ECLI:NL:RBZWB:2016:2440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
AWB 16_668, 16_670, 16_671, 16_672, 16_673, 16_675, 16_676, 16_678, 16_679, 16_680, 16_683, 16_684, 16_685, 16_687 & 16_688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van besluiten inzake Wmo-voorzieningen en terugval op eerdere toekenningsbeschikkingen

Op 21 april 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers beroep hebben ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam college]. Deze besluiten betroffen de herroeping van eerdere besluiten waarbij de huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 mei 2015 was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezegging van het college ter zitting de grondslag van de bestreden besluiten heeft doen vervallen, voor zover het de voorziening hulp in de huishouding betreft. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, waarbij de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien door de primaire besluiten te herroepen en de eerder toegekende voorzieningen hulp bij het huishouden te herstellen. Dit betekent dat de eisers terugvallen op de voorzieningen zoals die voor de beëindiging aan hen waren toegekend, overeenkomstig de eerder vastgelegde toekenningsbeschikkingen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht aan eisers dient te vergoeden en heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/668, 16/670 tot en met 16/673, 16/675, 16/676, 16/678 tot en met 16/680, 16/683 tot en met 16/685, 16/687 en 16/688 WMO15

uitspraak van 21 april 2016 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres1] , te [woonplaats eiseres1] , eiseres in de zaak BRE 16/668 WMO15,

