ECLI:NL:RBZWB:2016:280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
AWB 15_3032
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkeuring van zorgkosten en terugvordering door zorgkantoor in het kader van persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en VGZ Zorgkantoor B.V. over de afkeuring van zorgkosten en de terugvordering van een bedrag van € 24.033,41. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het zorgkantoor van 2 april 2015, waarin de zorgkosten over de eerste helft van 2014 gedeeltelijk werden afgekeurd. Eiser stelde dat hij ten onrechte geen goedkeuring had gekregen voor de zorgkosten, omdat hij vond dat er wel degelijk zorg was verleend in de vorm van algemene begeleiding. Hij voerde aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat het zorgkantoor in de tweede helft van 2014 zijn zorgkosten wel had goedgekeurd, terwijl zijn situatie niet wezenlijk verschilde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de eerste helft van 2014 niet in het verblijfhuis van Woondroom verbleef, maar bij zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor algemene begeleiding niet konden worden goedgekeurd, omdat eiser feitelijk geen begeleiding had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het zorgkantoor op goede gronden de zorgkosten had afgekeurd en dat de terugvordering van het bedrag rechtmatig was. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 januari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/3032 AWBZ

uitspraak van 11 januari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

VGZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor; kantoor Midden-Brabant), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 april 2015 (bestreden besluit) van het zorgkantoor inzake de gedeeltelijke afkeuring van zijn zorgkosten over de eerste helft van 2014, alsmede de terugbetaling van een bedrag van € 24.033,41.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 9 december 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld was door de ouders van eisers. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.
N. Baytemir.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 18 december 2013 is aan eiser over 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van € 34.328,24.
Bij besluit van 12 november 2014 (primair besluit I) heeft het zorgkantoor de door eiser verantwoorde zorgkosten ten bedrage van € 16.932,- over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 afgekeurd. Het zorgkantoor heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat eiser in die periode niet woonachtig was in het verblijfhuis van de Stichting Woondroom te Middelburg (Woondroom).
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het zorgkantoor de door eiser verantwoorde zorgkosten ten bedrage van € 8.466,- over de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 goedgekeurd.
Bij besluit van 20 februari 2015 (primair besluit II) heeft het zorgkantoor middels een vaststellingsbeschikking bepaald dat eiser een bedrag van € 25.349,38 moet terugbetalen.
Bij het bestreden besluit heeft het zorgkantoor eisers bezwaren deels gegrond verklaard. Daarbij heeft het zorgkantoor besloten om de geleverde zorg voor individuele begeleiding door Woondroom over de eerste helft van 2014 voor een bedrag van € 1.315,97 alsnog goed te keuren, nu die begeleiding betrekking heeft op de individuele zorg die eiser daadwerkelijk geleverd heeft gekregen van de betrokken zorgverlener. Het zorgkantoor heeft vervolgens volhard in zijn besluit van afkeuring voor wat betreft de gestelde algemene begeleiding over de eerste helft van 2014 ten bedrage van € 15.616,03. Het terug te betalen bedrag is vastgesteld op € 24.033,41.
2.
Eiser stelt – samengevat – dat ten onrechte is overgegaan tot gedeeltelijke afkeuring van zijn zorgkosten over de eerste helft van 2014. Hij voert daartoe aan dat het zorgkantoor zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen zorg is verleend in de vorm van algemene begeleiding. Eiser stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Hij wijst erop dat het zorgkantoor zijn zorgkosten over de tweede helft van 2014 wél heeft goedgekeurd, terwijl zijn situatie in dat deel van het jaar niet wezenlijk verschilde van die in de eerste helft van 2014. Aan de terugvordering ligt geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag, aldus eiser.
Ter zitting is namens eiser desgevraagd verklaard dat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de afkeuring en terugvordering van € 15.616,03 € (16.932,- minus € 1.315,97) ten aanzien van de eerste helft van 2014.
3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van de wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven.
4. De hierboven genoemde ministeriële regeling is de Regeling subsidies Awbz (de Regeling). In paragraaf 2.6. van de Regeling zijn bepalingen opgenomen over het pgb.
Artikel 1.1.1, aanhef en onder j, van de Regeling, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, bepaalt dat in deze regeling wordt verstaan onder persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en vervoer: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit zorgaanspraken Awbz.
Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef, en onder a, van de Regeling, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat de verzekerde het budget uitsluitend gebruikt voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, j of k.
5. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het betreden besluit ten aanzien van de eerste helft van 2014 met betrekking tot de afkeuring en terugvordering van € 15.616,03 rechtmatig is.
6.1
Ter zitting is door de moeder van eiser verklaard dat eiser in de periode van november 2013 tot en met deel van oktober 2014 heeft “gelogeerd” op het adres van zijn ouders. In deze periode heeft eiser dan ook niet verbleven in het verblijfhuis van Woondroom. De door eiser aan Woondroom betaalde bedragen, die door Woondroom aan eiser in de eerste helft van 2014 zijn gefactureerd als kosten voor algemene begeleiding, zijn gebruikt voor de exploitatie van het verblijfhuis van Woondroom waar toen zeven andere personen verbleven. Voor eiser heeft die algemene begeleiding bestaan in de vorm van beschikbaarheid van het verblijfhuis als vangnet, aldus de moeder van eiser.
