ECLI:NL:RBZWB:2016:265

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
AWB 15_4249
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens schending medewerkingsplicht en rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de intrekking van de AIO-aanvulling. De eiser had zijn uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd, maar de SVB had deze ingetrokken omdat de eiser niet had voldaan aan de medewerkingsplicht door geen CIN-nummer te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er geen uitzonderingssituatie was die rechtvaardigde dat de SVB met terugwerkende kracht terugkwam op de eerder verleende uitkering. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon vermoeden dat hij geen recht had op de AIO-aanvulling en dat de SVB niet aannemelijk had gemaakt dat de eiser in gebreke was gebleven. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de intrekking van de AIO-aanvulling betreft, en de SVB veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/4249 WWB

uitspraak van 11 januari 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats ], eiser,

gemachtigde: mr. T.C.P.M. van Boekel,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

(SVB; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 mei 2015 (bestreden besluit) van de SVB inzake de intrekking van zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 december 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving sinds 1 juli 2011 in aanvulling op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen op grond van artikel 47a van de Participatiewet, de zogenoemde AIO-aanvulling.
De SVB heeft in het kader van een steekproefcontrole op 29 oktober 2014 een bezoek gebracht aan eiser. Bij dit bezoek heeft de SVB bij eiser onder andere het nummer van zijn Marokkaanse Carte d’Identité Nationale (CIN-nummer) opgevraagd.
In brieven van 29 oktober 2014 en 4 december 2014 heeft de SVB eiser gevraagd het CIN-nummer aan de SVB toe te sturen. Er is op gewezen dat de informatie vóór 18 december 2014 ontvangen moet zijn en dat niet reageren tot stopzetting van de betaling van de AIO-aanvulling kan leiden.
Eiser heeft aan de SVB laten weten dat hij niet aan het verzoek zal voldoen.
Bij besluit van 23 december 2014 heeft de SVB de uitbetaling van de AIO-aanvulling aan eiser met ingang van 1 januari 2015 opgeschort omdat eiser niet heeft gereageerd op het herhaalde verzoek van de SVB om informatie.
De SVB heeft eisers bezwaar tegen het opschortingsbesluit van 23 december 2014 bij beslissing op bezwaar van 12 februari 2015 ongegrond verklaard. Het beroep dat eiser instelde tegen de beslissing op bezwaar van 12 februari 2015 is door de voorzieningenrechter in deze rechtbank, bij uitspraak van 16 maart 2015 met zaaknummer [zaaknummer1], ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 februari 2015 (primair besluit) heeft de SVB geconstateerd dat de gevraagde informatie niet is ontvangen en is het recht op AIO-aanvulling ingetrokken met ingang van 1 januari 2015. Voorts is bij het primaire besluit het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 ingetrokken.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Het verzoek om voorlopige voorziening, dat eiser in het kader van die bezwaarprocedure indiende, is door de voorzieningenrechter in deze rechtbank afgewezen bij uitspraak van 16 maart 2015 met zaaknummer [zaaknummer2].
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Zijn bezwaar tegen de terugvordering van AIO-aanvulling is niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit, samengevat, het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de intrekking van het recht op AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2015 is aangevoerd dat de SVB niet gerechtigd is het CIN-nummer van hem te eisen. Het is ook geen redelijke eis. Eiser beschikt niet meer over documenten waar dat nummer uit blijkt en hij kan het slechts verkrijgen door naar zijn geboorteplaats in Marokko te reizen en het daar op te vragen. Dat kan in redelijkheid niet van hem worden verwacht.
Het is aan de SVB om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het stopzetten van de AIO-aanvulling is voldaan. Volgens eiser rekt de SVB de uitleg van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet op. Niet valt in te zien waarom hij op grond van de Nederlandse wet verplicht is het CIN-nummer te bewaren. De SVB kan zonder dat nummer onderzoek doen in Marokko en weigert te motiveren waarom dat niet wordt gedaan. Niet blijkt van een afweging.
Met betrekking tot de intrekking van het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 heeft eiser aangevoerd dat hij bij de aanvraag alle gevraagde inlichtingen heeft verstrekt en dat terecht uitkering is toegekend. Het is aan de SVB om aan te tonen dat ten onrechte bijstand is verstrekt en daar is niet aan voldaan. Niet kan met terugwerkende kracht worden geconstateerd dat de inlichtingenplicht is geschonden.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat is nagelaten de cautie mee te delen. Hij meent dat zijn bezwaar tegen terugvordering ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Ter zitting heeft eiser de beroepsgronden die betrekking hebben op de cautie en op de terugvordering ingetrokken.
3. De Wet werk en bijstand (WWB) is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd en heet sindsdien Participatiewet. Nu na 1 januari 2015 bezwaar is gemaakt tegen het primaire besluit dient, met het oog op het overgangsrecht in artikel 78z, eerste en vierde lid, van de Participatiewet, op dit beroep te worden beslist met toepassing van de Participatiewet, met inachtneming van de rechten en plichten zoals ze golden in de periodes waar het beroep betrekking op heeft.
In artikel 11, eerste lid, van de WWB en van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de WWB en van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Volgens artikel 47a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB en van de Participatiewet, heeft de SVB tot taak algemene bijstand te verlenen in de vorm van een AIO-aanvulling aan, voor zover hier relevant, alleenstaanden hier te lande die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
In het derde lid van dit artikel is bepaald welke artikelen van de WWB en de Participatiewet van toepassing zijn op de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak door de SVB, waaronder de artikelen 53a en 54 van de Participatiewet.
