ECLI:NL:RBZWB:2016:2945

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
AWB 15_5538, 15_5539, 15_5540, 15_5541 en 16_157
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een medisch centrum Ahoed de Blaak te Tilburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2016 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een medisch centrum, Ahoed de Blaak, gelegen aan de Beeklaan 105-107 te Tilburg. De rechtbank heeft de aanvraag voor de uitbreiding van het gebouw beoordeeld in het licht van het bestemmingsplan en de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke bouwverordening. De rechtbank oordeelde dat de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan niet vereisen dat een gebouw een dak met een hellend vlak moet hebben. Het bouwplan, dat een bouwhoogte van 7,20 meter heeft, is daarmee niet in strijd met het bestemmingsplan. De eisers, bewoners in de nabijheid van het perceel, vreesden dat hun woongenot zou worden aangetast door de uitbreiding, maar de rechtbank oordeelde dat de bezwaren niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghoudster. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er een verzuim was in de ontheffing van de bouwverordening, omdat er geen voorschrift was verbonden aan de ontheffing dat bepaalde tijden voor het ontvangen van patiënten moesten worden gerespecteerd. De rechtbank heeft de vergunning vernietigd voor dit specifieke verzuim, maar heeft de overige beroepen van de eisers ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders opgedragen de griffierechten aan de eisers te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.674,60.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: 15/5538, 15/5539, 15/5540, 15/5541 en 16/157

uitspraak van 12 mei 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

1. [naam eiser1] en [naam eiser2]te [plaats] , eisers sub 1;
2. [naam eiser3]te [plaats] , eiseres sub 2;
3. [naam eiser4]te [plaats] , eiseres sub 3;
4. [naam eiser5]te [plaats] , eiseres sub 4,
gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun,
tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Derde partij: de maatschap
[naam maatschap] en [naam vergunninghouder], te [plaats] , vergunninghoudster. Gemachtigde: mr. drs. B.F.J. Bollen.

Procesverloop

Per formulier, gedateerd 19 december 2014 (hierna: aanvraag 1), heeft vergunninghoudster gevraagd om verlening van een vergunning voor de uitbreiding van een medisch centrum Ahoed de Blaak op het perceel Beeklaan 105-107 te [plaats] .
Bij besluit van 6 maart 2015 (hierna: vergunning 1), verzonden op dezelfde datum, heeft het college aanvraag 1 gehonoreerd, door verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Op 13 maart 2015, 26 maart 2015 resp. 9 april 2015 hebben eisers, met uitzondering van eiseres [naam eiser2] , bezwaren tegen het primaire besluit gemaakt.
Bij besluit van 30 juni 2015 (hierna: bestreden besluit), verzonden op 7 juli 2015, heeft het college het primaire besluit in stand gelaten onder gelijktijdige verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo toegevoegd.
Op 17 augustus 2015 hebben eisers beroepen tegen het bestreden besluit ingesteld.
Deze zaken staan bij de rechtbank bekend onder de nummers 15/5538 ( [naam eiser1] ), 15/5539 ( [naam eiser3] , 15/5540 ( [naam eiser4] ) en 15/5541 ( [naam eiser5] ).
Per formulier, ontvangen op 16 oktober 2015 (hierna: aanvraag 2) heeft vergunninghoudster wederom gevraagd om verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het gebouw. In aanvraag 2 is de uitbreiding voorzien van een andere gevel dan in de eerder verleende vergunning 1.
Bij besluit van 20 november 2015 (hierna: vergunning 2), verzonden op dezelfde dag, heeft het college aanvraag 2 gehonoreerd, door verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Op 29 december 2015 hebben eisers bezwaar tegen vergunning 2 gemaakt. Bij die gelegenheid hebben zij het college - onder verwijzing naar artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - verzocht om instemming met rechtstreeks beroep. Bij besluit van 11 januari 2016 heeft het college de gevraagde toestemming gegeven.
De rechtbank acht het geschil over vergunning 2 geschikt voor rechtstreeks beroep. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer 16/157.
De beroepen zijn gezamenlijk behandeld in Breda, ter zitting van 31 maart 2015. Eiser [naam eiser2] en eiseressen [naam eiser3] en [naam eiser4] waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde mr. A.C.P.M. van Dun. Het college heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.P.F. Warnier, [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2] . Vergunninghoudster is gehoord bij monde van [naam vergunninghouder] en haar gemachtigde mr. drs. B.F.J. Bollen.

