ECLI:NL:RBZWB:2016:3015

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
4170432 VC EXPL 15-3943
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van participatie in golfclub en de rechtsgeldigheid van de voorwaarden

In deze zaak vordert eiser, een voormalig lid van een golfclub, de terugbetaling van een participatiebedrag van € 2.500,00 dat hij heeft betaald voor het lidmaatschap en het recht om gebruik te maken van de golfbaan. Eiser stelt dat de participatie feitelijk een lening is die opeisbaar is bij opzegging van het lidmaatschap. De golfclub, gedaagde, voert aan dat de participatie geen lening is, maar een betaling voor het lidmaatschap en dat zij niet verplicht is om de participatie terug te betalen, vooral omdat er geen nieuwe leden zijn die de participatie kunnen overnemen. De kantonrechter oordeelt dat de bepaling in de algemene voorwaarden van de golfclub, die stelt dat de club niet verplicht is om participaties in te kopen, niet onredelijk bezwarend is. De rechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat eiser rekening had moeten houden met de voorwaarden van het Participatiereglement, dat hem bekend was. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaak/rolnr.: 4170432 VC EXPL 15-3943
vonnis d.d. 11 mei 2016
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. [naam 1] ,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. [naam 2] .
Partijen worden hierna aangeduid met [eiser] en [gedaagde] .

