclusie dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen onredelijk is. Nog afgezien van de vraag of door het verzetten van de verkoopdatum [eiser] de mogelijkheid is ontnomen om de belastingschuld in de tweede helft van september 2015 te voldoen, is de hele gang van zaken rondom de beslaglegging in juni en juli 2015 in het kader van de onderhavige beoordeling thans niet meer relevant, nu die inmiddels door het tijdsverloop is achterhaald.
Vast staat dat de Ontvanger aan [eiser] in de periode van juli 2011 tot en met september 2014 tot 5 maal toe uitstel van betaling heeft verleend en dat [eiser] de in het kader daarvan afgesproken betalingsregelingen nooit is nagekomen. Gelet daarop kan de weigering van de Ontvanger om opnieuw in te stemmen met een door [eiser] voorgestelde betalingsregeling niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Tenslotte is eventuele kapitaalvernietiging ten gevolge van tenuitvoerlegging van de dwangbevelen geen grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging van die dwangbevelen.
4.3.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzet ongegrond is. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.4.
De Ontvanger heeft verzocht om het vonnis waarbij het verzet ongegrond wordt verklaard uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, waarmee wordt bereikt dat de schorsende werking van het verzet niet herleeft indien [eiser] een rechtsmiddel tegen het vonnis aanwendt. [eiser] heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 17 lid 2 Iw bepaalt dat het verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst, voor zover deze door het verzet wordt bestreden. Doorbreking van deze van rechtswege bestaande schorsing is evenwel mogelijk indien de belastingplichtige misbruik van bevoegdheid maakt door met het verzet de schorsende werking van de tenuitvoerlegging in te roepen. Daarvan kan sprake zijn als het verzet zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging.
4.6.
Mede gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat (verder) verzet van [eiser] dermate kansloos is dat het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting daarvan. De argumenten van [eiser] zijn verworpen. Hij heeft geen steekhoudend argument aangedragen op grond waarvan de Ontvanger in redelijkheid niet tot het uitvaardigen van het dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan heeft kunnen komen. De Ontvanger is thans gerechtigd om tot executie over te gaan. Het uitoefenen van deze bevoegdheid is dermate belangrijk dat slechts in uitzonderingsgevallen de belangen van de belastingschuldige hebben te prevaleren boven het belang van de fiscus. In het onderhavige geval zijn door [eiser] geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan een dergelijke uitzondering moet worden aangenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de executie zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij (verdere) schorsing van de executie. Zij zal dit vonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht € 613,--
- salaris advocaat (2 pnt x tarief € 452)
€ 904,--
Totaal € 1.517,--

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 1.517,--,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: aij