In artikel 53a, eerste lid, eerste zin, van de WWB en de Participatiewet is bepaald, voor zover hier relevant, dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
In artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
In het derde lid, van dit artikel is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Volgens artikel 47b, eerste lid, van de Participatiewet wordt, voor zover hier relevant, voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, in de artikelen 53a en 54 voor het college telkens de SVB gelezen.
4. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit betrekking heeft op de intrekking van het recht op AIO-aanvulling in twee periodes, namelijk de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 en de intrekking vanaf 1 januari 2015. Nu de SVB de intrekking vanaf 1 januari 2015 niet heeft beperkt tot een bepaalde periode bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, 1 januari 2015, tot en met de datum van het primaire besluit, 13 februari 2015.
De intrekking over de periode vanaf 1 januari 2015
5. Over de periode vanaf 1 januari 2015 is het recht op AIO-aanvulling ingetrokken in aansluiting op het opschortingsbesluit van 23 december 2014. Bij de beantwoording van de vraag of de SVB op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan eiser verleende bijstand, staat ter beoordeling of eiser verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van de AIO-aanvulling of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
Tussen partijen staat vast dat eiser verzuimd heeft binnen de gestelde termijn het bij het opschortingsbesluit gevraagde CIN-nummer te verstrekken. Met betrekking tot de vraag of dat hem te verwijten valt heeft eiser beroepsgronden aangevoerd die grotendeels overeenkomen met hetgeen hij in beroep tegen het opschortingsbesluit heeft aangevoerd.
Het beroep tegen het opschortingsbesluit is ongegrond verklaard bij uitspraak van 16 maart 2015, en in de afweging in het kader van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet kunnen de thans aangevoerde gronden evenmin slagen.
Eiser heeft erkend dat hij in Marokko het CIN-nummer kan opvragen. Dat hij van die mogelijkheid geen gebruik maakt is een keuze die voor zijn verantwoordelijkheid komt. Niet is gebleken dat eiser gevraagd heeft om verlenging van de termijn om het CIN-nummer in te leveren omdat hij er niet binnen de gegeven termijn over kon beschikken.
De SVB was naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om het recht van eiser op de AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2015 in te trekken. Wat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de SVB in redelijkheid geen gebruik kon maken van die bevoegdheid.
De intrekking over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015
6. Ter zitting is namens de SVB verklaard dat het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 is ingetrokken omdat eiser niet heeft voldaan aan de medewerkingsverplichting. Als gevolg van het gebrek aan medewerking kan de SVB niet vaststellen of eiser aan de inlichtingenplicht heeft voldaan, en of hij recht heeft op AIO-aanvulling.
Eiser heeft aangevoerd dat hij bij de aanvraag om een AIO-aanvulling alle gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, dat de SVB heeft vastgesteld dat hij vanaf 1 juli 2011 recht heeft op die aanvulling, dat hij ook nadien aan de inlichtingenplicht heeft voldaan en dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat eiser geen recht op de aanvulling had. De intrekking is volgens eiser in strijd met de rechtszekerheid.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AJ9928), het bestuursorgaan in beginsel in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel handelt als het ten nadele van een belanghebbende met terugwerkende kracht terugkomt op een begunstigend besluit, bijvoorbeeld door intrekking van het recht op bijstand, tenzij:
- belanghebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat hem in strijd met de bij of krachtens de WWB gestelde regels een uitkering werd verleend; of
- het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg zou zijn geweest van een schending van de inlichtingenplicht door de belanghebbende, terwijl het college een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen als het destijds wel de juiste feiten had gekend.
De rechtbank stelt met betrekking tot de periode van 1 juli 2011 tot en met 17 december 2014 vast dat geen van de genoemde uitzonderingssituaties zich voordoet. Niet is aannemelijk geworden dat eiser kon vermoeden dat hij geen recht had op de AIO-aanvulling, en van schending van de inlichtingenplicht is evenmin gebleken. Dit ligt ook niet ten grondslag aan de intrekking van het recht op AIO-aanvulling met terugwerkende kracht.
Met betrekking tot de periode van 18 december 2014 tot en met 31 december 2014 overweegt de rechtbank dat aan het uitblijven van eisers reactie op de brief van de SVB van 4 december 2014 de conclusie verbonden had kunnen worden dat vanaf 18 december 2014 wél sprake was van schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank laat in het midden of vanaf die datum voldaan is aan het vereiste dat de SVB een andere, minder gunstige beslissing zou hebben genomen als het wel de juiste feiten had gekend. Uit het opschortingsbesluit van 23 december 2014 blijkt immers dat de SVB er voor heeft gekozen om pas vanaf 1 januari 2015 consequenties te verbinden aan het niet inleveren van het CIN-nummer door middel van intrekking van het recht op AIO- aanvulling op grond van artikel 54 van de Participatiewet.
De intrekking van het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en kan daarom niet in rechte stand houden.
Conclusie
7. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij de intrekking van het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 is gehandhaafd. Het primaire besluit dient in zoverre te worden herroepen. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
9. De rechtbank zal de SVB veroordelen in de door eiser in bezwaar en in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de intrekking van het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015 is gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit in zoverre;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt de SVB op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.488,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. D.H. Hamburger en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.