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 28 mei 2015 met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de conclusie van repliek;
d. de conclusie van dupliek met één productie;
e. de akte uitlating producties aan de zijde van [eiser] ;
f. de antwoordakte uitlating producties aan de zijde van [gedaagde] .
Hierna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert bij vonnis, na vermeerdering van eis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat weergegeven:
- primair [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
- subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag, zonodig op te maken bij staat, dat overeenkomt met de intrinsieke waarde van de participatie volgens de balans per 31 december 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- meer subsidiair [gedaagde] te veroordelen om uiterlijk op 1 januari 2019 de participatie van [eiser] af te lossen, dan wel in te kopen,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
De volgende feiten zijn in rechte komen vast te staan:
- [gedaagde] is de exploitant van een golfbaan die voornamelijk wordt bespeeld door leden van [naam 3] “ [naam 3] ” (verder: [naam 3] );
- [eiser] is van 1 januari 2002 tot 1 januari 2015 lid geweest van [naam 3] . Naast het lidmaatschapsgeld heeft [eiser] op grond van het Participatiereglement een participatie van € 2.500,00 genomen;
- het Participatiereglement bevat - voor zover hier van belang - de volgende bepalingen:
“(…)
Artikel 3
Uitgifte participatiebewijzen
1. (…)
2. De uitgifteprijs van participatiebewijzen wordt vastgesteld door de vennootschapktr. lees: [gedaagde] ]
, in overleg met [naam 3] , op grond van de financiële positie van de vennootschap alsmede de vraag en het aanbod.
3. De participatiebewijzen luiden op naam. (…)
5. Over de participatie wordt geen rente vergoed. (…)
Artikel 6
Overgang en overdracht
1. Een participatiehouder is niet bevoegd een participatiebewijs vrijelijk over te dragen.
2. Van iedere overdracht, onder welke titel dan ook, van participatiebewijzen is te allen tijde schriftelijke instemming van de vennootschap nodig.
3. Indien een participatiehouder zijn participatiebewijs wil overdragen dan meldt hij zulks schriftelijk aan de vennootschap. Opzegging voor [naam 3] wordt geacht tevens de melding in te houden aan de vennootschap. (…)
5. De vennootschap wijst na ontvangst van de mededeling een gegadigde aan die het aangeboden participatiebewijs moet afnemen tegen betaling van het vastgestelde bedrag.
7. Indien zich geen gegadigde voor het participatiebewijs heeft aangediend zal de vennootschap niet verplicht zijn het participatiebewijs in te kopen, tenzij zulks uitdrukkelijk anders is overeengekomen. (…)
9. Indien er meerdere participatiebewijzen zijn aangeboden, waarvoor geen gegadigden zijn zal de vennootschap een lijst aanleggen. De aanbiedingen zullen dan op basis van datum en tijdstip van aanmelding worden behandeld. De participatiehouder zal schriftelijk op de hoogte worden gesteld van de plaats op de lijst.(…)”;
- de uitgifteprijs van het participatiebewijs bedroeg € 2.500,00;
- een participatiehouder is tevens lid van [naam 3] en moet beschikken over een speelrecht. Voor dat speelrecht moet de participatiehouder een jaarlijkse bijdrage betalen aan [gedaagde] .
3.2
[eiser] grondt zijn vordering op zijn stelling dat de participatie feitelijk een lening betreft die opeisbaar is op het moment dat hij het lidmaatschap van [naam 3] heeft opgezegd. De bepaling van artikel 6, lid 7 van het Participatiereglement die maakt dat [gedaagde] de lening niet, of nog niet, behoeft terug te betalen, is onredelijk bezwarend en moet worden vernietigd, althans, - subsidiair - de weigering om de participatie - of de intrinsieke waarde daarvan - terug te betalen levert een ongerechtvaardigde verrijking op aan de zijde van [gedaagde] en is in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.3
[gedaagde] voert als verweer aan dat de participatie geen geldlening is, maar een betaling ter verkrijging van het recht op lidmaatschap van [naam 3] en het recht om op de golfbaan van [gedaagde] te mogen spelen. De participatie is als zodanig een vermogensrecht dat beperkt overdraagbaar is, namelijk slechts aan door [gedaagde] aangewezen gegadigden. Uit het Participatiereglement volgt niet, en partijen zijn ook niet overeengekomen, dat [gedaagde] op enig moment verplicht is [eiser] zijn participatie terug te betalen. Er is volgens [gedaagde] geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking op de grond dat [eiser] zijn participatie niet vrijelijk zelf kan overdragen. Deze bepaling dient ter bescherming van de overige participatiehouders, aldus [gedaagde] . [gedaagde] voert voorts aan dat het aantal nieuwe leden geen gelijke tred houdt met leden die vertrekken (en hun participatiebewijs aanbieden) en erkent dat er een wachtlijst is ontstaan. [eiser] is nummer 231 (juli 2015) en later 223 (oktober 2015) op die wachtlijst. Zij stelt dat zij gelet op die situatie een gewijzigde regeling heeft ingevoerd die, voor zover hier van belang, er op neer komt dat nieuwe leden geen participatie behoeven te nemen, maar kunnen volstaan met een (hoger) speelrecht. [gedaagde] zal evenwel voor elk nieuw lid die een hoger speelrecht betaalt, een participatie inkopen van degene die het hoogste op de wachtlijst staat. Ook heeft [gedaagde] de prijs van een participatie verlaagd waardoor zij verwacht meer nieuwe leden aan te trekken; het verschil past [gedaagde] bij. Daarnaast heeft [gedaagde] het abonnee-lidmaatschap geïntroduceerd. Dit lidmaatschap geeft een beperkt speelrecht en voor elke twee lidmaatschappen koopt [gedaagde] één participatie in. Op deze wijze tracht [gedaagde] het nadeel voor de participatiehouders te compenseren dat zij hebben door het gebrek aan nieuwe gegadigden voor hun participatiebewijs en nieuwe vormen van lidmaatschap. [gedaagde] wijst er verder op dat, indien alle participatiehouders op de wachtlijst thans moeten worden betaald door hun participaties in te kopen, zij voor onoverkomelijke financiële problemen zou komen te staan en haar voortbestaan in gevaar zou komen.
3.4
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het midden blijven of een participatie een geldlening betreft of een vermogensrecht dat recht geeft op het spelen op het golfterrein van [gedaagde] . Centraal staat de vraag of [gedaagde] verplicht is - uiteindelijk op enig moment - de participatie in te kopen; enerzijds via de weg van de vernietiging van de bepaling in het Participatiereglement inhoudende dat [gedaagde] daartoe niet verplicht kan worden (art. 6, zevende lid), of anderzijds langs de weg van de redelijkheid en billijkheid.
3.5
Gelet op deze toetsing dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling te betrekken, waaronder de wederzijdse belangen van partijen. Aan de zijde van [eiser] heeft m.n. als belang te gelden, het binnen redelijke termijn terugontvangen van de waarde van zijn participatiebewijs, nu hij reeds sinds 1 januari 2015 geen lid meer is van ( [naam 3] van) [gedaagde] . Aan de zijde van [gedaagde] heeft als belang m.n. te gelden de continuering van de exploitatie van [gedaagde] , alsmede de nakoming van de afspraken uit het Participatiereglement, daar waar zijn in het bijzonder een rol heeft bij de overdracht van participatiebewijzen. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk, ook al heeft [eiser] dit bij gebrek aan wetenschap betwist, dat [gedaagde] haar beleid heeft gewijzigd of aangepast, daar waar het betreft het inkopen van participatiebewijzen. Tot deze wijziging was zij niet zondermeer gehouden, maar daarmee heeft zij aangetoond zich de belangen van de participatiehouders die op de wachtlijst staan, aan te trekken. Voor [eiser] heeft dat ook geleid tot het op die wachtlijst verder opschuiven naar boven. Tot andere, meer verdergaande, aanpassingen in de financiële bedrijfsvoering, is [gedaagde] in redelijkheid niet gehouden. Met andere woorden: het met een hypotheek belasten van de eigendommen om daarmee alle participatiehouders uit te kopen, gaat de kantonrechter te ver. Van [eiser] mag worden verwacht dat hij, gegeven het feit dat het Participatiereglement hem van aanvang af bekend was, rekening kon houden met de situatie dat aan hem bij het verlaten van [naam 3] niet aanstonds de waarde zou worden uitbetaald van zijn participatie. Het reglement is duidelijk over de wijze van overdracht van de participatierechten. Het voorgaande betekent dat, ook al zijn de bepalingen in het Participatiereglement aan te merken als algemene voorwaarden, vernietiging van het zevende lid van artikel 6, vanwege de onredelijke bezwarenheid daarvan, niet aan de orde is. Juist vanwege het feit dat in het Participatiereglement is voorzien in de situatie dat er geen gegadigde is voor een beschikbaar participatierecht en de mogelijkheid van een wachtlijst noemt, maakt dat een beroep op 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden) niet slaagt. Het enkele feit dat de duur van de wachtlijst onduidelijk is, maakt dat niet anders, mede gezien het feit dat [gedaagde] thans zelf participatiebewijzen inkoopt.
3.6
Het voorgaande betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
3.7
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden veroordeeld. De kantonrechter stelt deze kosten tot op heden vast op een bedrag van € 375,00 aan gemachtigdensalaris (2,5 punten à € 150,00 per punt).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1
wijst de vordering af;
4.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 375,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
4.3
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016.