6.2
Ter zitting heeft het zorgkantoor nog het standpunt ingenomen dat in het zorgplan van eiser geen algemene begeleiding is opgenomen. Namens eiser is dit ter zitting erkend.
6.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat eiser gedurende de eerste helft van 2014 niet heeft verbleven in het verblijfhuis van Woondroom, maar bij zijn ouders in zijn ouderlijke woning. Ook begrijpt de rechtbank dat eiser in die periode van Woondroom feitelijk geen algemene begeleiding heeft ontvangen. De in dat kader aan Woondroom betaalde facturen hebben betrekking gehad op de exploitatie van het verblijfhuis, waarbij het pgb is gebruikt voor de instandhouding van de collectieve zorg. Van een algemene begeleiding van eiser persoonlijk is er in de voornoemde periode geen sprake geweest.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser in de onderhavige periode door Woondroom niet is begeleid in het kader van algemene begeleiding. Er kan reeds daarom niet worden geoordeeld dat ten behoeve van eiser kosten voor die begeleiding zijn gemaakt. Anders dan eiser kennelijk meent, is het pgb niet bedoeld voor het in stand houden van een vangnet of de financiering van een verblijfhuis, terwijl eiser daar niet verblijft. Het pgb is immers op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef, en onder a, van de Regeling, uitsluitend bedoeld voor betaling van persoonlijk genoten zorg. In dat verband is het niet van belang dat eiser in de relevante periode in zijn ouderlijke huis heeft “gelogeerd”, omdat zelfs daarvan uitgaande er niet kan worden geoordeeld dat eiser toen in algemene zin is begeleid door de zorgverleners van Woondroom.
6.4
Eisers beroepsgrond dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu de algemene zorgkosten van andere cliënten van Woondroom, waaronder “Vincent” en “Maarten”, wel zijn goedgekeurd, terwijl ook zij minimale persoonlijke zorg afnamen, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat de andere personen blijkens het verhandelde ter zitting destijds wel in het verblijfhuis van Woondroom hebben verbleven en aldaar zorg ontvingen. Bij eiser is dat niet het geval geweest. Reeds hierom is er geen sprake van gelijke gevallen.
6.5
Eisers beroepsgrond dat zijn zorgkosten over de tweede helft van 2014 wél zijn goedgekeurd, terwijl zijn situatie in de tweede helft van 2014 niet wezenlijk verschilde van die in de eerste helft van 2014, slaagt ook niet. Beide perioden zijn niet met elkaar vergelijkbaar, nu er ten aanzien van die eerste helft sprake is geweest van een verantwoordingsonderzoek, bestaande uit een huisbezoek en administratief onderzoek, terwijl ten aanzien van de tweede helft van het jaar sprake is geweest van slechts een globaal onderzoek.
6.6
Uit het voorgaande blijkt dat het zorgkantoor de verantwoorde zorg voor algemene begeleiding over de eerste helft van 2014 ten aanzien van € 15.616,03 op goede gronden heeft afgekeurd.
7. Ten aanzien van de terugvordering van dat bedrag heeft eiser aangevoerd dat aan het bestreden besluit geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt. Eiser stelt in dit verband dat de pgb-gelden zijn betaald aan Woondroom en dat hij, gezien zijn omstandigheden, zijn verdere leven zal moeten blijven afbetalen.
Vast staat dat het voornoemde bedrag onverschuldigd is betaald.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat het zorgkantoor bij de terugvordering alle beschikbare informatie heeft betrokken bij de beoordeling. Er zijn volgens het zorgkantoor geen factoren die ervoor zorgen dat de terugvordering in dit geval niet redelijk is. Ter zitting heeft het zorgkantoor deze motivering aangevuld door zich op het standpunt te stellen dat iedereen aan wie een pgb is toegekend vanwege zijn lichamelijk en/of geestelijke gezondheid in een minder sterke positie verkeert, zodat de enkele omstandigheid dat er daarvan ook bij eiser sprake is niet kan leiden tot de conclusie dat moet worden afgezien van terugvordering. Betalingsonmacht en/of een langdurige schuldensituatie kunnen in zijn algemeenheid evenmin leiden tot een dergelijke conclusie, nu het aflossen betrekking heeft op de invordering van het terugvorderingsbedrag, en dit aspect losstaat van de rechtmatigheid van de terugvordering. Bij een invordering heeft eiser de mogelijkheid om te laten beoordelen of zijn betalingscapaciteit een betaling in termijnen toelaat.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het zorgkantoor in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden heeft hoeven zien om van terugvordering af te zien. Het zorgkantoor heeft daarom ten aanzien van het bedrag van € 15.616,03 van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik mogen maken.
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.