Overwegingen

1. Vergunninghoudster exploiteert een huisartsenpraktijk in het pand op het perceel dat plaatselijk bekend staat als Beeklaan 105-107 te [plaats] . Zij wil het gebouw uitbreiden en daartoe een tweede bouwlaag realiseren, met het oog op uitbreiding van de huisartsen-praktijk. De tweede bouwlaag voorziet in een toename van het aantal behandelkamers.
Aanvankelijk was het college van mening dat het bouwplan zonder meer past binnen de mogelijkheden die het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Blaak Oost 2007” biedt, dat de extra parkeerbehoefte kan worden opgevangen dankzij het naast het perceel gelegen parkeerterrein en dat overigens geen gronden voor afwijzing van aanvraag 1 bestaan.
Dat heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij tevens een ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke Bouwverordening is verleend.
Tijdens de bezwaarfase is het college tot de conclusie gekomen dat het bouwplan zich voor een beperkt deel niet met het bestemmingsplan verdraagt. Die conclusie heeft geleid tot bestreden besluit 1, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1, sub a, van de Wabo vergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Tijdens de beroepsfase kreeg vergunninghoudster het inzicht dat de uitbreiding van het gebouw overeenkomstig het primaire besluit te duur zou worden. Daarom heeft zij aanvraag 2 ingediend. Daarin zal de bouwmassa van de tweede bouwlaag gelijk blijven, maar zullen het uiterlijk aanzien en de inpandige afwerking van die laag veranderen.
Het college zag geen redenen voor afwijzing van aanvraag 2 en heeft daarom bestreden besluit 2 genomen. Bij dat besluit is zowel de onderbouwing als de grondslag van de op grond van de Bouwverordening verleende ontheffing gewijzigd.
2. Eisers wonen in de nabijheid van het perceel en hebben vanuit hun woningen zicht op de achtergevel van het gebouw. Zij vrezen dat hun woongenot door de realisatie van het bouwplan zal worden aangetast, onder meer vanwege de beperking van licht- en zoninval, vermindering van hun privacy en de toename van de parkeerdruk in hun straat. Zij hebben verzocht om vernietiging van het bestreden besluit en (uiteindelijk) de definitieve afwijzing van beide aanvragen. Eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan in een grotere mate afwijkt van het bestemmingsplan dan het college veronderstelt en dat het college geen vergunning voor die afwijking had mogen verlenen. Voorts hebben zij betoogd dat er geen geldige reden is voor ontheffing van de – in artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening neergelegde – parkeernorm. Daarnaast is volgens eisers het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand is en hebben zij zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte geen volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing van dit betoog hebben eisers onder meer gewezen op het gegeven dat het pand na de beoogde uitbreiding sterk lijkt op een blokkendoos.
3.1
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
3.2
Eiseres [naam eiser2] heeft geen bezwaarschrift ingediend. Haar gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat dit verzuim niet verschoonbaar is. De rechtbank zal daarom haar beroep niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
4.1
Volgens vaste jurisprudentie zijn, indien hangende een bezwaar- of een beroepsprocedure met betrekking tot een omgevingsvergunning voor bouwen, bij nader besluit naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag vergunning wordt verleend voor een wijziging van het bouwplan waarvoor de eerdere vergunning is verleend, op dat nadere besluit artikelen 6:19 van de Awb van toepassing, mits die wijziging van ondergeschikte aard is. Van belang is daarbij dat voor een dergelijke wijziging van ondergeschikte aard volgens vaste jurisprudentie geen nieuwe bouwaanvraag behoeft te worden ingediend.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank is de wijziging van de gevel in aanvraag 2 van ondergeschikte aard. Vergunning 2 ziet niet alleen op de wijziging, maar op de uitbreiding van het medisch centrum met daarin een wijziging ten opzichte van vergunning 1. Deze vergunning 2 kan derhalve zelfstandig worden uitgevoerd. Het college heeft vergunning 1 niet ingetrokken, zodat vergunninghoudster thans beschikt over twee vergunningen voor beide varianten. Ter zitting heeft zij te kennen gegeven dat het bouwplan conform vergunning 2 uitgevoerd zal worden. De rechtbank zal daarom vergunning 1 intrekken en de daartegen gerichte bezwaren van eisers zullen worden geacht te zijn gericht tegen vergunning 2.
5.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk te bouwen.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag van een bestemmingsplan af te wijken.
5.2
In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Blaak Oost 2007”is aan het onderhavige perceel de bestemming ‘Maatschappelijk’ toegekend.
Artikel 5.1.1 van de planvoorschriften bepaalt dat de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd zijn voor maatschappelijke instellingen en bouwwerken van algemeen nut.
Krachtens artikel 5.2.2 van de planvoorschriften mogen - voor zover hier van belang – gebouwen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd en mogen het bebouwingspercentage en de goot- en bouwhoogte binnen het hoofdbebouwingsvlak niet meer bedragen dan het op de plankaart aangegeven maximum.
