ECLI:NL:RBZWB:2016:2705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
AWB 15_7348
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op basis van vermogen en terugvordering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat zijn aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 22 april 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 23 februari 2015, maar het college heeft vastgesteld dat zijn vermogen op die datum € 17.435,88 bedraagt, wat boven de geldende vermogensgrens ligt. Eiser heeft aangevoerd dat deze vaststelling onjuist is en dat er geen sprake is van een vermogensoverschrijding. Hij heeft ook betoogd dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn hypotheekschuld en de waarde van onroerend goed in Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser over voldoende vermogen beschikt om geen recht op bijstand te hebben. Eiser heeft ook aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7348 PW

uitspraak van 22 april 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2015 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 maart 2016. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van het project ‘Vermogen in het buitenland’ is onderzoek gedaan naar het vermogen van eiser in het buitenland. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 2 februari 2015.
Bij besluit van 20 februari 2015 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 8 november 2013 tot en met 31 december 2014, omdat eiser niet heeft gemeld dat hij beschikt over onroerend goed in Turkije, en het recht op bijstand over deze periode niet kan worden vastgesteld. Bij besluit van 27 maart 2015 heeft het college de te veel verstrekte bijstand van eiser teruggevorderd. Dit betreft een bedrag van € 19.424,85. Eiser heeft tegen deze besluiten rechtsmiddelen ingesteld. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 23 februari 2016, waarbij het beroep van eiser ongegrond is verklaard (BRE 15/5592 PW).
Eiser heeft op 23 februari 2015 een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande, met als gewenste ingangsdatum 6 januari 2015. Het college heeft vervolgens aan eiser diverse voorschotten verleend. Verder heeft het college diverse stukken bij eiser opgevraagd.
Bij besluit van 5 augustus 2015 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag afgewezen. Volgens het college heeft eiser onvoldoende stukken overlegd om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Daarnaast dient eiser de aan hem verstrekte voorschotten terug te betalen. Eiser ontvangt hierover nog nader bericht.
Bij besluit van 28 september 2015 heeft het college de aan eiser verstrekte voorschotten van hem teruggevorderd. Dit betreft een bedrag van € 2.460,-.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarnaast heeft hij bij deze rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 8 september 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen (BRE 15/5591 PW VV).
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Het college stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Het vermogen van eiser wordt per datum aanvraag (23 februari 2015) vastgesteld op € 17.435,88. Dit is hoger dan de voor hem geldende vermogensgrens. Eiser heeft daarom geen recht op een bijstandsuitkering. Daarnaast is er geen sprake van zwaarwegende redenen om af te zien van terugvordering.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Er is geen sprake van een vermogensoverschrijding op de datum van de aanvraag, en evenmin gedurende de beoordelingsperiode tot en met 5 augustus 2015. De waardebepaling waarop het college de vermogensoverschrijding baseert, is onjuist tot stand gekomen. Daarnaast heeft het college ten onrechte geen waarde gehecht aan de door eiser ingebrachte tegentaxaties van de onroerende goederen in Turkije. Verder heeft het college ten onrechte de hypotheekschuld van de Nederlandse woning niet meegenomen. Er is sprake van dringende redenen op grond waarvan moet worden afgezien van terugvordering van de voorschotten.
4. In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet heeft de alleenstaande recht op algemene bijstand indien er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Participatiewet wordt onder vermogen verstaan: de waarde van de bezittingen waarover het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. In het tweede lid is bepaald dat het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen, voor zover dit minder bedraagt dan de in het derde lid genoemde vermogensgrens, niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, is in 2015 de vermogensgrens voor een alleenstaande € 5.895,-.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 13 maart 2016, aan het einde van de middag, nog een pleitnotitie (met een bijlage) naar de rechtbank heeft gefaxt. De rechtbank en het college hebben pas kort voor de zitting kennis kunnen nemen van deze stukken. De rechtbank heeft ter zitting dan ook besloten om deze stukken buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
6. De beoordelingsperiode loopt van 23 februari 2015 (datum van de aanvraag) tot en met 5 augustus 2015 (datum van het primaire besluit).
