ECLI:NL:RBZWB:2016:2566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
AWB 15_2873
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens verzwegen vermogen en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat zijn bijstandsuitkering heeft ingetrokken en teruggevorderd. Het college stelt dat eiser onroerend goed bezit in [land], wat hij niet heeft gemeld, en dat hij daardoor de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar de waarde van het onroerend goed. Eiser heeft verschillende taxatierapporten overgelegd, maar het college blijft bij de eerdere taxaties die een hogere waarde aangeven. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over het onroerend goed kan beschikken en dat hij in de beoordelingsperiode over vermogen beschikte dat boven de vrij te laten grens ligt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt het griffierecht vergoed en het college wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/2873 PW

uitspraak van 15 april 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Çakal,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 maart 2015 (bestreden besluit) van het college inzake de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Tilburg op 4 augustus 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G. Smout.
Na behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, om het college in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar de waarde van onroerend goed in [land] . Het college heeft op 14 oktober 2015 een taxatieverslag ingestuurd. Eiser heeft hierop gereageerd en heeft zelf ook een taxatierapport ingebracht.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting, waarna de rechtbank op 4 maart 2016 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving sinds 10 april 2012 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Het college heeft een onderzoek laten uitvoeren naar eventueel verzwegen vermogen en inkomsten van eiser in [land] . De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 19 december 2014.
Bij besluit van 13 januari 2015 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 10 april 2012. Volgens het college heeft eiser onroerend goed in [land] ter waarde van € 69.195,-. Hierdoor is eisers vermogen hoger dan het vrij te laten vermogen, aldus het college.
Bij besluit van 5 februari 2015 (primair besluit II) heeft het college de te veel verstrekte uitkering van eiser teruggevorderd. Het terugvorderingsbedrag is door het college vastgesteld op € 42.911,61.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
2. Het college stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser eigenaar is van onroerend goed in [land] . Eiser heeft dit niet gemeld en heeft daardoor de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Het college heeft het onroerend goed door [naam makelaar] laten taxeren. [naam makelaar] heeft het onroerend goed getaxeerd op € 71.460,-. Eiser heeft een taxatierapport overgelegd van [naam taxatiebedrijf] . Hieruit blijkt dat de waarde van eisers onroerend goed is getaxeerd op € 4.642,90. Gezien het verschil in taxatiewaarden heeft het college een tweede taxatierapport gevraagd van makelaar [naam makelaar2] . In het door hem uitgebrachte taxatierapport is de waarde van het onroerend goed vastgesteld op € 69.195,-.
Eiser heeft [naam makelaar] gevraagd om een tweede taxatierapport van het onroerend goed op te stellen. Op grond van de tweede taxatie komt [naam makelaar] uit op een getaxeerde waarde van het onroerend goed van € 4.000,-. Eiser heeft een verklaring van [naam makelaar] overgelegd, waarin staat vermeld dat de eerder door hen vastgestelde waarde onjuist is en dat de waarde om die reden gecorrigeerd is. Dit betreft een bijstelling van 94% naar beneden. Het college vindt een dergelijk gemaakte fout onwaarschijnlijk en onbegrijpelijk, temeer omdat op geen enkele wijze is aangevoerd waaruit de ‘fout’ bestaat die aanleiding was om de aanvankelijk getaxeerde waarde van € 71.460,- terug te brengen tot € 4.000,-.