Blijkens de plankaart geldt voor het onderhavige perceel een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.
Op grond van artikel 5.4.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.1 en de vrijstellingsvoorwaarden in artikel 5.4.3, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c met betrekking tot de maximale goot- en bouwhoogte tot een maximum van 15 meter.
Artikel 1, lid 27, onder a, van de planvoorschriften definieert ‘bouwhoogte’ van een gebouw - voor zover hier van belang - als de hoogte van een gebouw gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
Artikel 1, lid 53, van planvoorschriften definieert ‘goothoogte’ als de hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de planvoorschriften wordt de goothoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan niet voorschrijven dat een gebouw een dak met een hellend vlak moet hebben. Anders gezegd, het bestemmingsplan laat toe dat een gebouw een plat dak heeft. Indien een gebouw een dak heeft met een hellend vlak en de verticale vlakken en de hellende vlakken vormen de begrenzing van het toegestane bouwvolume, dan is sprake van een goothoogte als bedoeld in artikel 1, lid 53, van planvoorschriften die conform artikel 2, tweede lid, van de planvoorschriften moet worden gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot.
5.4
Indien, zoals in het onderhavige geval, een gebouw is voorzien van een dak met een hellend vlak en een plat dak, dan kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat dit gebouw een goothoogte heeft als bedoeld in artikel 1, lid 53, van planvoorschriften. De verticale en hellende vlakken vormen immers niet de begrenzing van het toegestane bouwvolume. Voor die begrenzing is ook het platte dak nodig. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom in deze situatie de enige hoogtebegrenzing gelegen in de bouwhoogte als bedoeld in artikel 1, lid 27, onder a, van de planvoorschriften. Het in geding zijnde bouwplan heeft een bouwhoogte van 7,20 meter en is daarmee niet in strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent tevens dat het bouwplan zeker niet in een grotere mate afwijkt van het bestemmingsplan dan het college heeft verondersteld.
6.1
Artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening bepaalt dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij een gebouw behoort, indien de omvang of de bestemming van dat gebouw daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.5.30, tweede lid, van de bouwverordening bepaalt dat slechts aan het eerste lid wordt voldaan indien het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor parkeren of stallen van auto’s is bepaald overeenkomstig de normen en werkwijze in de ‘Notitie parkeernormen 2003’, zoals vastgesteld op 30 maart 2004 of zoals deze laatstelijk is vastgesteld.
Laatstelijk op 25 juli 2012 heeft de gemeenteraad van Tilburg de ‘Notitie parkeernormen 2011’ vastgesteld.
Volgens artikel 2.5.30, vijfde lid, eerste volzin, van de bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het vierde lid:
( a) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
( b) voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
6.2
In vergunning 2 is overwogen dat ten behoeve van het bouwplan 11 extra parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden, dat die extra parkeerplaatsen niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden en dat ontheffing van deze verplichting verleend wordt op grond van artikel 2.5.30, vijfde lid, onder a, van de bouwverordening in samenhang met artikel 3.7 van de ‘Notitie parkeernormen 2011’.
Op grond van artikel 3.7 van de ‘Notitie parkeernormen 2011’ is ontheffing als bedoeld in artikel .5.30, vijfde lid, onder a, van de bouwverordening indien het maatschappelijk belang van het (ver)bouwplan zwaarder wordt gewogen dan de negatieve gevolgen - door het uitblijven van een parkeeroplossing - voor de bereikbaarheid en leefbaarheid.
6.3
Het college heeft in vergunning 2 overwogen dat metingen van de parkeerdruk ter plaatse hebben uitgewezen dat er nog ruimte is in de structureel aanwezige vrije parkeercapaciteit in de omgeving en dat het voortbestaan en de ontwikkeling van de eerstelijns zorg en daarmee de uitbreiding van de Ahoed in de wijk Blaak zwaarder weegt dat de negatieve gevolgen door het uitblijven van een parkeeroplossing op eigen terrein. Van belang daarbij is, blijkens het verweerschrift, dat de parkeerdruk aan de Beeklaan om 12:00 uur en om 14:45 uur hoog is en dat daarom met de huisartsen is afgesproken dat zij tussen 12:00 en 13:00 uur en 14:30 en 14:45 uur - behoudens spoedgevallen - geen patiënten ontvangen. Om deze afspraak te borgen wordt aan de verleende ontheffing het voorschrift verbonden dat tussen 12:00 en 13:00 uur en 14:30 en 14:45 uur - behoudens spoedgevallen - geen patiënten mogen worden ontvangen, aldus het college.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat aan de uitkomsten van het parkeeronderzoek naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat het college deze niet aan de verlening van vergunning 2 ten grondslag heeft kunnen leggen. De verkeerstellingen hebben plaatsgevonden op verschillende tijdstippen van vier verschillende dagen van één week. Eisers hebben zich afgevraagd of het onderzoek daarmee wel representatief genoemd kan worden. Zij hebben deze twijfel echter niet onderbouwd en de rechtbank acht aannemelijk dat buiten de tijden dat de schoolkinderen worden gehaald en gebracht, er altijd parkeerplaatsen vrij zijn.
