In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, dat op 27 januari 2016 is genomen, waarbij de besluiten van 12 november 2014 en 18 december 2014 tot beëindiging van de huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn herroepen. Eiseres was van mening dat het college niet terecht had geoordeeld dat het eerder vernietigde besluit van 26 september 2014 herleefde en dat er in strijd met het verbod op reformatio in peius was gehandeld. Tijdens de zitting op 8 april 2016 heeft de gemachtigde van het college toegezegd dat eiseres terug zou vallen op de eerder toegekende voorziening hulp bij het huishouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezegging van het college de grondslag van het bestreden besluit heeft doen vervallen, en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de primaire besluiten herroepen en bepaald dat de in het verleden aan eiseres toegekende voorziening hulp bij het huishouden opnieuw van toepassing is. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat het college dwangsommen verschuldigd is aan eiseres, omdat het college niet tijdig op de ingebrekestellingen heeft gereageerd. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsommen vastgesteld op € 1.260,- en het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 93,-.