Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 januari 2015 heeft [functie betrokkene] van [naam belanghebbende] een verzoek om ontheffing van de Regeling beperking geluidhinder luchtvaart (Regeling) ingediend voor [naam object] en [naam object].
Bij besluit van 6 maart 2015 (primair besluit) heeft de [naam verlener ontheffing] namens de minister de aangevraagde ontheffing verleend. De ontheffing is - voor zover het [naam object] betreft verleend van het verbod:
om oefendoorstarts uit te voeren na 22:00 uur, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel f, onder 1, van de Regeling. De ontheffing heeft betrekking op bepaalde dagen in de weken 23, 27, 28, 29, 34, 36 en 37 van 22:00 uur tot 01:00 uur;
op vluchten voor oefendoeleinden op werkdagen na 00:00 uur, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel e, onder 1, van de Regeling. De ontheffing heeft betrekking op bepaalde dagen van 00:00 uur tot 01:00 uur in de weken 18, 23, 27, 28, 29, 34, 36 en 37.
Eiser, woonachtig in de nabijheid van [naam object], heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser – onder verwijzing en overneming van de motivering van het advies van de Commissie advisering bezwaarschriften defensie – ongegrond verklaard.
2. Eiser voert, samengevat, aan dat de minister ten onrechte de ontheffing aan [functie betrokkene] van [naam belanghebbende] heeft verleend. Volgens eiser is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd, nu daarin niet volledig is ingegaan op de door hem tijdens de hoorzitting van de Commissie overgelegde pleitnota. Daarnaast stelt eiser dat de ontheffing niet alleen in de Staatscourant had moeten worden gepubliceerd, maar ook in de plaatselijke media. Deze afspraak is gemaakt in een overleg van de Commissie Overleg & Voorlichting Milieuhygiëne [vestigingsplaats commissie]. Verder betwist eiser de noodzaak van het verlenen van de ontheffing, nu de minister niet heeft aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval en het uitvoeren van vluchten en oefendoorstarts in duisternis reeds mogelijk is in de reguliere avondvliegperiode van september tot en met april voor 22:00 uur. Door jaarlijks een ontheffing te verlenen voor deze activiteiten is volgens eiser inmiddels geen sprake meer van een uitzondering, maar van een standaardontheffing. Bovendien is het volgens eiser niet noodzakelijk om oefendoorstarts uit te voeren op [naam object], nu deze oefendoorstarts ook op [naam object] kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast brengt eiser naar voren dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen, nu hij reeds veel geluidsoverlast ervaart van de [naam object] en als gevolg van de verleende ontheffing zijn avond- en nachtrust wordt verstoord.
3. Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder e, van de Luchtvaartwet – voor zover hier van belang – kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften worden gegeven ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen.
Op grond van artikel 174 van de Wet geluidhinder kan, indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
De in deze artikelen bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit beperking geluidhinder luchtvaartuigen (Besluit).
Artikel 2 van het Besluit bepaalt dat met betrekking tot het uitvoeren van vluchten door de minister voorschriften worden gegeven ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen. Deze voorschriften zijn neergelegd in de Regeling.
Op grond van artikel 1 van de Regeling – voor zover hier van belang – moeten met betrekking tot het uitvoeren van vluchten met militaire luchtvaartuigen binnen de plaatselijke verkeersleidingsgebieden rond militaire luchthavens de volgende voorschriften worden nagekomen:
1. het vliegen voor oefendoeleinden is voor militaire luchtvaartuigen niet toegestaan op werkdagen na 00.00 uur plaatselijke tijd tot 07:00 uur plaatselijke tijd of zoveel eerder als de uniforme daglichtperiode aanbreekt, en op vrijdagen vanaf 17.00 uur, zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen;
1. militaire luchtvaartuigen mogen na 22.00 uur plaatselijke tijd geen oefendoorstarts uitvoeren, met uitzondering van [naam object] waar militaire helikopters van 1 oktober tot 1 mei tot 22:30 uur plaatselijke tijd en van 1 mei tot 1 oktober tot 23.30 uur plaatselijke tijd oefendoorstarts mogen uitvoeren.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling kan de minister van Defensie ten behoeve van nationale of internationale oefeningen ontheffing verlenen van artikel 1, onderdeel e, onder 1, en onderdeel f, onder 1.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat aan de ontheffing voorschriften kunnen worden verbonden.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de ontheffing onder beperking kan worden verleend.