7. Het college heeft het vermogen per 23 februari 2015 vastgesteld op € 17.435,88. Het college gaat daarbij uit van vermogensbestanddelen ter waarde van € 47.822,96 en schulden ter waarde van € 30.387,08. Eiser bestrijdt beide onderdelen.
Vermogensbestanddelen
8. Het college verwijst ten aanzien van het bedrag van € 47.822,96 naar zijn beslissing op bezwaar van 2 juli 2015. Dit betekent dat het college voor de waarde vasthoudt aan de taxatie van [taxateur] , die na onderzoek in zijn rapport uitkomt op een totale waarde van de onroerende zaken in Turkije van eiser van € 50.669,35. Het college houdt vervolgens ten aanzien van de onroerende goederen met nummers A1, en A3 tot en met A18, rekening met het wettelijk erfdeel van eisers moeder. Dit leidt volgens het college tot een gecorrigeerd bedrag van € 47.822,96.
9. Eiser beschikt over een woning; in het dossier genummerd als A2. Het college gaat uit van een taxatiewaarde van € 39.285 (110.000,- TL). Eiser heeft gewezen op een tegentaxatie, waarbij een waarde is vastgesteld van € 19.666,- (55.000,- TL). De rechtbank overweegt dat eiser deze tegentaxatie ook heeft ingebracht in de vorige procedure, die zag op de intrekking van zijn bijstandsuitkering. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 februari 2016 al geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door het college aangenomen waarde onjuist is. Nu eiser geen aanvullende stukken heeft ingebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen.
Eiser heeft in beroep nog aangevoerd dat de waarde van deze woning door tweeën gedeeld dient te worden, omdat dit onroerend goed ook formeel op naam van de ex-partner van eiser staat. In het verweerschrift heeft het college ten aanzien van dit punt verwezen naar artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant. In dit artikel is (kort gezegd) geregeld dat activa en passiva die niet in de overeenkomst zijn genoemd of beschreven, geacht worden in der minne tussen partijen te zijn verdeeld, waarbij ieder van partijen krijgt toebedeeld hetgeen hij of zij thans feitelijk onder zich heeft, zonder dat partijen jegens elkaar enige aanspraak op verrekening maken. Het college stelt dat de vermogensbestanddelen op naam van eiser geen deel uitmaken van verdere afspraken in het echtscheidingsconvenant, zodat artikel 3.1 hierop kennelijk van toepassing is geweest. Daarnaast heeft eiser volgens het college ook geen verifieerbaar bewijs aangeleverd van een lopende procedure waarmee de ex-partner toch aanspraak maakt op het vermogen in Turkije.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet geheel aan hem kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. In het echtscheidingsconvenant is niets geregeld over het onroerend goed in Turkije. Het college heeft er dan ook van uit kunnen gaan dat artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant op de woning in Turkije van toepassing is. Daarnaast heeft eiser geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit zou moeten blijken dat zijn ex-partner aanspraak maakt op een deel van de woning. Het beroep van eiser kan op dit punt dan ook niet slagen.
10. Daarnaast beschikt eiser over een onroerend goed; in het dossier genummerd als A1. Het college gaat daarbij uit van een taxatiewaarde van € 3.005,- (8.412,26 TL). Ten slotte beschikt eiser over onroerend goed; in het dossier genummerd als A3 tot en met A18. Het college gaat daarbij uit van een taxatiewaarde van € 8.379,- (23.461,92 TL).
