ECLI:NL:RBZWB:2016:2637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
AWB 15_5448
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor zonnepark in strijd met bestemmingsplan

Op 18 april 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen [naam bedrijf1] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Eiser, [naam bedrijf1], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2015, waarbij een omgevingsvergunning is verleend aan [naam bedrijf2] voor de realisatie van een zonnepark op een perceel in [vestigingsplaats1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen', dat de bestemming 'Agrarisch met waarden – Openheid' heeft. Eiser heeft aangevoerd dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat het zonnepark een aanzienlijk deel van een foerageergebied voor ganzen beslaat en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden beschermd.

Tijdens de zitting op 8 maart 2016 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en het college gehoord. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser als agrarisch ondernemer niet voldoende zijn aangetoond, aangezien het zonnepark op een aanzienlijke afstand van zijn woning ligt. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van de omgevingsvergunning, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 april 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5448 WABOA

uitspraak van 18 april 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam bedrijf1] , te [vestigingsplaats1] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde1] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf2], te [vestigingsplaats2] ,
gemachtigde: [naam gemachtigde2] ,
en
[naam bedrijf3], te [vestigingsplaats1] ,
gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2015 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan [naam bedrijf2] voor het realiseren van een zonnepark op het perceel [straatnaam] ongenummerd te [vestigingsplaats1] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 8 maart 2016. Eiser verschijnt bij [vertegenwoordiger1] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.P. Koetsier en [naam vertegenwoordiger2] . [naam bedrijf2] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger3] en [naam vertegenwoordiger4] . [naam bedrijf3] is verschenen bij [naam vertegenwoordiger5] , bijgestaan door gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 oktober 2014 heeft [naam bedrijf2] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening. Het project bestaat uit het realiseren van een zonnepark met een oppervlakte van 17 ha. op het perceel [straatnaam] ongenummerd, kadastraal bekend als sectie P, nummers [nummer1] , [nummer2] , [nummer3] , [nummer4] , [nummer5] en [nummer6] te [vestigingsplaats1] . Rondom het zonnepark wordt een erfafscheiding geplaatst en is een landschappelijke inpassing voorzien in de vorm van het aanleggen van een windspiegel, een nieuw dijklichaam en nieuwe natuur waarvan de oppervlakte 6 ha bedraagt. Het college heeft zijn voornemen, om een omgevingsvergunning te verlenen gepubliceerd in [naam blad] en de Staatscourant. Het college heeft het ontwerpbesluit, met alle daarbij behorende stukken, met ingang van 24 oktober 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eiser heeft tegen dat ontwerpbesluit zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Het college heeft in de zienswijze van eiser geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken en heeft bij het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend. In de Nota van zienswijzen heeft het college op de zienswijze van eiser gereageerd.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam bedrijf1] beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Uit een uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel blijkt dat per 21 januari 2016 de onderneming is voorgezet door de eenmanszaak [naam bedrijf1] . Nu deze eenmanszaak wordt gedreven door één van de voormalige vennoten, te weten [naam vennoot] en diens belang bij het bestreden besluit ongewijzigd is, kan naar het oordeel van de rechtbank de eenmanszaak [naam bedrijf1] als belanghebbende en rechtsopvolger in de procedure worden aangemerkt.
3. Eiser heeft, samengevat, aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Daartoe voert eiser aan dat het zonnepark circa 6% van een aangewezen foerageergebied beslaat. Daardoor zullen foeragerende ganzen uitwijken naar de gronden van eiser met als gevolg dat de ruwvoederwinning op het bedrijf van eiser onder druk komt te staan en weidegang in de knel komt. Volgens eiser is het voedselaanbod voor foeragerende ganzen reeds onvoldoende. Voorts voert eiser aan dat de aanvraag omgevingsvergunning in strijd is met verordening [naam verordening] , omdat het bouwplan niet strekt tot behoud en bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens stelt eiser dat in de omgevingsvergunning onvoldoende waarborgen zijn opgenomen ten aanzien van het opleveren van het terrein na het verstrijken van de levensduur van de zonnepanelen. Tot slot stelt eiser dat in de omgevingsvergunning onvoldoende is geborgd dat de landschappelijke inpassingen worden gerealiseerd.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) – voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk besluit uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3°, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder c, en de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5. Op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied Tholen” rust op het perceel de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Openheid’.