[eiseres2], te [woonplaats eiseres2] , eiseres in de zaak BRE 16/670 WMO15,
[eiseres3], te [woonplaats eiseres3] , eiseres in de zaak BRE 16/671 WMO15,
[eiseres4], te [woonplaats eiseres4] , eiseres in de zaak BRE 16/672 WMO15,
[eiseres5], te [woonplaats eiseres5] , eiseres in de zaak BRE 16/673 WMO15,
[eiseres6], te [woonplaats eiseres6] , eiseres in de zaak BRE 16/675 WMO15,
[eiseres7], te [woonplaats eiseres7] , eiser in de zaak BRE 16/676 WMO15,
[eiseres8], te [woonplaats eiseres8] , eiseres in de zaak BRE 16/678 WMO15,
[eiseres9], te [woonplaats eiseres9] , eiseres in de zaak BRE 16/679 WMO15,
[eiseres10], te [woonplaats eiseres10] , eiseres in de zaak BRE 16/680 WMO15,
[eiseres11], te [woonplaats eiseres11] , eiseres in de zaak BRE 16/683 WMO15,
[eiseres12], te [woonplaats eiseres12] , eiseres in de zaak BRE 16/684 WMO15,
[eiseres13], te [woonplaats eiseres13] , eiseres in de zaak BRE 16/685 WMO15,
[woonplaats eiseres13], te [woonplaats eiseres13] , eiseres in de zaak BRE 16/687 WMO15,
[eiseres14], te [woonplaats eiseres14] , eiseres in de zaak BRE 16/688 WMO15,
hierna tezamen ook te noemen: eisers,
gemachtigde: P.A. van de Ven,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam college](college), verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 27 januari 2016 (bestreden besluiten) van het college inzake de herroeping van de besluiten van 18 december 2014 waarbij de huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per
1 mei 2015 is beëindigd.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken BRE 16/669, 16/674, 16/677, 16/681, 16/682 en 16/686 WMO15.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 april 2016. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.C. van Halteren.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers ontvingen hulp bij het huishouden op grond van de Wmo. Bij besluiten van 26 september 2014 heeft het college eisers medegedeeld dat is besloten de eerste drie uur hulp per week als algemene voorziening te zien. Naar het oordeel van het college hebben eisers daarom in het geheel geen recht meer op een individuele voorziening. Het college heeft besloten de (individuele) voorziening te beëindigen met ingang van 1 januari 2015. Tegen deze besluiten hebben eisers geen bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 18 december 2014 (primaire besluiten) heeft het college eisers medegedeeld dat is besloten de (individuele) voorziening van eisers te verlengen met vier maanden tot 1 mei 2015 en per laatstgenoemde datum te beëindigen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Het college heeft de bezwaren op 1 mei 2015 niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het ontbreken van procesbelang. Eisers hebben tegen deze beslissingen op bezwaar beroep ingesteld. Met de uitspraken van 15 december 2015 heeft de rechtbank deze beroepen gegrond verklaard, de beslissingen op bezwaar van 1 mei 2015 vernietigd en het college de opdracht gegeven om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen.
Bij de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren gegrond verklaard en de primaire besluiten herroepen. Het rechtsgevolg daarvan is volgens het college dat de besluiten van 26 september 2014 herleven.
2. Eisers kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Daartoe wordt primair aangevoerd dat het niet mogelijk is dat de reeds vernietigde besluiten van 26 september 2014 herleven. Subsidiair is er gehandeld in strijd met het verbod op reformatio in peius, omdat de besluiten van 26 september 2014 nadeliger zijn dan de besluiten van 18 december 2014. Verzocht wordt om de bestreden besluiten te vernietigen en te bepalen dat de eerder toegekende Wmo-voorzieningen per 1 mei 2015 ongewijzigd worden voortgezet.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers naar voren gebracht dat het college in andere bezwaar- en beroepsprocedures heeft geoordeeld dat het door het college gevoerde beleid onjuist was. Naar aanleiding daarvan zijn de besluiten waarbij de (individuele) voorzieningen waren beëindigd herroepen en zijn de desbetreffende personen teruggevallen op de voor de beëindiging voor hen geldende toekenningsbeschikking.
De gemachtigde van het college heeft het vorenstaande ter zitting bevestigd en vervolgens aangegeven het gelet daarop redelijk en billijk te vinden om ook eisers terug te laten vallen op de (individuele) voorziening zoals die voor de beëindiging met ingang van 1 januari 2015 aan hen was toegekend. De gemachtigde van het college heeft toegezegd eisers op de eerdere toekenningsbeschikkingen te zullen laten terugvallen, waarbij hij per eiser(es) heeft aangegeven om welke toekenningsbeschikking en het daarbij behorend aantal uren aan voorziening het gaat.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven zich te kunnen vinden in de namens het college gedane mondelinge toezegging.
4. De rechtbank stelt vast dat gelet op de toezegging van het college ter zitting de grondslag van de bestreden besluiten is komen te vervallen, voor zover het de voorziening hulp in de huishouding betreft. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten in zoverre vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaken te voorzien, in die zin dat de primaire besluiten worden herroepen en daarvoor in de plaats de in het verleden aan eisers toegekende voorzieningen hulp bij het huishouden gaan gelden, overeenkomstig de omvang in uren zoals vastgelegd in de ter zitting door de gemachtigde van het college per eiser(es) genoemde toekenningsbeschikkingen. Deze uitspraak zal in de plaats komen voor het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten.
5. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
6. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht met het ingestelde beroep in de zaak 16/686 WMO15. De rechtbank heeft het beroep in al deze zaken gelijktijdig behandeld, terwijl de beroepen zijn ingediend door dezelfde gemachtigde van wie de werkzaamheden steeds nagenoeg identiek konden zijn, gezien de grondslag van de ingestelde beroepen.
De te vergoeden kosten bestaan uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1. Omdat er sprake is van vier of meer samenhangende zaken geldt een factor van 1,5. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten aldus vast op € 1.488,- in alle zaken gezamenlijk. Voor de onderhavige zaken betekent dat een vergoeding van € 1.395,- (15/16e deel van € 1.488,-).
Nu reeds bij de bestreden besluiten een proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend, tegen die toekenning geen gronden zijn aangevoerd en dat gedeelte van de bestreden besluiten niet is vernietigd, zal de rechtbank daarover geen uitspraak doen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten, voorzover het de voorziening hulp in de huishouding betreft;
  • herroept de primaire besluiten en bepaalt dat daarvoor in de plaats de in het verleden aan eisers toegekende voorzieningen hulp bij het huishouden gaan gelden, overeenkomstig de omvang in uren zoals vastgelegd in de ter zitting door de gemachtigde van het college per eiser(es) genoemde toekenningsbeschikkingen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan iedere eiser(es) te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van alle eisers tezamen tot een totaalbedrag van € 1.395,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.