De taxatie van makelaar [naam makelaar2] is in de orde van grootte van de eerste taxatie van [naam makelaar] . Het college gaat er om die reden van uit dat de taxatiewaarde die vastgesteld is door makelaar [naam makelaar2] een reële waarde van het onroerend goed weergeeft. Het college houdt er daarom aan vast aan de waarde van eisers onroerend goed in [land] van € 69.195,-
In het kadaster van [land] staat het onroerend goed, zijnde landbouwgrond, op naam van eiser. Van een verdeling daarvan krachtens Turks erfrecht is niet gebleken. Omdat eiser eigenaar is van de landbouwgrond, wordt de waarde daarvan in zijn totaliteit tot eisers vermogen gerekend. Dat betekent dat eiser over meer dan het vrij te laten vermogen beschikt. Hieruit volgt dat eiser volgens het college geen recht op bijstand heeft. Het recht op bijstand is terecht ingetrokken en de verstrekte bijstand is terecht teruggevorderd voor een bedrag van € 42.911,61, aldus het college.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Het onroerend goed is door eisers vader gekocht en om praktische redenen op naam van eiser gesteld. Eisers vader is in 2001 overleden. Eisers moeder en vier andere kinderen maken ook aanspraak op het onroerend goed. Eiser kon daarom niet (redelijkerwijs) over het onroerend goed beschikken. Daarnaast liggen er meerdere taxaties die tot verschillende waardebepalingen resulteren. Het college heeft ten onrechte vastgehouden aan de eerdere rapportages van [naam makelaar] en makelaar [naam makelaar2] .
4. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet luidt (voor zover van belang) als volgt:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 34, eerste lid, onder a, van de Participatiewet is bepaald dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
Op grond van artikel 34, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB (oud) bedraagt de vermogensgrens voor een alleenstaande in 2012 € 5.685,-.
Op grond van artikel 34, derde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet bedraagt de vermogensgrens voor een alleenstaande in 2015 € 5.895,-.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet luidt (voor zover van belang) als volgt:
Het college trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lidartikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet luidt (voor zover van belang) als volgt:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend, vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lidartikel 17, eerste lid.
Intrekking
5. De beoordelingsperiode loopt van 10 april 2012 tot en met 13 januari 2015 (datum van het intrekkingsbesluit).
6. Tussen partijen is niet in geding dat eiser in 1994 in het bezit is gekomen van een perceel landbouwgrond in [land] , en dit perceel in het Kadastraal Register op zijn naam staat. Tussen partijen is ook niet in geding dat eiser bij de aanvraag om een bijstandsuitkering geen melding heeft gemaakt van het bezit van dit perceel, en dat hij daardoor de inlichtingenplicht heeft geschonden.
7. Het college stelt zich op het standpunt dat het vermogen van eiser hoger is dan het vrij te laten vermogen. Het college baseert zich daarbij op taxaties die zijn opgevraagd in het kader van het onderzoek naar het vermogen van eiser. Eiser betwist de juistheid van die taxaties en heeft zelf een aantal taxaties laten uitvoeren.
Uit het kadaster blijkt dat het perceel landbouwgrond in totaal 24.000 m2 bedraagt en dat eiser eigenaar is van 3.573 m2 van dit perceel. Uit het kadaster blijkt verder dat er nog drie andere eigenaren zijn. Eiser heeft hierover verklaard dat het stuk grond in 1994 ‘in gedachten’ is verdeeld over de vier eigenaren, dat de stukken grond nog niet zijn verdeeld bij het kadaster, dat niemand weet welk deel precies van wie is, maar dat bij een toekomstige verdeling wel rekening zal worden gehouden met de in 1994 afgesproken delen. Volgens eiser is hij eigenaar van een leeg stuk grond. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet van die stelling van eiser worden uitgegaan, als daar geen objectieve, verifieerbare gegevens aan ten grondslag liggen.