Ingevolge artikel 4 van de planregels zijn de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Openheid’ bestemd voor de uitoefening van volwaardige en reële grondgebonden agrarische bedrijven alsmede voor behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige openheid, landschaps- en cultuurhistorische waarden.
Daarnaast rust op het perceel de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 2’. Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische waarden. Hierbij geldt dat bepaalde grondroerende werkzaamheden dieper dan 40cm beneden maaiveld niet zijn toegestaan.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het realiseren van een zonnepark in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Tholen”.
Het college heeft vergunning verleend voor de strijdigheid met het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo. Bij toepassing van dit artikellid moet in ieder geval vaststaan dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd de ruimtelijke onderbouwing van 22 oktober 2014. De rechtbank dient te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing en of het college in redelijkheid heeft besloten om een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een zonnepark.
Voorop dient te worden gesteld dat de bevoegdheid van het college om een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik te verlenen een discretionaire bevoegdheid is, die de rechtbank slechts terughoudend kan toetsen.
7. Eind 2003 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het Beleidskader Faunabeheer vastgesteld. In het Beleidskader is overeengekomen dat de provincies 80.000 ha zullen aanwijzen ten behoeve van de opvang van overwinterende ganzen en smienten. Op basis van de stukken stelt de rechtbank vast dat de gronden van het onderhavige perceel zijn aangewezen als ganzenopvanggebied. De rechtbank is met het college van oordeel dat deze aanwijzing is geschied ter bescherming van ganzen en niet strekt tot bescherming van de belangen van eiser, zodat aan eiser, gelet op artikel 8:69a van de Awb, geen beroep toekomt op schending van deze regeling.
8. Anders dan eiser en met het college is de rechtbank van oordeel dat het zonnepark ten opzichte van de reeds toegestane gebruiksmogelijkheden geen nadelige ontwikkeling betreft voor het bedrijf van eiser, in de zin dat daar meer vraatschade van ganzen is te verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarbij betekenis mogen toekennen aan de reeds toegestane gebruiksmogelijkheden van het perceel die het mogelijk maken dat de gronden volledig worden gebruik voor onder meer fruitteelt.
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de effecten van het zonnepark. In het ‘ [naam onderzoek1] ’ en ‘ [naam onderzoek2] ’ is in dat verband vermeld dat het perceel waarop het zonnepark wordt ontwikkeld in de wintermaanden geen interessant foeragehabitat voor ganzen biedt en dat negatieve effecten (verstoring en verslechtering) van het project op de broedvogelsoorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen, op voorhand met zekerheid zijn uit te sluiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusies onjuist zijn.
9. Voor wat betreft de verenigbaarheid van het project met open karakter van het landschap, heeft het college terecht betoogd dat de regels in het bestemmingsplan voor de bestemming Agrarisch met waarden – Openheid en de regels in de provinciale verordening Ruimte ten aanzien van Landschap en erfgoed niet strekken tot bescherming van de belangen van eiser als agrarisch ondernemer. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen bedoelde regels echter wel strekken tot bescherming van eisers belang als bewoner van het gebied. Dit belang is verweven met het belang van eiser als ondernemer van de eenmanszaak. Geen rechtsregel verbiedt dat eiser de op dit punt geformuleerde bezwaren eerst als beroepsgrond naar voren brengt. Van een te onderscheiden besluitonderdeel, waartegen geen zienswijze is ingediend, is geen sprake.
10. Betwijfeld moet echter worden dat eisers belang als bewoner bij behoud van het open karakter van het gebied daadwerkelijk wordt geraakt. De gronden waarop het zonnepark is voorzien zijn namelijk op geruime afstand van het perceel van eiser en zijn woning gelegen. Uit de bij het verweerschrift overgelegde foto’s en het verhandelde ter zitting in dat verband is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat het zonnepark op ten minste 775 meter afstand verwijderd ligt van eisers woning, dat van daaruit geen direct zicht bestaat op het zonnepark.
11. Gelet hierop behoeven de door eiser geformuleerde beroepsgronden ten aanzien van de landschappelijke inpassing en ten aanzien van het al dan niet tijdelijke karakter van het project geen verdere bespreking.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het vorenstaande niet worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van de omgevingsvergunning aan de derde partij.
13. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van W.J. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.