In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. T.G.J. Horlings, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift inzake haar eervol ontslag per 1 december 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 14 juli 2015 alsnog op het bezwaarschrift heeft beslist, maar dat dit besluit niet deugde. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve grond was voor een onherstelbare vertrouwensbreuk die een verdere samenwerking onmogelijk maakte. De rechtbank concludeerde dat het college niet had aangetoond dat er sprake was van een impasse die het ontslag rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met uitzondering van de vergoeding van proceskosten. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren voor ontslaggronden en de rechten van ambtenaren in dergelijke procedures.