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog (proces)belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, nu de ontheffing ziet op het jaar 2015 en de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend inmiddels hebben plaatsgevonden. Als dat niet zo is, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4009) kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van een besluit zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij toekomstige besluiten. Vast staat dat de minister voor de jaren 2014 en 2016 vergelijkbare ontheffingen heeft verleend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn belang bij de beoordeling van het bestreden besluit heeft behouden. Dit betekent dat het beroep van eiser ontvankelijk is en de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
5. Wat betreft de bekendmaking stelt de rechtbank vast dat het besluit tot verlening van de ontheffing op 17 maart 2015 door middel van een publicatie in de Staatscourant (Staatscourant 2015, 7037) op de juiste wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan immers door kennisgeving van het besluit in de Staatscourant. De Awb stelt geen andere eisen aan de bekendmaking van dergelijke besluiten.
Voor zover eiser heeft gewezen op de in het CVOM gemaakte afspraken heeft de Commissie in haar advies overwogen dat het begrijpelijk is dat de Staatscourant niet wordt gelezen door de bezwaarden en dat het daarom zorgvuldiger was geweest als de ontheffing tevens in de plaatselijke media was gepubliceerd. Ter zitting is gebleken dat de minister deze aanbeveling van de Commissie inmiddels heeft opgevolgd en de voor het jaar 2016 verleende ontheffing, alhoewel zij hiertoe niet verplicht is, ook op een andere wijze heeft bekendgemaakt.
6. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte niet ingaat op hetgeen hij in zijn pleitnota naar voren heeft gebracht. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de minister in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op hetgeen eiser in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht. Het is niet noodzakelijk dat in een beslissing op bezwaar specifiek op ieder detail van de bezwaren van eiser wordt ingegaan.
7. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 5, eerste lid, van de Regeling volgt dat de minister bevoegd is om ten behoeve van nationale of internationale oefeningen ontheffing te verlenen van artikel 1, onderdeel e, onder 1, (het vliegen voor oefendoeleinden na 00:00 uur) en onderdeel f, onder 1, (het uitvoeren van oefendoorstarts na 22:00 uur) van de Regeling.
Anders dan bij de in 2014 verleende ontheffing is, als gevolg van de wijziging van artikel 5 van de Regeling bij besluit van 14 oktober 2014 (Staatscourant 2014, 28717), nu uitsluitend de vraag of de ontheffing wordt verleend ten behoeve van nationale of internationale oefeningen. Het is voor het vaststellen van de bevoegdheid van de minister dus, anders dan eiser stelt, niet meer vereist dat sprake is van een bijzonder geval.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de ontheffing is verleend ten behoeve van nationale en internationale oefeningen, waaronder het trainen met het uitvoeren van vluchten bij duisternis ten behoeve van de VN-missie MINUSMA in Mali. Eiser heeft dit ook niet betwist. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de minister bevoegd was om de ontheffing te verlenen.
8. Vervolgens ligt ter beoordeling aan de rechtbank de vraag voor of de minister in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Voor de beantwoording van deze vraag is van belang dat de minister bij de uitoefening van haar bevoegdheid om een dergelijke ontheffing te verlenen over beleidsvrijheid beschikt. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen. Ter beoordeling staat dan ook de vraag of de minister na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen.
9. De rechtbank constateert dat de minister in het bestreden besluit een afweging heeft gemaakt tussen de belangen van [naam belanghebbende] en omwonenden, waaronder eiser.
