In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een medewerker van de Penitentiaire Inrichting (PI) en de minister van Veiligheid en Justitie. De medewerker, eiser, was op 13 oktober 2014 betrokken bij een incident waarbij hij een gedetineerde met een pen in de hand prikte, wat leidde tot lichamelijk letsel. De minister legde eiser disciplinair ontslag op, wat eiser aanvecht. Eiser betoogde dat de straf te zwaar was en dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waaronder werkdruk en psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had onderzocht of het gedrag van eiser toerekenbaar was en of de opgelegde straf niet onevenredig was aan het plichtsverzuim. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en het primaire besluit herroepen, omdat de omstandigheden van eiser onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.