ECLI:NL:RBZWB:2016:300

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
02/308948 HA RK 15-231
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. van Kralingen
  • J. van Voorthuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in belastingzaken met beschuldigingen van vooringenomenheid

Op 14 januari 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in belastingzaken. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 11 december 2015, waar de verzoeker zich geconfronteerd voelde met vooringenomenheid van de rechter, mr. Beukers-van Dooren. De verzoeker stelde dat de rechter zijn persoonlijke integriteit en professionaliteit negatief had aangetast en dat zij een document van de Belastingdienst als tegenbewijs had aanvaard, wat volgens hem niet relevant was voor de zaak. De verzoeker voerde aan dat de Belastingdienst hem had misleid over de beschikbaarheid van een rapport en dat de rechter hierdoor partijdig was.

De rechter, in haar verweer, ontkende dat zij de integriteit van de verzoeker had betwijfeld en stelde dat het rapport van de Belastingdienst slechts onderdeel uitmaakte van de processtukken. De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De verzoeker had zijn beschuldigingen niet voldoende onderbouwd en de termijn voor uitspraak werd als gebruikelijk beschouwd. De rechtbank besloot het wrakingsverzoek af te wijzen en de behandeling van de belastingzaken voort te zetten.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en dat de procedure in de belastingzaken voortgezet zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/308948 HA RK 15-231
Beslissing van 14 januari 2016 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verder te noemen verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het 14 december 2015 ingekomen wrakingsverzoek;
  • de processtukken in na te noemen zaken, waaronder het proces-verbaal van de op 11 december 2015 in die zaken ter zitting gehouden behandeling, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van 7 januari 2016, waarbij zijn verschenen verzoeker en mr. Beukers-van Dooren, beiden voornoemd, alsook namens de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder in na te noemen zaken, mr. [naam x] en mr. [naam y] .

2.Het verzoek tot wraking

2.1.
Dit verzoek is door verzoeker opgeworpen in de hierna te noemen zaken met procedurenummer BRE 15/3540 tot en met 15/3545.
2.2.
Mr. Beukers-van Dooren, verder te noemen de rechter, berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven van 10 januari 2015, waarbij zijn bezwaarschriften tegen de aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgwetverzekering 2010, 2011 en 2012 zijn afgewezen.
3.2
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 december 2015. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de rechter, na het horen van partijen, het onderzoek ter zitting gesloten en meegedeeld dat, in verband met de naderende vakantie, op het einde van de week volgende op de week waarin de zitting werd gehouden, uitspraak zal worden gedaan.
3.3.
In het vervolgens door verzoeker ingediende wrakingsverzoek voert verzoeker als grondslag daarvoor aan dat hij op de zitting meermalen geconfronteerd is met vooringenomenheid van de rechter. Zo heeft zij volgens verzoeker gemeend zijn persoonlijke integriteit alsook zijn professionaliteit in het bijzijn van verweerder op negatieve wijze te moeten vermelden.
3.4.
Daarnaast heeft de rechter volgens verzoeker een document van de inspecteur (bijlage 16 bij diens verweerschrift) als tegenbewijs aanvaard, die niets van doen hebben met de door hem bestreden besluiten.
3.5.
Als toelichting op laatstgenoemde wrakingsgrond voert verzoeker aan dat de Belastingdienst in 2012 aan hem heeft meegedeeld dat zij niet kon beschikken over de rapportage van [naam X] , om welke reden verzoeker werd verzocht deze te verstrekken. Verzoeker is inmiddels gebleken dat de Belastingdienst wel degelijk de beschikking had over deze rapportage. Verzoeker meent dat deze handelwijze in strijd is met elk besef van ordentelijk en betrouwbaar handelen van een overheidsdienst, van welke handelwijze de rechter kennis heeft, zonder daaraan de conclusie te verbinden dat de Belastingdienst de rechtbank met onjuiste informatie heeft willen misleiden. Tussen dit rapport en de door hem ingestelde beroepen bestaat bovendien volgens verzoeker geen enkel causaal verband. Uit het niettemin aanvaarden daarvan door de rechter blijkt naar de mening van verzoeker van haar vooringenomenheid.
3.6.
Tenslotte voert verzoeker aan, dat, waar de rechter aan het eind van de zitting mededeelde dat zij vóór 25 december 2015 uitspraak zal doen, dit zijn vermoeden rechtvaardigt dat de rechter door de Belastingdienst is geïnformeerd dat op 21 december 2015 het aan hem verleende uitstel van betaling expireert en het voor de Belastingdienst van belang is rond die datum kennis te hebben van de uitspraak in de door verzoeker ingestelde beroepen. Daarnaast acht verzoeker de termijn waarop uitspraak zal worden gedaan veel te kort voor een uitgebalanceerde afweging van zijn belangen en die van de Belastingdienst.
3.7.
Ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingverzoek heeft verzoeker de gronden van zijn wrakingsverzoek toegelicht en daarbij volhard.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter voert aan dat zij op geen enkele wijze verzoekers integriteit en professionaliteit in twijfel heeft getrokken en zelfs niet aan de orde heeft gesteld. Daarnaast is het rapport van [naam X] door de Belastingdienst als bijlage bij het verweerschrift in het geding gebracht en heeft verzoeker hiervan na toezending van die stukken al geruime tijd kennis kunnen nemen. Van het aanvaarden van dit rapport door haar is dan ook geen sprake geweest. Het rapport maakt enkel onderdeel uit van de door de Belastingdienst ingediende processtukken, waarover zij nog een oordeel moet geven.
4.2. -
De door haar in de zaak gehanteerde uitspraaktermijn is -een gebruikelijke termijn. Van een regeling tot uitstel van betaling tussen verzoeker en de Belastingdienst is haar niets bekend.
4.3.
Volgens de rechter valt niet in te zien op welke wijze zij van het door verzoeker vermeende gebrek aan onpartijdigheid heeft blijk heeft gegeven. Het wrakingsverzoek behoort dan ook volgens de rechter te worden afgewezen.