Het belang van [naam belanghebbende] bij het verlenen van de ontheffing is gelegen in het trainen op vliegen in duisternis, de vliegers in gereedheid te brengen voor de VN-missie in Mali en het kunnen plaatsvinden van rotatie van vliegers om deze missie voort te zetten. Daartegenover staat het belang van eiser, die reeds geluidsoverlast ervaart en als gevolg van de ontheffing op bepaalde dagen in de maanden april tot en met september van 22:00 uur tot 01:00 uur meer geluidsoverlast zal ervaren, waardoor zijn avond- en nachtrust wordt verstoord.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister bij de belangenafweging een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van [naam belanghebbende].
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam belanghebbende] de noodzaak voor het verlenen van de ontheffing voldoende aannemelijk gemaakt. [naam belanghebbende] heeft ter zitting toegelicht dat het uitvoeren van vluchten in duisternis regelmatig moet worden herhaald om de geoefendheid van de vliegers op peil te houden. [naam belanghebbende] heeft daarom de voorkeur om standaard iedere zomer vluchten in duisternis uit te voeren. De minister heeft echter, met het oog op de overlast voor de omgeving van [naam object], in de Regeling ervoor gekozen om deze vluchten niet standaard toe te staan. Het DHC heeft daarop het trainingsprogramma zodanig aangepast dat de geoefendheid van de vliegers binnen de reguliere avondvliegperiode in de winter op peil kan worden gehouden. Als gevolg van de VN-missie in Mali is het volgens [naam belanghebbende] echter niet mogelijk om de helikoperbemanningen binnen de reguliere avondvliegperiode in de winter voldoende te trainen vanwege de beperkte beschikbaarheid van materiaal en personeel. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk. Verder heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de toelichting van [naam belanghebbende] ter zitting dat het voor [naam belanghebbende] niet mogelijk is om uitsluitend op [naam object], waar in de directe omgeving minder geluidgevoelige objecten zijn gelegen, te trainen. Op [vestigingsplaats object] zijn namelijk geen toereikende voorzieningen in de vorm van personeel en materiaal aanwezig om daar alle oefeningen uit te voeren. Bovendien wordt het vliegen van de thuisbasis [vestigingsplaats object] naar [vestigingsplaats object] zelf ook als een oefening aangemerkt.
Verder acht de rechtbank van belang dat de minister bij het verlenen van de ontheffing voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het uitgangspunt van [naam belanghebbende] is om de oefendoorstarts na 22:00 uur zoveel mogelijk op [vestigingsplaats object] uit te voeren om vermijdbare geluidsoverlast te voorkomen. De oefendoorstarts worden dan tot 00:30 uur uitgevoerd op [vestigingsplaats object] en vervolgens vliegen de helikopters nog éénmaal terug naar de thuisbasis [vestigingsplaats object]. Dit uitgangspunt is als zodanig ook door de minister als voorwaarde aan de ontheffing verbonden. In artikel 1, derde lid, van het primaire besluit is bepaald dat de ontheffing wordt verleend onder de voorwaarde dat op [naam object] alleen oefendoorstarts na 22:00 uur worden uitgevoerd, indien om redenen van operationele aard het uitvoeren van oefendoorstarts op [naam object] niet mogelijk is. Inmiddels is gebleken dat [naam belanghebbende] ook overeenkomstig dit uitgangspunt heeft gehandeld, nu in 2015 op slechts 7 van de in totaal 31 avonden oefendoorstarts zijn uitgevoerd op [naam object]. Daarnaast is in artikel 2, derde lid, van het primaire besluit de voorwaarde opgenomen dat tijdens vluchten boven land, beneden een hoogte van 3.000 voet boven grondniveau, de route zodanig moet worden gekozen dat het optreden van vermijdbare geluidhinder wordt voorkomen.
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de minister in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen aan [functie betrokkene] van [naam belanghebbende]. Het beroep van eiser zal dan ook ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.