Uit het dossier blijkt dat op het perceel landbouwgrond van 24.000 m2 een mandarijnenboomgaard staat en dat een deel braakliggend is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn deel van het perceel landbouwgrond juist het braakliggende gedeelte betreft. Weliswaar heeft eiser een verklaring overgelegd van het districtshoofd waarin staat dat op eisers aandeel geen landbouwactiviteiten worden ondernomen, maar uit deze verklaring blijkt niet dat eisers aandeel objectief is vastgesteld, bijvoorbeeld omdat deze is vastgelegd in het kadaster dan wel een ander officieel (bewijs)stuk. Eiser heeft immers zelf verklaard dat een dergelijke verdeling niet (formeel) heeft plaatsgevonden. Niet kan worden uitgesloten dat de bepaling van eisers aandeel door het districtshoofd is gebaseerd op aanwijzen van eiser zelf, en niet is gebaseerd op objectieve gegevens. De rechtbank zal dan ook aan de verklaring van het districtshoofd niet die waarde hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
De rechtbank stelt vast dat het college in beroep een taxatie heeft overgelegd, waarbij de actuele waarde van eisers aandeel is getaxeerd op € 74.437,-. Dit bedrag komt overeen met de twee eerdere taxaties die door het college zijn ingebracht. Vervolgens heeft eiser nog een taxatie ingestuurd van [naam taxatiebedrijf2] , waarbij de marktwaarde is getaxeerd op 53.600 TL (omgerekend € 17.118,- ten tijde van de taxatie). De rechtbank stelt vast dat [naam taxatiebedrijf2] bij zijn taxatie uitgaat van het braakliggende stuk akker, zonder nader te motiveren waarom. Nu eiser, zoals reeds overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het braakliggende deel aan hem toebehoort, is de rechtbank van oordeel dat om die reden meer waarde kan worden gehecht aan de taxatie die door het college in beroep is overgelegd, waarbij de waarde van het gehele perceel van 24.000 m2 als uitgangspunt is genomen. Uitgaande van die taxatie komt eiser boven de grens van het voor hem geldende vrij te laten vermogen. De rechtbank stelt overigens vast dat, uitgaande van de laatste door eiser ingebrachte taxatie, hij daarmee ook boven de grens van het voor hem geldende vrij te laten vermogen komt.
Weliswaar is een taxatie van het perceel per aanvang van de bijstandsuitkering (april 2012) niet voorhanden, maar de rechtbank acht het niet aannemelijk dat in de beoordelingsperiode het in het perceel gebonden vermogen lager was dan het toen vrij te laten bedrag aan vermogen.
8. Eiser heeft aangevoerd dat de grond gekocht is door zijn vader, dat zijn vader is overleden en dat de grond dus verdeeld moet worden over eisers moeder (25%) en de kinderen (75%). Er waren in totaal vijf kinderen, zodat eiser volgens eigen zeggen slechts aanspraak kan maken op éénvijfde deel van 75% van de grond.
De rechtbank is echter van oordeel dat het college uit heeft kunnen gaan van de gegevens die in het kadaster zijn vermeld. Uit het kadaster blijkt dat eiser eigenaar is van 3.573 m2 landbouwgrond. Van mede-eigendom van dit deel van de grond is niet gebleken, zodat het college ervan uit mag gaan dat eiser over het gehele perceel van 3.573 m2 beschikt of kan beschikken. Het beroep van eiser kan op dit punt niet slagen.
9. Voor zover eiser nog heeft gewezen op het wetsvoorstel betreffende een wijziging in de wet bodembescherming en landgebruik en Turks burgerlijk wetboek, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wet (voor zover deze al geïmplementeerd zou zijn) ook op hem en het onroerend goed op zijn naam van toepassing is. Het beroep kan op dit punt dan ook niet slagen.
10. Nu eiser gedurende de gehele periode in geding beschikte of redelijkerwijs kon beschikken over vermogen boven de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser in die periode geen recht op bijstand had. Het college was dan ook verplicht om, over de periode in geding, tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan.
Terugvordering
11. De rechtbank is van oordeel dat het college verplicht was om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de over de periode in geding gemaakte kosten van bijstand van eiser terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen. Eiser heeft echter geen dringende redenen aangevoerd op grond waarvan het college van terugvordering af heeft hoeven zien.
Conclusie
12. Nu het college in beroep aanleiding heeft gezien om nader onderzoek te verrichten door een nieuwe taxatie op te vragen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, omdat de geconstateerde gebreken met het inbrengen van de taxatie in beroep zijn gerepareerd.
13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
14. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.