Eiser heeft een tegentaxatie ingebracht, die ziet op deze onroerende goederen. De rechtbank stelt vast dat in deze tegentaxatie geen volledige bedragen worden genoemd, maar alleen een waarde in TL per vierkante meter. Het college heeft een doorrekening gemaakt, en komt op basis van die tegentaxatie op een waarde van € 18.844,- (52.591,52 TL). Dit is hoger dan de taxatie waar het college van uit is gegaan. Eiser heeft deze doorberekening niet bestreden en de rechtbank is ook niet gebleken dat de berekening van het college op onjuistheden berust. Gelet op de door eiser ingebrachte (hogere) tegentaxatie is de rechtbank van oordeel dat het college uit heeft kunnen gaan van een waarde van € 11.384,- voor de onroerende goederen A1, en A3 tot en met A18.
11. Eiser heeft ten aanzien van het vermogen nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft in dit verband gewezen op een andere zaak, waarbij de helft van het vermogen van een ex-partner door het college aan een bijstandsgerechtigde was toegerekend. Eiser is van mening dat het college in zijn geval ook de helft van zijn vermogen aan zijn ex-partner dient toe te rekenen.
De rechtbank overweegt dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat in de door eiser genoemde zaak sprake was van een bijstandsgerechtigde die aangaf dat zij aanspraak kon maken op een deel van het vermogen van haar ex-echtgenoot. Dit is een andere situatie dan in het geval van eiser, die als bijstandsgerechtigde stelt dat zijn ex-partner aanspraak kan maken op een deel van zijn vermogen. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
Schulden
12. Het college neemt volgens het bestreden besluit de volgende schulden mee:
  • gemeente Tilburg (€ 19.424,85);
  • onderhandse lening M. Demiral (€ 4.610,-);
  • NV Schade (€ 3.660,75);
  • VGZ (€ 883,48);
  • Wonenbreburg (€ 1.808,-).
In totaal gaat het college uit van schulden ter waarde van € 30.387,08.
13. Eiser heeft aangevoerd dat er ten aanzien van zijn woning in Nederland een restschuld is van € 51.000,-. Volgens eiser valt niet in te zien waarom deze restschuld niet wordt meegenomen.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover het hierbij gaat om de restschuld die volgens eiser zou ontstaan bij verkoop van de voormalige echtelijke woning waarvan hij nog steeds (mede-)eigenaar is, hoeft het college daarmee thans geen rekening te houden. De aan de financiering van die woning verbonden hypothecaire lening is niet opeisbaar: de restschuld ontstaat indien bij verkoop de opbrengst van de woning en de eventueel aan de hypothecaire lening verbonden aflossingsregeling, zoals een bankspaarrekening of afkoopwaarde van een levensverzekering, onvoldoende zouden zijn om de dan opeisbare lening volledig te voldoen. Het beroep van eiser kan op dit punt dan ook niet slagen.
Conclusie vermogensvaststelling
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser beschikt over vermogensbestanddelen ter waarde van € 47.822,96 en schulden ter waarde van € 30.387,08. Eiser beschikt hiermee over een vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens.
Ook indien moet worden uitgegaan van de tegentaxaties die door eiser zijn overgelegd, komt eiser met zijn vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens.
Het college heeft derhalve eisers aanvraag om een bijstandsuitkering kunnen afwijzen.
Terugvordering
16. Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet luidt als volgt:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
17. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college af had moeten zien van terugvordering. Eiser heeft daarbij gewezen op zijn schrijnende schuldensituatie en de omstandigheid dat uithuiszetting dreigt. Daarnaast stelt eiser dat hij psychische beperkingen heeft en dat hij suïcidaal is. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat hij zich in een vicieuze cirkel bevindt, omdat het hem niet lukt om zijn vermogen over te dragen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om van terugvordering af te zien. Ten aanzien van eisers schuldenlast overweegt de rechtbank nog dat bij de invordering of verrekening de aflossingsbedragen in die zin moeten worden vastgesteld dat eiser blijft beschikken over de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welke als regel voldoende bescherming biedt om in het levensonderhoud te kunnen blijven voorzien.
Conclusie
19. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.