ECLI:NL:RBZWB:2016:2601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
02/810600-14; 02/209553-13 (vord. tul); 02/052284-13 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in kinderpornozaak zonder bewijs van afbeeldingen

Op 28 april 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 april 2016, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het maken van afbeeldingen van een minderjarige die zich naakt onder de douche bevond. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De afbeeldingen waren door de verdachte vernietigd, waardoor de rechtbank niet in staat was om te beoordelen of deze afbeeldingen als kinderporno konden worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging en sprak de verdachte vrij. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/810600-14; 02/209553-13 (vord. tul); 02/052284-13 (vord. tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg,

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 april 2016, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij in of omstreeks 3 juli 2012 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, in elk
geval in Nederland, (een) afbeelding(en) en/of (een) gegevensdrager(s) (te
weten een fototoestel en/of memoriecard), bevattende een of meer afbeeldingen
en/of videobestanden van seksuele gedragingen, bij welke vorenbedoelde
afbeelding(en) en/of videobestanden (telkens) een persoon of personen die
kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had/hadden bereikt, was/waren
betrokken of schijnbaar was/waren betrokken, heeft vervaardigd en/of in bezit
heeft gehad, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit het
(nadrukkelijk) in beeld brengen van de geslachtsdelen van een persoon die de
leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, terwijl genoemde persoon zich in
de douche aan het wassen is.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde feit en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en voert daartoe het volgende aan. Zowel wettig als overtuigend bewijs ontbreekt voor het tenlastegelegde. Het dossier omvat enkel de in deze zaak afgelegde verklaringen en geen enkele verklaring past logisch op een andere verklaring. Ook is pas twee jaar na het voorval aangifte gedaan. In de tussentijd kan er veel zijn gebeurd. Daarnaast is de betreffende seksuele gedraging onvoldoende feitelijk in de delictsomschrijving uitgewerkt en is de afbeelding zelf niet meer beschikbaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast, gelet op de verklaring van [benadeelde] en de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting, dat verdachte op 3 juli 2012 foto’s en filmopnamen heeft gemaakt van [benadeelde] , terwijl [benadeelde] bij verdachte thuis in Kruiningen naakt onder de douche stond. Volgens verdachte moest [benadeelde] douchen omdat hij in zijn broek had geplast. Verdachte heeft vervolgens de betreffende afbeeldingen en beeldopnamen vernietigd nog voordat een derde deze heeft kunnen bekijken. Hij heeft ter zitting uitdrukkelijk ontkend dat hij seksuele intenties had bij het maken van de foto’s en filmopnamen. Hij verklaarde dat hij slechts een herinnering wilde hebben aan een gezellig samenzijn met [benadeelde] die enige tijd bij hem had doorbracht in de woning.
De rechtbank stelt voorop dat zij de omstandigheid dat verdachte foto’s en filmopnamen heeft gemaakt van een voor hem zo goed als onbekende (jonge) jongen onder de douche, minst genomen bedenkelijk acht.
Zij ziet zich echter voor de vraag gesteld of voornoemde afbeeldingen en beeldopnamen seksuele gedragingen omvatten, zoals bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft in dat kader in zijn arrest van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO6446, NJ 2011/81) overwogen dat moet worden aangenomen dat artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is tot stand gekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden ‘onschuldig’ zou kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft, aldus (nog steeds) de Hoge Raad.
Voor een antwoord op de vraag of de afbeeldingen en beeldopnamen die verdachte van [benadeelde] heeft gemaakt, afbeeldingen van seksuele gedragingen zijn, moet de rechtbank dus beoordelen of deze afbeeldingen en beeldopnamen onder één van de door de Hoge Raad genoemde categorieën vallen.
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat deze beoordeling moet worden gebaseerd op hetgeen op de gemaakte afbeeldingen en beeldopnamen kan worden waargenomen. De rechtbank moet voorts vaststellen dat zij niet beschikt over de betreffende afbeeldingen en beeldopnamen, aangezien deze door verdachte zijn vernietigd. Hiermee is aan de rechtbank de mogelijkheid ontnomen om te kunnen komen tot een oordeel over de vraag of de afbeeldingen en beeldopnamen die door verdachte zijn gemaakt onder één van de door de Hoge Raad genoemde categorieën valt en dus of deze al dan niet seksuele gedragingen omvatten, zoals is tenlastegelegd. Daarnaast biedt het dossier zoals het thans voorligt, onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de afbeeldingen en beeldopnamen die verdachte van [benadeelde] heeft gemaakt als afbeeldingen en beeldopnamen van een seksuele gedraging, bestaande uit het (nadrukkelijk) in beeld brengen van de geslachtsdelen van een persoon die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, kunnen worden beschouwd en daarmee als kinderporno kunnen worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook hiervan vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.195,90 voor het tenlastegelegde feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 60 uur werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 20 februari 2014 onder parketnummer 02/209553-13 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd deze vordering af te wijzen, aangezien het tenlastegelegde feit niet is gepleegd in de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling.
Nu verdachte wordt vrijgesproken, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van € 500,= geldboete die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 16 september 2013 onder parketnummer 02/052284-13 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd deze vordering af te wijzen, aangezien het tenlastegelegde feit niet is gepleegd in de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling.
Nu verdachte wordt vrijgesproken, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het hem tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 02/209553-13 en 02/052284-13 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. T. van de Poll en
mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 april 2016.