5.Het standpunt van de inspecteur van de Belastingdienst

Ook namens de inspecteur wordt aangevoerd dat op geen enkele wijze is gebleken van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. Het door verzoeker bedoelde rapport maakt volgens de inspecteur onderdeel uit van de beslissing op de bezwaarschriften van verzoeker en is, gelet op de bij artikel 8:42 Awb opgelegde verplichting van verweerder om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, bij de indiening van het verweerschrift overgelegd.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Daarbij moet worden voorop gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
6.4.
Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek, noch bij gelegenheid van de behandeling daarvan ter zitting, concreet onderbouwd waaruit het negatief vermelden door de rechter ter zitting van verzoekers persoonlijke integriteit en professionaliteit zou hebben bestaan. Het enkele feit dat de rechter verzoekers naam verkeerd zou hebben uitsproken, zoals verzoeker nog heeft aangevoerd, kan daartoe niet worden gerekend
6.5.
Gebleken is verder dat het door verzoeker bedoelde rapport als bijlage (16) door de Belastingdienst bij haar verweerschrift is overgelegd. Verzoekers standpunt dat de Belastingdienst, anders dan zij heeft doen voorkomen, wel degelijk over dit rapport kon beschikken en daarmee hem en de rechter heeft misleid, raakt uitsluitend de Belastingdienst. Niet valt in te zien in welk opzicht de rechter door het in het geding brengen van dit rapport door de Belastingdienst jegens verzoeker partijdig/met vooringenomenheid zou handelen.
Door de inspecteur is bovendien terecht aangevoerd dat hij op grond van artikel 8:42 Awb de verplichting heeft alle op de zaak betrekking hebbende stukken bij het verweerschrift over te leggen. In dat kader is onweersproken gebleven dat het rapport volgens de inspecteur onderdeel uitmaakt van de beslissing op de bezwaarschriften van verzoeker. Overigens staat het de inspecteur vrij die stukken in het geding te brengen die hem goed dunken. Het is vervolgens aan de rechter in het kader van haar oordeelsvorming over de zaak, daaraan al dan niet relevante betekenis toe te kennen.
6.6.
Het door verzoeker nog als wrakingsgrond geuite vermoeden dat de rechter de Belastingdienst ter wille heeft willen zijn door in de zaak nog vóór de kerstdagen uitspraak te doen, zodat de Belastingdienst vanwege het expireren van een met verzoeker overeengekomen regeling tot uitstel van betaling regeling van die uitspraak op de hoogte zou zijn, berust uitsluitend op een eigen en ongefundeerde aanname van verzoeker. Evenmin moet die uitspraaktermijn in het kader van een zorgvuldige rechtspleging als te kort worden aangemerkt.
6.7.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank:
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de zaken met procedurenummers BRE 15/3540 tot en met 15/3545 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 14 januari 2016, door mrs. Poerink, Van Kralingen en Van Voorthuizen, in tegenwoordigheid van [voorl.] de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--