6.5
Gelet hierop heeft het college in redelijkheid ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening kunnen verlenen. Ter zitting heeft het college erkend dat verzuimd is om aan de ontheffing het voorschrift te verbinden dat tussen 12:00 en 13:00 uur en 14:30 en 14:45 uur - behoudens spoedgevallen - geen patiënten mogen worden ontvangen. Deswege zal het beroep van eisers gegrond verklaard worden en komt vergunning 2 in aanmerking voor vernietiging voor wat betreft het verzuim om het voorschrift aan de ontheffing te verbinden.
6.6
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6.7
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers. De rechtbank zal daarom vergunning 2 vernietigen voor wat betreft het geconstateerde verzuim.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat aan van vergunning 2 deel uitmakende ontheffing alsnog het voorschrift zal worden verbonden dat tussen 12:00 en 13:00 uur en 14:30 en 14:45 uur - behoudens spoedgevallen - geen patiënten mogen worden ontvangen.
7.1.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand overweegt de rechtbank dat het college heeft verwezen naar de welstandsadviezen van 3 december 2014, 14 januari 2015 en (de toelichting op die adviezen van) november 2015. De kritiek van eisers op de rapporten van 3 december 2014 en 14 januari 2015 is besproken in het rapport van november 2015, zoals het college dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op 24 november 2015 heeft ingebracht.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Welstandscommissie terecht opgemerkt dat de welstandstoets zich dient te richten naar de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Gegeven de mogelijkheid om binnenplans een goothoogte van 15 meter te realiseren, en dus een bouwplan met plat dak op die hoogte te realiseren, is het de Welstandscommissie niet toegestaan te eisen dat een bouwplan met zadeldaken moet worden uitgevoerd. Voorts overweegt de rechtbank dat in de laatste alinea van paragraaf 13.3 van de Welstandsnota staat dat het vervangen van een zadeldak door een bouwlaag in een quasi-kapvorm (grotendeels plat met een steil voor- en/of achterschild) meestal disharmonieert met de belendende kapvormen en dakhellingen en om die reden meestal ongewenst is. Deze formulering laat ruimte voor een andere invulling in incidentele gevallen. In het onderhavige geval heeft de Welstandscommissie overwogen dat de twee hoogteaccenten komen te vervallen en dat er sprake is van één nieuwe situatie. Het betreft een solitair object met een publieke functie dat primair georiënteerd is op en naar het plein. Architectonische verwantschap met de achtergelegen woningen wordt met name in de kleurstelling bewerkstelligd en in de horizontale geleding van het gevelvlak, niet in de hoofdvorm van het dak. De rechtbank acht hiermee het positieve welstandsadvies toereikend gemotiveerd. Eisers hebben de juistheid ervan niet gemotiveerd betwist.
8. Resumerend stelt de rechtbank vast dat het beroep van eisers tegen vergunning 2 gegrond is en dat deze vergunning zal worden vernietigd voor wat betreft het verzuim om aan de ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening het voorschrift te verbinden dat tussen 12:00 en 13:00 uur en 14:30 en 14:45 uur - behoudens spoedgevallen - geen patiënten mogen worden ontvangen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en dit voorschrift alsnog verbinden aan de van vergunning 2 deel uitmakende ontheffing. Het beroep van eisers zal voor het overige ongegrond verklaard worden. Voorts zal het beroep van eiseres [naam eiser2] tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard worden en zullen de beroepen van de overige eisers tegen het bestreden besluit gegrond verklaard worden en zal vergunning 1 worden ingetrokken. Omdat de beroepen gegrond verklaard zullen worden dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed tot een bedrag van € 335,-- (€ 167,-- in de vier beroepen tegen het bestreden besluit en € 168,-- in het beroep tegen vergunning 2). Daarnaast zal de rechtbank het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,60 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1,5 alsmede de verletkosten van eiseres [naam eiser4] ten bedrage van € 186,60).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres [naam eiser2] tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van de overige eisers tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt dit bestreden besluit en trekt omgevingsvergunning 1 in;
  • verklaart het beroep van eisers tegen vergunning 2 gegrond;
  • vernietigt vergunning 2 voor wat betreft het verzuim om aan de ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening het voorschrift te verbinden dat tussen 12:00 en 13:00 uur en 14:30 en 14:45 uur - behoudens spoedgevallen - geen patiënten mogen worden ontvangen;
  • voorziet zelf in de zaak en verbindt dit voorschrift aan de van vergunning 2 deel uitmakende ontheffing;
  • draagt het college op de betaalde griffierechten, tot een bedrag van € 335, aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten, tot een bedrag van in totaal € 1.674,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.
P.H.M. Verdonschot, griffier S. Ketelaars-Mast, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.